ECLI:NL:GHAMS:2023:2928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
200.327.896/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van grootouders om omgang met minderjarige afgewezen; verzoek vader om contactverbod ook afgewezen

In deze zaak hebben de grootouders, verzoekers in principaal hoger beroep, een verzoek ingediend om een omgangsregeling met hun kleinkind, de minderjarige, vast te stellen. De vader van de minderjarige, verweerder in principaal hoger beroep, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek. De rechtbank had eerder de grootouders ontvankelijk verklaard in hun verzoek, maar het verzoek om omgang werd afgewezen. De vader heeft ook een verzoek ingediend om een contactverbod aan de grootouders op te leggen, wat eveneens werd afgewezen.

De grootouders hebben aangevoerd dat zij een nauwe persoonlijke relatie met de minderjarige hebben, maar het hof oordeelt dat deze relatie niet voldoende is om een omgangsregeling vast te stellen. De vader heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking en heeft zijn zorgen over de veiligheid van de minderjarige geuit. Het hof concludeert dat er momenteel geen draagvlak is voor omgang tussen de grootouders en de minderjarige, wat in strijd zou zijn met de belangen van het kind.

De rechtbank heeft in haar beschikking terecht overwogen dat de verstandhouding tussen de grootouders en de vader genormaliseerd moet worden voordat er sprake kan zijn van onbelast contact. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst de verzoeken van zowel de grootouders als de vader af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.327.896/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/726262 / FA RK 22-7576 (MR/PS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak van:
[Grootmoeder]
en
[Grootvader] ,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in principaal hoger beroep,
verweerders in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Utrecht,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. Tijsterman te Uithoorn.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige ] (hierna te noemen: [minderjarige ] );
- [echtgenote] (hierna te noemen: de echtgenote van de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 1 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootouders zijn op 31 mei 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 1 maart 2023.
2.2
De vader heeft op 13 juli 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De grootouders hebben op 24 augustus 2023 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de grootouders van 20 juni 2023 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 20 september 2023 met bijlage.
2.5
5 De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de grootouders, bijgestaan door hun advocaat die een pleitnotitie heeft overgelegd;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de echtgenote van de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.

3.De feiten

De grootouders zijn de ouders van [de moeder] , geboren [in] 1997 (hierna te noemen: de moeder). Uit de in januari/februari 2020 verbroken relatie van de vader en de moeder is [minderjarige ] geboren, [in] 2019. De vader en de moeder oefenden aanvankelijk gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige ] .
Sinds het verbreken van de relatie van de vader en de moeder verblijft [minderjarige ] bij de vader. Bij beschikking van de rechtbank van 15 september 2020 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige ] bij de vader bepaald.
Tussen de moeder en [minderjarige ] is er sinds maart 2021 geen contact meer. Bij beschikking van de rechtbank van 21 september 2021 is het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige ] beëindigd en is de vader alleen met het gezag over [minderjarige ] belast. Bij die beschikking is ook het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige ] afgewezen.
De vader woont sinds april 2021 samen met [echtgenote] voornoemd. Zij zijn [in] 2023 getrouwd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de grootouders ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige ] . Dat verzoek is echter afgewezen.
Het verzoek van de vader tot het opleggen van een contactverbod aan de grootouders is eveneens afgewezen, evenals het verzoek van de vader tot veroordeling van de grootouders in de proceskosten.
4.2
De grootouders verzoeken in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen
primair:
I. tussen de grootouders en [minderjarige ] een omgangsregeling vast te stellen waarbij:
- gedurende de eerste zes maanden, maandelijks ieder eerste weekend van de maand, op een nader overeen te komen dagdeel in dat weekend en nader overeen te komen tijdstippen, afhankelijk van wat passend is voor de vader en [minderjarige ] , de grootouders en [minderjarige ] elkaar zien op een neutrale plek in [plaats B] (in een speeltuin, pannenkoekenhuis etc.);
- na verloop van de eerste zes maanden, maandelijks ieder eerste weekend van de maand, op een nader overeen te komen dag in dat weekend en nader overeen te komen tijdstippen, afhankelijk van wat passend is voor de vader en [minderjarige ] , [minderjarige ] bij de grootouders zal zijn;
- na verloop van het eerste jaar, maandelijks ieder eerste weekend van de maand van zaterdag tot zondag, op nader overeen te komen tijdstippen, afhankelijk van wat passend is voor de vader en [minderjarige ] , [minderjarige ] bij de grootouders zal zijn;
- althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen tussen de grootouders en [minderjarige ] als het hof juist acht;
subsidiair:
II. te bepalen dat de vader zijn medewerking dient te verlenen aan gerichte en deskundige hulpverlening voor het herstellen van het contact en communicatie met de grootouders teneinde een omgangsregeling tussen de grootouders en [minderjarige ] vast te stellen;
primair en subsidiair:
III. al het voorgaande op straffe van een dwangsom van € 200,- voor ieder(e)) dagdeel/dag dat de vader zijn medewerking aan de door het hof in deze te wijzen beschikking onthoudt, met een maximum van € 20.000,-.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel hun verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de grootouders niet ontvankelijk te verklaren in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling omdat zij niet in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige ] staan.
