ECLI:NL:GHSHE:2024:43

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.332.565_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige zorgregeling en omgangsregeling voor minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een ouderschapsconflict, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juni 2023 aangevochten, waarin een voorlopige zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] was vastgesteld. De vader verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat [minderjarige] op basis van een week-op-week-af regeling bij hem zou verblijven. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak internationale aspecten heeft, aangezien de moeder de Tsjechische nationaliteit heeft. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is. De vader heeft in zijn verzoek aangevoerd dat hij in staat is om goed voor [minderjarige] te zorgen, terwijl de moeder zich zorgen maakt over de emotionele beschikbaarheid van de vader en zijn gedrag.

Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien de ernst van de zorgen over de minderjarige en de dynamiek tussen de ouders, het raadsonderzoek moet worden afgewacht voordat er een onbegeleide zorgregeling kan worden vastgesteld. De huidige zorgregeling blijft voorlopig van aard, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 januari 2024
Zaaknummer: 200.332.565/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/392929 / FA RK 23-1947
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek (voorheen mr. T. Grootenhuis),
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.E. Baak.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, mondeling uitgesproken op 21 juni 2023 en op schrift gesteld op
7 juli 2023 onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 september 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de vastgestelde voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) en tussen de vader en [minderjarige] een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] op grond van een week op- week af regeling bij de vader verblijft, waarbij het overdrachtsmoment op maandagochtend voor school zal zijn, dan wel een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 november 2023, heeft de moeder verzocht om de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit verzoek te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Meershoek;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Baak en door S. Huynen (tolk);
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 juni 2023;
  • de brief van de raad d.d. 16 november 2023;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 17 november 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 november 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Baak overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Deze zaak heeft internationale aspecten (de moeder heeft de Tsjechische nationaliteit), zodat eerst ambtshalve wordt onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van het voorliggende verzoek (zie HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1077). Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is en heeft vervolgens ook Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
De ouders zijn bij ouderschapsplan overeengekomen dat [minderjarige] in het kader van de zorgregeling een weekend per veertien dagen en op dinsdag- en donderdagmiddag bij de vader verblijft.
3.4.
De moeder heeft in eerste aanleg verzocht, bij wijze van voorlopige voorziening:
I te bepalen dat de vader gedurende het geding recht heeft op door [hulpverlening 1] , dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen hulpverleningsinstantie, begeleid contact met [minderjarige] gedurende één dagdeel per week, althans een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling;
II te bepalen dat de raad gedurende het geding onderzoek doet naar de vraag welke zorgregeling van [minderjarige] met de vader in het belang is van [minderjarige] , althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen onderzoek doet c.q. hulpverleningstraject start, door een door de rechtbank te bepalen hulpverleningsinstantie;
voorwaardelijk:
III indien de rechtbank een zorgregeling bepaalt die niet begeleid wordt door [hulpverlening 1] , dan wel een andere hulpverleningsinstantie, te bepalen dat de vader een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag of dagdeel dat hij [minderjarige] niet conform de vastgelegde zorgregeling naar de moeder brengt, dan wel meegeeft, kosten rechtens.
3.5.
De vader heeft verweer gevoerd en heeft zelfstandig verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] voortaan voorlopig om de week bij de vader verblijft, waarbij het overdrachtsmoment op maandag voor school zal zijn, dan wel een voorlopige zorg- en contactregeling vast te stellen die de rechtbank in het belang van [minderjarige] juist acht.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 juni 2023, heeft de rechtbank als voorlopige voorziening bedoeld in artikel 223 Rv bepaald dat de vader gedurende het geding recht heeft op (door een professionele instantie zoals bijvoorbeeld [hulpverlening 1] ) begeleid contact met [minderjarige] gedurende één dagdeel per week. Aan de raad is verzocht een onderzoek in te stellen om, kortgezegd, te bezien welke zorgregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] en dit onderzoek in te brengen in de bodemprocedure. Het meer of anders verzochte in het kader van de voorlopige voorziening is afgewezen.
3.7.
Bij beschikking van 28 juni 2023 is [minderjarige] met ingang tot 28 juni 2024 onder toezicht gesteld van de GI.
3.8.
Bij vonnis in kort geding van 17 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de man een contact- en gebiedsverbod opgelegd tot 28 juni 2024, onder verbeurte van een dwangsom bij iedere overtreding.
3.9.
Bij vonnis in kort geding van 15 november 2023 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het contactverbod gewijzigd in die zin dat het verbod niet geldt voor zover de vader contact zoekt of onderhoudt met de moeder via de GI teneinde met de moeder overleg te hebben over zaken die betrekking hebben op de opvoeding en verzorging van [minderjarige] , waarbij dat overleg telkens dient plaats te vinden onder regie van de GI.
3.10.
De vader kan zich met de beschikking van 21 juli 2023 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.11.
