ECLI:NL:GHSHE:2024:4119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.341.735_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgang grootvader met kleinkinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de grootvader om omgang met zijn kleinkinderen. De grootvader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzocht om een omgangsregeling waarbij hij driemaal per jaar op zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur contact zou hebben met de kinderen. De vader en de stiefmoeder van de kinderen verzetten zich tegen dit verzoek en stelden dat de grootvader niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn verzoek. De rechtbank had eerder bepaald dat de grootouders slechts twee keer per jaar geïnformeerd moesten worden over de kinderen en had het verzoek van de grootvader om een omgangsregeling afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 13 november 2024 werd duidelijk dat de relatie tussen de grootouders en de vader en stiefmoeder ernstig verstoord was, wat leidde tot wantrouwen en weerstand tegen omgang. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootvader en de kinderen, en dat de grootvader ontvankelijk was in zijn verzoek. Het hof besloot dat de omgang tussen de grootvader en [minderjarige 2] moest worden opgestart, maar dat dit in een begeleide opbouwregeling moest gebeuren, gezien de verstoorde verhoudingen. Partijen werden in de gelegenheid gesteld om voorstellen te doen voor de uitvoering van deze regeling. De beslissing werd pro forma aangehouden tot 31 januari 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 december 2024
Zaaknummer : 200.341.735/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/370981 FA RK 20-1837
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootvader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de grootvader,
advocaat: mr. N. Plaisier,
tegen
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
en
[de stiefmoeder],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in principaal hoger beroep,
verzoekers in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R. Joosen.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] .
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de stiefgrootmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefgrootmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2024, heeft de grootvader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, althans te wijzigen, althans aan te vullen en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat er driemaal per jaar op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur omgang zal plaatsvinden tussen de grootvader (grootouders) en de kinderen, dan wel [minderjarige 2] , dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen die het hof in goede justitie vermeent te behoren. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie, ingekomen ter griffie op 28 juni 2024, hebben de vader en de stiefmoeder verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: de grootvader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen;
- subsidiair: de grieven van de grootvader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2024, heeft de grootvader verzocht de vader en de stiefmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep, althans het incidenteel beroep ongegrond te verklaren. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de grootvader, bijgestaan door mr. Plaisier;
  • de vader en de stiefmoeder, bijgestaan door mr. Joosen;
  • de grootmoeder;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 februari 2024;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 1 november 2024 namens de grootvader.
2.4.1.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken laat het hof het V6-formulier met bijlage namens de grootvader, ontvangen op 4 november 2024, buiten beschouwing. Dit betreft een eigen relaas van de grootvader. Het is aan de advocaat van de grootvader om de stellingen van de grootvader in het beroepschrift naar voren te brengen.

3.De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
De vader had een geregistreerd partnerschap met de dochter van de grootvader, [de moeder] (hierna: de moeder). Tijdens dit geregistreerd partnerschap zijn de kinderen geboren.
3.2.
De moeder is op 14 augustus 2016 overleden.
3.3.
De vader en de stiefmoeder zijn op 10 januari 2020 gehuwd. Bij beschikking van 8 maart 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, zijn de vader en de stiefmoeder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.

4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vader en de stiefmoeder de grootouders, dat wil zeggen de grootvader en de grootmoeder (te weten de echtgenote van de grootvader, zij is niet de biologische grootmoeder van de kinderen), twee maal per jaar moeten informeren over de kinderen en het verzoek van de grootouders om een omgangsregeling tussen hen en de kinderen vast te stellen afgewezen.
4.2.
De grootvader kan zich met deze beslissing niet verenigen wat betreft de beslissing over de omgang en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader en de stiefmoeder kunnen zich niet verenigen met deze beslissing voor zover de grootvader hierin ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van de omgangsregeling, en zij komen hiervan in incidenteel hoger beroep.

5.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

5.1.