Tevens verzoekt de vader om aan de grootouders - in eerste instantie totdat [minderjarige ] twaalf jaar is, derhalve tot 5 september 2031, althans tot een door het hof te bepalen andere datum - een verbod op te leggen om contact te leggen of te zoeken met de vader, zijn echtgenote, [minderjarige ] en het nu nog ongeboren kind van de vader en zijn echtgenote, zowel schriftelijk en per sociale media als in persoon, op straffe van een dwangsom van € 500,- door grootouders te betalen aan vader voor iedere keer dat zij het gevraagde contactverbod overtreden, met een maximum van € 10.000,-,
Tenslotte verzoekt de vader de grootouders te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.885,- aan proceskostenvergoedingen, althans tot betaling van de kosten van de procedure in beide instanties.
4.5
De grootouders verzoeken de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, althans zijn grieven en verzoeken in incidenteel hoger beroep te verwerpen c.q. af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de grootouders ontvankelijk verklaard in
hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige ] . De vader komt daartegen in incidenteel hoger beroep op met zes grieven en het verzoek de grootouders alsnog in dat verzoek niet ontvankelijk te verklaren. Anders dan de grootouders is het hof van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De grieven bevatten een voldoende duidelijke, concrete en voor de grootouders kenbare omschrijving van de gronden waarop het verzoek in incidenteel hoger beroep berust. De grootouders hebben daarop naar behoren kunnen reageren. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake. Hetgeen de grootouders hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5.2
Het gaat verder als eerste om de vraag of de grootouders in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot [minderjarige ] als bedoeld in artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Alleen dan kunnen zij een verzoek indienen tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige ] . Hun familierechtelijke betrekking tot [minderjarige ] (als tweedegraads bloedverwanten) is daartoe niet voldoende. Het is aan de grootouders om omstandigheden te stellen en zo nodig te onderbouwen waaruit blijkt dat aan de voorwaarde van het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking is voldaan.
5.3
De grootouders hebben daartoe - samengevat – het volgende aangevoerd. Hun dochter, de moeder van [minderjarige ] , heeft als gevolg van een hersenbloeding tijdens haar (vroeg)geboorte en een angststoornis die tijdens haar puberteit steeds sterker is geworden, altijd veel zorg van de grootouders nodig gehad. Zij heeft uiteindelijk met particulier onderwijs haar middelbare school diploma gehaald, waarna zij heeft gewerkt als huiswerkbegeleidster. Verdere opleidingen werden door de angststoornis en paniekaanvallen vroegtijdig afgebroken. Therapie bleek door gebrek aan motivatie en de angststoornis niet mogelijk. Kort nadat de moeder de vader had ontmoet, is zij zwanger geraakt van [minderjarige ] en is de vader bij de moeder die toen nog bij de grootouders woonde, ingetrokken. De zwangerschap verliep zeer moeizaam en de angststoornis en paniekaanvallen namen toe. Bovendien was de moeder voortdurend ziek doordat zij leed aan Hyperemesis (zwangerschapsbraken). De grootouders hebben ook gedurende de zwangerschap voor haar gezorgd en haar begeleid naar en tijdens de zeer regelmatige controles in het ziekenhuis. In mei 2019 hebben de vader en de moeder een flat betrokken in [plaats B] . Uiteindelijk is [minderjarige ] [in] 2019, drie weken voor de uitgerekende datum gehaald, omdat de moeder geen eten kon binnenhouden en haar geestelijk welzijn ernstig leed onder de medicatie die zij kreeg toegediend. De grootmoeder was bij de bevalling aanwezig, evenals de moeder van de vader. Na de bevalling kwam de moeder om de dag met [minderjarige ] bij de grootouders thuis. In het bijzijn van de grootouders zorgde de moeder goed voor [minderjarige ] en zelf zorgden de grootouders ook regelmatig voor haar. Het contact met [minderjarige ] is in februari 2020 van de ene op de andere dag geëindigd nadat de vader naar zijn ouders was vertrokken en aangifte had gedaan, waarna de politie vervolgens een melding deed bij Veilig Thuis en werd beslist dat [minderjarige ] tijdelijk bij de vader en zijn ouders moest verblijven. Sindsdien hebben de grootouders [minderjarige ] niet meer mogen zien van de vader, ondanks herhaalde verzoeken daartoe.
