ECLI:NL:GHSHE:2024:448

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
200.330.310_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende na stabilisatie van financiële situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in 2015 zelf verzocht om zijn goederen onder bewind te stellen vanwege verkwisting en problematische schulden. In de beschikking van de rechtbank Limburg van 23 mei 2023 werd het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen, waarop de rechthebbende in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2024 heeft de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. van Riet, zijn situatie toegelicht. Hij heeft aangegeven dat hij inmiddels een groot deel van zijn schulden heeft afbetaald en dat de resterende schulden niet langer problematisch zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende nu in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, mede door de stabiliteit in zijn leven en de ondersteuning van zijn netwerk. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bewind opgeheven met ingang van 1 maart 2024, zodat de bewindvoerder de tijd heeft om de administratieve afwikkeling te regelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en een afschrift van de uitspraak zal worden gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg voor aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 15 februari 2024
Zaaknummer : 200.330.310/01
Zaaknummer eerste aanleg : 10301987 BM VERZ 23-327
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats ] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M. van Riet,
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
[de vader],
wonende te [woonplaats ] ,
hierna te noemen: de vader.
[de broer],
wonende te [woonplaats ] ,
hierna te noemen: de broer.
[de zus],
wonende te [woonplaats ] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de zus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 23 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat het bewind over de goederen van de rechthebbende zal worden opgeheven, althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie mag vermenen te behoren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Van Riet.
2.2.1.
De bewindvoerder, de vader, de broer en de zus zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het bericht van de bewindvoerder van 28 augustus 2023 dat geen verweer zal worden gevoerd;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 april 2023;
  • het e-mailbericht van 9 januari 2024 van mr. Van Riet met de beschikking d.d. 9 juni 2015;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Van Riet overgelegde stukken, te weten: een financieel overzicht d.d. 4 december 2023 en een e-mail van de bewindvoerder d.d. 7 december 2023.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van 9 juni 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , met ingang van 16 juni 2015 de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van de bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat de oorzaak die destijds tot de onderbewindstelling heeft geleid nog steeds aanwezig is en dat de noodzaak tot bewind nog bestaat. De rechthebbende heeft in 2015 zelf verzocht om zijn goederen onder bewind te stellen omdat hij diverse schulden had en niet meer goed wist hoe hij uit de financiële problemen moest komen. In 2020 is er een schuldhulptraject geweest en inmiddels is een groot deel van de schulden afbetaald. Er resteren nog slechts drie schulden: een schuld bij het [bedrijf 1] in verband met boetes die de rechthebbende heeft ontvangen in de periode dat hij nog een brommer had, een schuld bij [bedrijf 2] in verband met een bijtincident van de hond van de rechthebbende en een schuld bij [bedrijf 3] . Voor de schulden aan het [bedrijf 1] en [bedrijf 2] lopen betalingsregelingen voor in totaal
€ 118,- per maand, welke bedragen maandelijks automatisch worden overgemaakt. De vordering van [bedrijf 3] is doorverkocht aan [bedrijf 4] . Dit bedrijf is failliet gegaan waardoor er op dit moment niks met deze schuld gebeurt. De rechthebbende wil ook voor deze schuld een betalingsregeling treffen, maar dat is nu nog niet mogelijk.
De resterende schulden van de rechthebbende zijn niet aan te merken als problematisch, waardoor de noodzaak tot voortzetting van het bewind niet langer bestaat, zoals naar voren komt in onder andere ECLI:NL:GHSHE:2023:1467. Ook hoeft het bewind niet in stand te blijven om enkel een maandelijkse incasso uit te voeren. Als het bewind wordt opgeheven, dan wil de rechthebbende zorgvuldig omgaan met zijn vermogen en uitgaven. De rechthebbende wil na ruim acht jaar weer op eigen benen staan.
5.2.
Het hof overweegt het volgende.
5.2.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
5.2.3.