De grootvader voert – samengevat – het volgende aan. Sinds de kinderen zijn geboren hebben de grootouders veel voor de kinderen gezorgd. Vóór het overlijden van de moeder waren de kinderen wekelijks bij de grootouders en tijdens het ziekbed en na haar overlijden zijn de grootouders meer voor de kinderen gaan zorgen. Er was sprake van een structurele regeling waarbij de kinderen om de veertien dagen van donderdagmiddag uit school of de BSO tot vrijdag na het werk van de vader, dan wel tot zaterdagochtend, bij de grootouders verbleven. Daarnaast waren de kinderen bijna alle vakanties bij de grootouders. Nadat de vader een relatie kreeg met de stiefmoeder is de relatie tussen de vader en de grootouders veranderd, er was vanaf dat moment geen ruimte meer voor hen. De vader heeft aangegeven dat hij het gevoel had dat de grootouders zijn wensen niet respecteerden ten aanzien van het laten zien van foto’s van de moeder en door hoe er gesproken werd over de stiefmoeder. Hierdoor heeft de vader in december 2019 besloten de contacten stop te zetten. Hoewel de grootouders begrijpen dat de vader met zijn echtgenote een nieuw gezin heeft gevormd waardoor een stap terug doen in de verzorging van de kinderen begrijpelijk is, betekent dat niet dat de grootouders geen enkele rol meer kunnen spelen in het leven van de kinderen. De kinderen zijn van 16 januari 2020 op 17 januari 2020 bij de grootouders geweest en daarna heeft de vader aangegeven dat de kinderen voorlopig niet meer welkom waren. Sindsdien hebben de grootouders er alles aan gedaan, in het belang van de kinderen, om de verstandhouding tussen hen en de vader te verbeteren in de hoop dat het contact tussen hen en de kinderen hersteld kon worden. De grootouders begrijpen niet wat zij fout hebben gedaan. De grootouders hebben zich volledig ingezet tijdens de ingezette hulpverleningstrajecten om de verstandhouding te verbeteren, terwijl de vader de hereniging en al dan niet begeleide omgang zoveel mogelijk probeerde uit te stellen. Waar alle hulpverleners eerst van mening waren dat omgang in het belang van de kinderen was, vonden uiteindelijk zowel de raad als de hulpverleners van [instantie] omgang niet in het belang van de kinderen. Ten onrechte heeft de rechtbank zich aangesloten bij deze visie en overwogen dat omgang tussen kinderen en de grootouders in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
De huidige situatie waarin er geen contact is tussen de kinderen en de grootvader is schadelijker voor de kinderen dan een situatie waarin er wel contact is, maar dat contact door de vader en de stiefmoeder niet wordt ondersteund. Contact is extra belangrijk omdat de kinderen hun moeder zijn verloren. De grootvader is de enige band die de kinderen met haar hebben. De kinderen hebben met alle andere familieleden (ook) geen contact meer. De kinderen worden nu voor de tweede keer geconfronteerd met een breuk met personen die nauw in hun leven betrokken zijn geweest. Uit de stukken blijkt dat vooral [minderjarige 1] veel weerstand heeft tegen de omgang. [minderjarige 2] stelt zich neutraler op. De grootvader begrijpt dat [minderjarige 1] veel heeft meegekregen van de discussies en dat zij klem zit in haar loyaliteit. De grootvader wil haar niet (verder) belasten en omgang afdwingen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de grootvader het verzoek ingetrokken voor zover dit ziet op [minderjarige 1] .
De grootvader verwacht dat als [minderjarige 2] omgang heeft met de grootouders en vrolijk thuis komt, de vader en de stiefmoeder beseffen hoe waardevol de omgang is. Anderzijds zullen de grootouders zien wat voor leuke en lieve jongen [minderjarige 2] is en beseffen dat dit mede komt door de opvoeding van de vader en de stiefmoeder. Dat zal over en weer vertrouwen geven. Hopelijk zal [minderjarige 1] door positieve momenten nieuwsgierig worden naar de grootouders en zal zij hier de ruimte voor krijgen. De vrees van de rechtbank dat [minderjarige 2] , door hem in een uitzonderingspositie te brengen, klem komt te zitten tussen zijn gezin aan de ene kant en de grootouders aan de andere kant, begrijpt de grootvader. Het ligt echter op de weg van alle volwassenen om [minderjarige 2] vrij te laten in zijn contact met de grootouders en hem niet te belasten als er omgang plaatsvindt. Het is de grootvader duidelijk dat hij een andere rol heeft dan voorheen, en verzoekt daarom – in lijn met het advies van de raad in eerste aanleg – om driemaal per jaar omgang met [minderjarige 2] gedurende één dag.
5.2.