De grootouders hebben ter ondersteuning van hun standpunt foto’s overgelegd, op een aantal waarvan [minderjarige ] met de grootouders of een van hen is te zien.
5.4
De vader betwist de stellingen van de grootouders. Hij voert aan dat de grootouders in de eerste vijf maanden na de geboorte van [minderjarige ] slechts summier contact met haar hebben gehad. Zij hebben twee keer op haar gepast waarbij zij zich niet aan afspraken hebben gehouden, zodat de vader en de moeder het contact met de grootouders hebben beperkt. De bewering van de grootouders dat de moeder met [minderjarige ] om de dag bij hen was, is niet geloofwaardig. De vader was zelf gedurende de weekenden thuis, zijn moeder paste door de weeks vaak op [minderjarige ] en de moeder heeft de vader nauwelijks iets over bezoeken aan haar ouders verteld. De overgelegde foto’s zijn door de grootouders gemanipuleerd en gefabriceerd om het onjuiste beeld te schetsen dat er wel veel contact was. Een analyse van de foto’s laat zien dat er negen momenten waren dat de grootouders bij [minderjarige ] waren. Zij waren dan niet alleen met haar. Over een periode van vijf maanden is dat erg weinig.
Tijdens de zwangerschap namen de problemen toe als gevolg van de psychische problematiek van de moeder. Omdat werd gevreesd dat de moeder zichzelf en de ongeboren baby iets zou aandoen, is de bevalling ingeleid. De psychische problematiek van de moeder werd na de bevalling echter niet minder. In januari 2020 escaleerde de situatie tussen de vader en de moeder verder, waarbij de moeder de vader onder meer met een mes bedreigde. Nadat de moeder op het politiebureau was ontboden, heeft zij met behulp van de grootouders [minderjarige ] op een voor de vader onbekende plaats ondergebracht. Zij weigerden te melden waar [minderjarige ] was. Daarop heeft de politie de moeder een ultimatum gesteld om [minderjarige ] over te dragen aan de vader, omdat anders sprake zou zijn van ontvoering. De grootouders hebben [minderjarige ] daarop overgedragen aan de vader. Het is aan de grootouders zelf te wijten dat de vader vervolgens geen contact meer met hen wilde. Uit bescherming voor hemzelf en [minderjarige ] moest hij het contact afhouden, aldus de vader.
5.5
Het hof beantwoordt de vraag of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [minderjarige ] bevestigend. De vader heeft gemotiveerd betwist dat er, zoals de grootouders stellen, gedurende de eerste vijf maanden na de geboorte veelvuldig contact was tussen hen en [minderjarige ] . Dat brengt het hof er echter niet toe de stellingen van de grootouders als ongeloofwaardig buiten beschouwing te laten, ook niet als op het betoog van de vader over de overgelegde foto’s acht wordt geslagen. Als onbetwist staat vast dat de moeder vanwege haar psychische situatie altijd veel zorg van de grootouders behoefde en dat zij nog bij hen woonde toen zij zwanger raakte van [minderjarige ] . De vader heeft niet (gemotiveerd) betwist dat de grootouders de moeder deze zorg gedurende haar zwangerschap zijn blijven geven. Ook heeft de vader niet betwist dat de grootmoeder bij de geboorte van [minderjarige ] aanwezig was. In dat licht bezien acht het hof voldoende aannemelijk dat de grootouders ook na de geboorte van [minderjarige ] bij de moeder en daarmee bij [minderjarige ] zodanig betrokken zijn geweest dat gesproken kan worden van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [minderjarige ] , zeker naar de maatstaf die door het EHRM in zijn jurisprudentie wordt gehanteerd. Daaraan doet niet af dat de periode van contact maar vijf maanden heeft geduurd na de geboorte van [minderjarige ] en ook niet dat sindsdien bijna vier jaar is verstreken. Enkel tijdsverloop zorgt niet voor het teloorgaan van deze nauwe persoonlijke betrekking.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige ] . De grootouders en [minderjarige ] hebben volgens de wet in beginsel recht op omgang met elkaar. Dat recht kan alleen worden ontzegd in de door de wet limitatief opgesomde gevallen die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. De grootouders komen daartegen met drie grieven op. Samengevat luidt hun standpunt dat zij [minderjarige ] erg missen, dat omgang met hen in het belang is van [minderjarige ] en haar identiteitsontwikkeling, dat [minderjarige ] op deze wijze haar herkomst kan leren kennen, wat temeer van belang is nu zij geen contact heeft met haar moeder, en dat anders haar sociaal-emotionele ontwikkeling wordt geschaad. Gezien hun bijzondere rol en positie kunnen zij aan de ontwikkeling en het groeiproces van [minderjarige ] bijdragen, aldus de grootouders.