Het bewind is in 2015 ingesteld omdat er bij de rechthebbende sprake was van verkwisting of het hebben van problematische schulden, waarbij de rechthebbende niet in staat werd geacht om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf ten volle behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toelichting gegeven over de situatie waarin hij zich in 2015 bevond. Gebleken is dat de rechthebbende inmiddels al geruime tijd op zichzelf woont en sinds zes jaren werkzaam is bij [bedrijf 5] , waar hij een inkomen genereert van ongeveer € 1.000,- netto per maand. Dit inkomen wordt aangevuld met een Participatiewet-uitkering. De rechthebbende heeft een omgangsregeling met zijn twee kinderen, welke regeling goed verloopt. De rechthebbende heeft verklaard dat hij een netwerk om hem heen heeft met personen, waaronder zijn partner, die hem kunnen helpen bij eventuele administratieve of financiële vragen in de toekomst.
5.2.4.
Uit het beroepschrift en het financieel overzicht van juli 2023 zoals overgelegd door de rechthebbende is gebleken dat de rechthebbende nog schulden heeft bij een drietal instanties.
Allereest zijn er schulden bij het [bedrijf 1] waarvoor twee betalingsregelingen lopen, in totaal voor een bedrag van € 98,87 per maand. Voor de schuld bij [bedrijf 2] loopt een betalingsregeling van € 20,- euro per maand. Tot slot is er een schuld bij [bedrijf 3] van € 1.526,87 waarop momenteel niet wordt afgelost. De rechthebbende heeft ten aanzien van laatstgenoemde schuld een e-mail van de bewindvoerder overgelegd waaruit blijkt dat de vordering van [bedrijf 3] is doorverkocht aan [bedrijf 4] , welk bedrijf inmiddels failliet is verklaard. In de e-mail geeft de bewindvoerder aan dat er op dit moment niets met deze schuld gebeurt, dat er momenteel geen betalingsregeling kan worden gesloten en dat de rechthebbende zal moeten afwachten totdat er door de curator van [bedrijf 4] actie wordt ondernomen.
5.2.5.
Het schuldenoverzicht dat het hof heeft ontvangen dateert uit juli 2023. Niet gebleken is dat er sindsdien nieuwe schulden zijn ontstaan of dat de aflossingen van de lopende betalingsregelingen niet hebben kunnen plaatsvinden. De bewindvoerder is niet op de mondelinge behandeling verschenen en heeft derhalve niet weersproken wat de rechthebbende heeft gesteld.
5.2.6.
Het hof is, mede gelet op de weliswaar beperkte maar stabiele inkomsten van de rechthebbende alsmede de overige stabiliteit die er in het leven van de rechthebbende lijkt te zijn, van oordeel dat niet is gebleken dat de noodzaak tot onderbewindstelling nog langer aanwezig is. Ten opzichte van de situatie van de rechthebbende in eerste aanleg, is in hoger beroep gebleken dat zijn situatie inmiddels verder is gestabiliseerd. Waar de bewindvoerder bovendien in eerste aanleg nog bezwaar maakte tegen de opheffing van het bewind, heeft de bewindvoerder in hoger beroep kennelijk geen aanleiding gezien om verweer te voeren tegen het verzoek van de rechthebbende. De rechthebbende heeft verklaard dat hij bij de eventuele opheffing van het bewind niet van plan is grote uitgaven te doen, een reserve wil aanhouden op zijn spaarrekening en zelfs nog enige tijd zijn huidige leefgeld als budget wil aanhouden om vervolgens te kunnen beoordelen hoeveel geld hij daadwerkelijk zou kunnen uitgeven. De financiële situatie van de rechthebbende is overzichtelijk, mede vanwege de al lopende betalingsregelingen, en niet is gebleken dat het de rechthebbende ontbreekt aan financieel inzicht. Het hof acht de rechthebbende thans voldoende in staat zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, waar nodig met ondersteuning van zijn netwerk.
5.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen alsnog toewijzen. Het hof zal het bewind opheffen met ingang van 1 maart 2024, zodat de bewindvoerder enige tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen.
5.4.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 mei 2023;
en opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van 1 maart 2024, het bewind over de goederen van
[de rechthebbende], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats ] aan [adres] ( [postcode] );
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden nadat het bewind is opgeheven de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en M.J.C. van Leeuwen, en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.