De vader en stiefmoeder voeren – samengevat – het volgende aan. De vader is dankbaar dat de grootouders na het overlijden van de moeder voor hem hebben klaargestaan, maar de grootouders dienen hun rol te beseffen. De grootvader bleef, ondanks verzoeken van de vader om hiermee te stoppen, foto’s van de moeder aan de kinderen tonen terwijl zij hier last van hadden. Daarnaast miste de vader de acceptatie van de stiefmoeder bij de grootouders. Er is geen sprake (meer) van een nauwe persoonlijke betrekking. De grootouders dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De door de grootvader geschetste contacten met de kinderen zijn niet anders dan de gebruikelijke, in het dagelijks verkeer plaatsvindende, contacten tussen grootouders en kleinkinderen. De grootvader heeft de kinderen voornamelijk opgevangen tijdens vrije kleuterdagen. Dit betrof omgang eens in de twee à drie of vier weken van donderdag uit school tot vrijdagavond na etenstijd. Partijen hadden afgesproken dat als de kinderen iedere vrijdag naar school zouden moeten, deze omgangsmomenten zouden vervallen. In de zomervakantie van 2019 hebben de kinderen in drie opeenvolgende weken een aantal dagen bij de grootouders verbleven. Tijdens het ziekbed van de moeder en na haar overlijden is er voor enige tijd intensiever contact geweest. De rechtbank heeft in haar overwegingen zwaar laten wegen dat de moeder is overleden en dat contact met haar familie van belang is voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Dit is echter niet de toets die moet plaatsvinden om te beoordelen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Subsidiair stellen de vader en de stiefmoeder dat er door tijdsverloop en gelet op de ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen en gelet op het feit dat [minderjarige 1] heel duidelijk zegt geen contact te willen met de grootvader geen sprake meer kan zijn van family life.
Indien het hof tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt, voeren de vader en de stiefmoeder het volgende aan. De rechtbank heeft een juiste afweging gemaakt en is terecht tot afwijzing van het verzoek gekomen met de overweging dat omgang tussen de grootouders en de kinderen niet in het belang van de kinderen is. De relatie tussen partijen is al geruime tijd ernstig verstoord. De situatie is de afgelopen periode niet verbeterd, onder meer doordat de grootvader derden uit de omgeving van de vader en de stiefmoeder heeft benaderd. Ook de hulpverlening heeft niet tot verbetering geleid. De weerstand aan de zijde van de vader en de stiefmoeder tegen de omgang is zo groot dat zij op dit moment niet in staat zijn om contacten, in welke vorm dan ook, te ondersteunen. De grootvader maakt niet duidelijk hoe hier praktisch invulling aan gegeven moet worden, nu een overdracht in aanwezigheid van partijen niet tot de mogelijkheden behoort. Zolang de verhoudingen tussen partijen op deze wijze in stand blijven, achten de vader en de stiefmoeder omgang tussen de kinderen en de grootvader in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het verzoek van de grootvader dient te worden afgewezen want de vader en de stiefmoeder hebben geen draagvlak voor de omgang (ECLI:NL:GHAMS:2023:2928). De verstandhouding tussen partijen dient eerst genormaliseerd te zijn alvorens er sprake kan zijn van onbelast contact tussen de kinderen en de grootvader. Bij afwijzing van het verzoek worden de banden tussen de kinderen en de moeder bovendien geenszins verbroken. De stiefmoeder is de nicht van de moeder, zij hebben elkaar goed gekend en zij kan de vragen van de kinderen beantwoorden over hun moeder. Het is bovendien van belang dat het gezin van de vader en de stiefmoeder in rustig vaarwater blijft. Zij hebben in totaal zes kinderen en daar gaat het nu goed mee. De grootvader ziet onvoldoende in welke impact zijn handelen heeft (gehad) op het gezin. Ieder geforceerd contact zal onvermijdelijk leiden tot toenemende spanning en tot ontwrichting van de huidige gezinssituatie. Onder meer daarom is het niet aangewezen om enkel ten behoeve van [minderjarige 2] een omgangsregeling te bepalen. [minderjarige 2] zal daarmee in een uitzonderingpositie binnen het gezin worden gezet. Het risico dat hij klem komt te zitten tussen zijn gezin aan de ene kant en de grootvader aan de andere kant is dan zeer groot.
5.3.