De vader voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Hij heeft altijd een groot deel van de zorg van [minderjarige] op zich genomen. Er is geen rechtvaardiging voor de huidige, beperkte regeling. Tijdens het huisbezoek van de raad zijn er bij de vader geen zorgelijke signalen gezien en de raad heeft in het kader van het beschermingsonderzoek vastgesteld dat [minderjarige] bij beide ouders tot zijn ontwikkeling kan komen. Het is juist dat er escalaties en situaties zijn geweest in het bijzijn van [minderjarige] die absoluut onwenselijk zijn. Dit mag niet meer gebeuren. Beide ouders hebben hierin echter een aandeel en dienen aan de slag te gaan met de dynamiek die tussen hen speelt. Het is voorts belangrijk dat er duidelijke afspraken worden gemaakt. De vader staat er voor open om onder begeleiding van hulpverlening afspraken te maken. De kern van de problematiek is hierin gelegen en niet in het contact tussen [minderjarige] en de vader. De ouders dienen verder te werken aan het verminderen van hun onderlinge wantrouwen.
De vader is in staat om goed voor [minderjarige] te zorgen en hem een veilige situatie te bieden. Hij wordt nu erg negatief weggezet en veel zaken worden uit hun verband gehaald. Over de moeder zijn er ook zorgen, maar alleen de vader wordt afgerekend op de situatie die is ontstaan.
De vader en [minderjarige] hebben een periode van vijftien weken geen contact met elkaar gehad, hetgeen veel effect heeft gehad op de band tussen [minderjarige] en de vader. De vader heeft het hier heel moeilijk mee en vindt het lastig om zich op andere zaken te focussen. Ook slaapt hij door de situatie slecht. Er zijn inmiddels vier begeleide contactmomenten geweest. In het contact met [minderjarige] voelt de vader zich goed en inmiddels verloopt het contact steeds beter en voelt [minderjarige] zich weer meer op zijn gemak. Er is bewust voor gekozen om het contact in een prikkelarme omgeving plaats te laten vinden. De vader neemt spullen mee waarmee [minderjarige] aan de slag kan gaan. De begeleiding van de contacten heeft voor de vader geen meerwaarde.
3.12.
De moeder voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Bij de vader is sprake van een autismespectrumstoornis en van een omgekeerd dag- en nachtritme. Hij kan slecht omgaan met prikkels. Wanneer de vader teveel prikkels krijgt, kan er kortsluiting ontstaan, hetgeen zich uit in verbaal en fysiek geweld. Sinds september 2020 is er sprake van een toename van dit geweld jegens de moeder. De relatie tussen partijen is januari 2022 geëindigd. [hulpverlening 2] en [hulpverlening 3] zijn betrokken geraakt en er zijn samen met hen afspraken gemaakt over de omgang. Sindsdien hebben er veel incidenten plaatsgevonden en heeft de vader [minderjarige] herhaaldelijk als pressiemiddel ingezet. Uiteindelijk heeft de situatie geleid tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige] en tot een contact- en gebiedsverbod voor de vader. De hulpverlening maakt zich ernstige zorgen over de leerbaarheid en corrigeerbaarheid van de vader. De vader lijkt niet in het belang van [minderjarige] te kunnen handelen en is obsessief en dreigend in zijn gedrag. De vader heeft in een week tijd 350 berichten aan de moeder verstuurd. De moeder heeft voorts procedures moeten voeren om vervangende toestemming (vakantie en inschrijving basisschool).
Met [minderjarige] gaat het inmiddels een stuk beter. Hij heeft geen last meer van nachtmerries en hij heeft een vast dagritme. Driftbuien en ineenstortingen komen bijna niet meer voor.
Sinds 14 oktober 2023 is er sprake van begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader. De vader is echter nog steeds onvoorspelbaar, waardoor het geplande contact op 4 november 2023 niet is doorgegaan en de vader ook niet bereikbaar was. Gelet op de ernst van de zorgen die uit het eerdere raadsrapport naar voren zijn gekomen kan van een (voorlopige) co-ouderschapsregeling geen sprake zijn.
3.13.
De GI voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Het was belangrijk dat de begeleide omgangsregeling zo snel mogelijk zou worden opgestart. Er is lange tijd geen contact geen geweest tussen de vader en [minderjarige] en dit heeft bij de vader veel leed veroorzaakt. Er moet nu zicht komen op de vaardigheden van de vader, zodat de bevindingen kunnen worden meegenomen in het raadsonderzoek. De omgang vindt nu plaats in het [hulpverlening 4] . Het [hulpverlening 4] is er met name om de contactmomenten te observeren en niet zozeer om de ouders voorafgaand en na afloop van de omgang te begeleiden. Er heeft inmiddels een aantal omgangsmomenten plaatsgevonden, maar de GI heeft formeel nog geen terugkoppeling vanuit het [hulpverlening 4] ontvangen en is daarom terughoudend voor wat betreft de voorlopige bevindingen. De GI wenst wel op te merken dat het voor [minderjarige] lastig is als een gepland contactmoment niet doorgaat. Dit leidt tot onzekerheid en heeft een grote impact op hem.