De grootmoeder voert – samengevat – het volgende aan. De grootmoeder heeft vanwege gezondheidsredenen geen hoger beroep ingesteld. De grootmoeder maakt zich zorgen om de kinderen omdat familieleden geen zicht meer op hen hebben. De kinderen hebben geen contact meer met andere familieleden. Het is een grote wens om de kinderen een aantal keer per jaar weer te zien.
5.4.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Het is een verdrietige situatie die al lang duurt. Het is extra spijtig omdat het niet zo had hoeven escaleren. In 2022 heeft de raad onderzoek gedaan en geadviseerd dat er omgang moest komen, maar dat contactherstel alleen in het belang van de kinderen zou zijn als het onbelast kon plaatsvinden. Bovendien zou de omgang niet kunnen plaatsvinden zoals voorheen. Destijds heeft de raad geadviseerd om drie keer per jaar een dag omgang te laten plaatsvinden.
Partijen hebben eerder mediation geprobeerd, zijn naar het Uniform Hulpaanbod (UHA) verwezen, er is een raadsonderzoek geweest, zijn opnieuw naar het UHA verwezen en hebben bij [instantie] hulpverlening gehad voor de onderlinge relatie. Daar is gezien dat de kinderen zo klem zitten in de hele situatie dat de raad vervolgens het eerdere advies heeft aangepast. [instantie] heeft partijen een duidelijk stappenplan meegegeven. Eerst moet gewerkt worden aan oud zeer, partijen moeten hier mee aan de slag. Er moet wat gedaan worden met de nare herinneringen die [minderjarige 1] heeft. Er moet vervolgens gekeken worden naar de wensen van de kinderen. Dan zou het makkelijker zijn voor de vader en de stiefmoeder om emotionele toestemming te geven. Dit zijn veel stappen waar niet veel mee is gedaan.
De raad vraagt zich af of omgang tussen [minderjarige 2] en de grootvader op dit moment onbelast kan plaatsvinden. Er zit zo veel spanning op de situatie en er is veel wantrouwen tussen betrokkenen. De raad vreest dat dit niet weggehouden kan worden van de omgang. De omgang kan niet zomaar worden opgestart, daar is een hulpverleningsproces voor nodig. Dat zal mogelijk belastend zijn. Indien de zaak uit het juridische wordt gehaald zal er hopelijk een opening ontstaan voor contact in de toekomst.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
5.5.1.
In artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
5.5.2.
Tussen partijen is in geschil of de grootvader ontvankelijk is in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige 2] . Het hof merkt op dat het incidenteel appel van de vader en de stiefmoeder zich alleen richt tegen de grootvader; de ontvankelijkheid van de grootmoeder in het verzoek in eerste aanleg ligt niet aan het hof voor.
Het hof dient voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de grootvader vast te stellen of er sprake is (geweest) van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootvader en de kinderen, en zo ja, of deze nauwe persoonlijke betrekking nog steeds bestaat. Het hof stelt het volgende voorop. Het enkele bestaan van een familierechtelijke betrekking is niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking of ‘family life’. Volgens vaste jurisprudentie dienen daartoe voldoende concrete omstandigheden te worden gesteld en – bij betwisting – aannemelijk te worden gemaakt, waaruit blijkt dat er meer dan gebruikelijk contact is (geweest) tussen de grootvader en [minderjarige 2] .
5.5.3.