De GI heeft al meerdere gesprekken met de ouders gehad. De moeder lijkt al verder te zijn in het proces van het uit elkaar gaan en bij haar gaat het met name over [minderjarige] . Bij de vader is nog sprake van veel onrust en emotie, waaronder boosheid. Hij wil graag tot in detail zijn verhaal doen, waarbij het verhaal zich nog in de beginfase afspeelt. De vader heeft hier veel tijd voor nodig en eindigt altijd met dezelfde conclusie. Hij vindt het lastig om te reflecteren en een hulpvraag te formuleren. De vader is verwezen naar een therapeut, maar voor zover bij de GI bekend is er nog geen concrete hulpverlening in gang gezet.
De GI ziet voor dit moment geen ruimte om het verzoek van de vader toe te wijzen. Er zijn nog teveel open eindjes en het raadsonderzoek dient te worden afgewacht.
3.14.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven als volgt geadviseerd. De beslissing van de rechtbank is op goede gronden gegeven.
De dynamiek tussen de ouders is heftig en lijkt nog steeds aanwezig te zijn. [minderjarige] heeft hier veel van meegekregen. Het is belangrijk dat hij met zowel de moeder als de vader onbelast contact kan hebben en dat is op dit moment niet mogelijk. Bij beide ouders lijkt er sprake te zijn van een precaire opvoedsituatie en zij hebben beiden aansturing en begeleiding nodig. Ten aanzien van de vader lijken er wat meer zorgen te zijn. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de emotionele beschikbaarheid van de vader en dat de resultaten van de observaties kunnen worden meegenomen in het raadsonderzoek.
Het wettelijk kader
3.15.
Op grond van artikel 223 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Volgens vaste jurisprudentie leent dit artikel zich voor overeenkomstige toepassing in verzoekschriftprocedures (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533, NJ 2016/261).
Gebleken is dat het verzoek van de vader tot het vaststellen van een voorlopige zorgregeling samenhangt met de bodemprocedure bij de rechtbank waarin de zorgregeling ook onderwerp van geschil is. Deze procedure loopt nog.
3.16.
Het hof stelt voorop dat een voorlopige voorziening naar haar aard een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Vereist is dat de partij die de voorlopige voorziening vraagt een voldoende (dringend) belang heeft bij een dergelijk verzoek en dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het van de vader niet gevergd kan worden om de eindbeslissing in de bodemprocedure af te wachten, nu hij op dit moment een beperkt en begeleid contact heeft met [minderjarige] , zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
De motivering van de beslissing
3.17.
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht als volgt.
3.18.
Uit de stukken is gebleken dat [minderjarige] in het verleden veelvuldig getuige is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en dat er veel zorgen over hem zijn. De problematiek en dynamiek die er tussen de ouders speelt is nog steeds gaande en [minderjarige] wordt daarmee belast. Hierdoor is het meerdere keren voorgekomen dat de politie bij de overdracht van [minderjarige] van de ene naar de andere ouder betrokken is geweest. Beide ouders hebben hierin een aandeel.
Er zijn ook zorgen over mogelijke persoonlijke problematiek en/of de emotionele beschikbaarheid van - met name - de vader. De vader heeft in het verleden obsessief gedrag laten zien en hij lijkt zich onvoldoende bewust van de impact van zijn handelen op [minderjarige] .
Vanwege de ernst van de zorgen is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en geldt er een contact- en gebiedsverbod voor de vader. Er is in de bodemprocedure een raadsonderzoek gelast om een onderzoek in te stellen naar welke zorgregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . Het onderzoek is tevens van belang om meer zicht te krijgen op de interactie tussen [minderjarige] en de ouders (ieder afzonderlijk) en op welke impact de dynamiek die er tussen de ouders speelt op [minderjarige] heeft.
3.19.
Voorop wordt gesteld dat het positief is dat het contact tussen de vader en [minderjarige] weer is hersteld. [minderjarige] heeft immers recht op contact met beide ouders. Gelet echter op de ernst van de zorgen, is het hof van oordeel dat de resultaten van het raadsonderzoek dienen te worden afgewacht, voordat er sprake kan zijn van een onbegeleide zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader. Het hof ziet op dit moment teveel risico’s om de voorlopige regeling uit te breiden, omdat - in het licht van de gebeurtenissen en incidenten uit het verleden - niet duidelijk is welk effect dit zal hebben op [minderjarige] . Bovendien wordt het raadsrapport op korte termijn, medio januari 2024, verwacht.
3.20.
Hetgeen de vader in het hoger beroep nog naar voren heeft gebracht kan niet tot een andere beslissing leiden. De grieven van de vader falen derhalve.
3.21.
Uitdrukkelijk wordt nog overwogen dat de huidige zorgregeling van voorlopige aard is en dat, zodra de resultaten van het raadsonderzoek bekend zijn, de rechtbank een definitieve beslissing zal nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Afsluitende conclusie
3.22.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
3.23.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren minderjarige betreft.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
21 juni 2023, op schrift gesteld op 7 juli 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.