Het hof zal de grootvader ontvangen in zijn verzoek. Er is ten eerste sprake van een familierechtelijke betrekking: de grootvader is de vader van de overleden moeder van de kinderen. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de kinderen vanaf hun geboorte regelmatig contact met de grootvader hebben gehad en in de periode dat de moeder ziek was en na haar overlijden veel bij de grootouders zijn geweest. Tijdens het ziekbed van de moeder hebben grootouders veel opgepast op de kinderen en na het overlijden van de moeder hebben de kinderen in ieder geval tot december 2019 om de week van donderdagmiddag tot vrijdagavond of zaterdagochtend bij de grootouders verbleven. Dit betrof niet slechts oppas op vrije kleuterdagen zoals de vader en de stiefmoeder stellen, maar een structurele omgangsregeling waarbij de grootouders een deel van de verzorging van de kinderen op zich namen. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn daarnaast in die jaren drie keer met de grootouders op vakantie geweest en verbleven meermaals meerdere aaneengesloten dagen bij hen in de vakantieperiodes. Bovendien was er daarnaast nog sprake van incidentele oppasmomenten.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat er tussen de kinderen en de grootvader meer dan gebruikelijke contacten zijn geweest. Bovendien volgt het hof de stelling van de vader en de stiefmoeder niet dat door tijdsverloop, de verstoorde verhoudingen tussen partijen en de weerstand van [minderjarige 1] tegen de omgang, sprake is van dergelijke zwaarwegende feiten en omstandigheden die maken dat het family life is verbroken. Op het moment dat de omgangsmomenten in januari 2020 zijn gestagneerd heeft de grootvader de procedure in eerste aanleg gestart. Vanaf dat moment is met verschillende trajecten geprobeerd de omgang op te starten. Dat dit niet is gelukt, laat onverlet dat de grootvader al die tijd zijn wens weer omgang met de kinderen te hebben kenbaar heeft gemaakt en zich hiervoor heeft ingespannen. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de grootvader kan worden ontvangen in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige 2] op grond van artikel 1:377a, tweede lid, BW. In zoverre faalt de grief van de vader en de stiefmoeder.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.4.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, tenzij omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.5.5.
Het hof stelt vast dat de relatie tussen de vader, de stiefmoeder en de grootvader inmiddels geruime tijd verstoord is en dat er over en weer sprake is van wantrouwen. De vader en de stiefmoeder ondersteunen de omgang tussen [minderjarige 2] en de grootvader niet. De verschillende ingezette hulpverlening tijdens de procedure in eerste aanleg heeft hier geen verandering in gebracht. De raad heeft naar aanleiding van het rapport van [instantie] van 22 augustus 2023 het oorspronkelijke advies om tot contactherstel en een regeling te komen aangepast en geadviseerd het verzoek van de grootouders af te wijzen omdat het met hulpverlening tot stand brengen of forceren van contact tussen de kinderen en hun grootouders de kinderen zou schaden.
5.5.6.
Het hof constateert dat [minderjarige 2] in de hulpverleningstrajecten in eerste aanleg geen grote rol heeft gehad. Tijdens het raadsonderzoek zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één keer gezamenlijk gesproken. Uit de weergave van dat gesprek lijkt te volgen dat [minderjarige 2] best blij zou zijn om de grootouders te zien maar dat hij dat in het bijzijn van [minderjarige 1] , die duidelijk boos is, niet durft te uiten. In de beschikking van 19 juli 2022 heeft de rechtbank overwogen dat zij het advies van de raad uit het rapport van 15 april 2022 zal volgen en dat het uitgangspunt dient te zijn dat toegewerkt wordt naar een contact van drie maal per jaar op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur. Voor de opbouw naar die regeling zijn partijen doorverwezen naar [instantie] .
Uit het rapport van [instantie] volgt dat er vervolgens vijf individuele gesprekken met [minderjarige 1] zijn gevoerd maar niet blijkt dat ook met [minderjarige 2] is gesproken, terwijl juist naar aanleiding van dit verslag het oorspronkelijke advies van de raad is aangepast voor beide kinderen. Alhoewel dus niet blijkt hoe [minderjarige 2] betrokken is in dit traject, stelt [instantie] dat [minderjarige 2] , ondanks de weerstand van [minderjarige 1] , positief is blijven aankijken tegen de omgang en dat hij neutraler staat ten opzichte van het contact met grootouders. Volgens [instantie] zou het de duidelijke weerstand van [minderjarige 1] zijn, die maakt dat [minderjarige 2] geen wens heeft om zijn grootouders weer te zien, of deze wens in ieder geval niet kenbaar maakt.
5.5.7.
Gelet hierop kan het hof, anders dan de rechtbank, niet vaststellen dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] . Waar de vader en de stiefmoeder stellen dat het vaststellen van een omgangsregeling zal zorgen voor onrust onder de kinderen in hun gezin omdat [minderjarige 2] in een uitzonderingspositie wordt gebracht, acht het hof deze enkele stelling niet voldoende om aan te nemen dat omgang daarom in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] heeft in zijn leven al meerdere verlieservaringen meegemaakt en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er met veel familieleden geen contact (meer) is. Bovendien is het op voorhand niet vast te stellen dat [minderjarige 2] door de andere kinderen uit het gezin anders behandeld zal worden als hij contact zal hebben met de grootvader. De situatie die de stiefmoeder schetst met betrekking tot de kinderen uit haar eerdere huwelijk is een andere situatie waarvan niet duidelijk is dat dit voor [minderjarige 2] hetzelfde zal zijn. Bovendien hebben de zes kinderen in het gezin van de vader en de stiefmoeder nu eenmaal niet allemaal dezelfde ouders en achtergrond. Het is aan de vader en de stiefmoeder om de kinderen te begeleiden in deze verschillen. Het hof heeft hier zorgen over, ook gelet op hetgeen [instantie] schrijft dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] in het gezin geen ruimte lijken te
ervaren dat het oké zou zijn als ze wel contact met de grootouders zouden willen.
Alhoewel de raad heeft geconstateerd dat er geen directe zorgen zijn over het gezin van de vader en de stiefmoeder, deelt het hof de zorg van de grootvader dat de kinderen enigszins geïsoleerd lijken, los van de vraag of de geloofsovertuiging van de stiefmoeder (Jehova’s getuigen) hier mee te maken heeft.
Vast staat dat de grootvader tot januari 2020 een belangrijke rol in het leven van [minderjarige 2] heeft gespeeld. Inmiddels heeft [minderjarige 2] de grootvader al bijna vijf jaar niet gezien. De grootvader en [minderjarige 2] hebben vanwege het bestaan van een nauwe persoonlijke band in beginsel recht op omgang met elkaar. Nu niet geoordeeld kan worden dat omgang niet in [minderjarige 2] ’s belang is, is het hof van oordeel dat het recht op omgang moet worden geëffectueerd. Het is dan aan de vader en de stiefmoeder om in het belang van [minderjarige 2] te zorgen dat hij zich vrij voelt om dit contact aan te gaan.
5.5.8.
Het verzoek van de grootvader betreft een zeer beperkte omgangsregeling, conform het eerdere advies van de raad. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de omgang tussen de grootvader en [minderjarige 2] opgestart moet worden en ziet aanleiding om het verzoek van de grootvader toe te wijzen. Het is echter duidelijk dat partijen op dit moment vanwege de verstoorde verstandhouding niet in staat zijn om gezamenlijk een onbelast contactherstel tot stand te brengen. Het hof is van oordeel dat in aanloop naar de verzochte regeling er een begeleide opbouwregeling moet worden opgestart om toe te werken naar de (onbegeleide) regeling van drie keer per jaar een zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur. Deze begeleide opbouwregeling zal inhouden dat [minderjarige 2] en de grootvader gerechtigd zijn tot omgang met elkaar drie keer een moment in drie maanden tijd, waarbij het eerste omgangsmoment van 11:00 tot 13:00 uur zal duren, het tweede omgangsmoment van 11:00 tot 15:00 uur en het derde omgangsmoment van 11:00 tot 17.00 uur.
Het hof zal de vader en stiefmoeder en de grootvader alvorens verder te beslissen over de invulling van de begeleide opbouwregeling in de gelegenheid stellen om binnen zes weken een voorstel te doen over hoe deze opbouw uitgevoerd kan worden. Hierbij gaat het hof er vanuit dat partijen met een concreet voorstel komen over welke dagen, wie deze regeling kan begeleiden, bijvoorbeeld door iemand uit het netwerk dan wel een professional die zich hiertoe bereid heeft verklaard, om het belang van [minderjarige 2] bij een onbelast contactherstel zo goed mogelijk te waarborgen.
5.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het primaire verzoek in incidenteel hoger beroep afwijzen, partijen in de gelegenheid stellen om binnen vier weken een voorstel te doen over hoe het contactherstel vormgegeven kan worden en iedere verdere beslissing pro forma aanhouden tot 31 januari 2025.

6.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart de grootvader ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
stelt de vader, de stiefmoeder en de grootvader in de gelegenheid om uiterlijk
donderdag 30 januari 2025een voorstel te doen over hoe het contactherstel vormgegeven kan worden met
  • concrete dagen,
  • waar de omgang zal kunnen plaatsvinden,
  • wie deze regeling kan begeleiden,
  • indien dit een professional is: een bevestiging/bereidverklaring;
houdt iedere verdere beslissing
PRO FORMAaan tot 31 januari 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, M.J. van Laarhoven en E.M.D.M. van der Linden en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.