De vader betwist het standpunt van de grootouders en onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
De raad heeft ter zitting aangegeven dat een advies moeilijk is te geven. De raad heeft een aantal belangen van [minderjarige ] benoemd die onderling niet altijd met elkaar stroken. Zo is het belangrijk dat [minderjarige ] haar identiteit kan ontwikkelen, hetgeen op termijn ook contact met de familie van moederszijde zou kunnen betekenen. Het is echter ook in haar belang dat zij nu en in de toekomst veilig en voorspelbaar kan opgroeien. De raad vindt het op dit moment geen goed idee om hulpverlening in te zetten voor [minderjarige ] , en evenmin om een bijzondere curator te benoemen, omdat de problemen in deze situatie zich niet op kindniveau maar op het niveau van de volwassenen afspelen en op dat laatste niveau eerst herstel nodig is. Voor het overige refereert de raad zich.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Er is aan deze zaak veel voorafgegaan. Dat heeft uiteindelijk ertoe geleid dat [minderjarige ] die aanvankelijk bij haar beide ouders woonde, bij de vader haar hoofverblijf heeft gekregen, dat zij al geruime tijd geen contact meer heeft met de moeder en dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige ] is beëindigd en de vader alleen met het gezag over [minderjarige ] is belast. Het heeft er ook toe geleid dat de verstandhouding tussen de grootouders en de vader ernstig verstoord is geraakt. Zij verschillen diepgaand van mening over elkaars aandeel in en betrokkenheid bij de (ernstige) gebeurtenissen in het verleden. Wederzijds is sprake van groot wantrouwen. Duidelijk is dat daardoor in dit stadium geen draagvlak bij de vader bestaat voor omgang van [minderjarige ] met de grootouders. Dat is vanuit zijn perspectief ook te begrijpen, gelet op alles wat er is gebeurd, daaronder begrepen het incident waarbij [minderjarige ] in januari 2020 voor de vader onvindbaar was en dat ter zitting in hoger beroep met de grootouders is besproken. Draagvlak bij de vader is nodig omdat omgang tussen [minderjarige ] en de grootouders, in welke vorm dan ook, niet mogelijk is zonder dat dit enigermate door de vader als verzorgende ouder van [minderjarige ] wordt ondersteund en gefaciliteerd. Nu het benodigde draagvlak thans nog ontbreekt, is omgang tussen de [minderjarige ] en de grootouders in dit stadium in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige ] . Het verzoek van de grootouders tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hen en [minderjarige ] stuit daarop af. Dat dit de grootouders veel leed bezorgt en zij zich buiten spel gezet voelen, is begrijpelijk en invoelbaar, maar niet doorslaggevend. Het belang van [minderjarige ] heeft immers leidend te zijn.
5.8
Ook het subsidiaire verzoek van de grootouders is niet toewijsbaar. Terecht heeft de rechtbank in de bestreden beschikking overwogen dat de verstandhouding tussen de grootouders en de vader eerst genormaliseerd moet zijn alvorens sprake kan zijn van onbelast contact tussen [minderjarige ] en de grootouders. Evenals bij de rechtbank, heeft de vader ook ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven het belang in te zien van contact tussen [minderjarige ] en de grootouders, maar nog tijd nodig te hebben voordat hij aan dat belang tegemoet kan komen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat die tijd de vader moet worden gegund, waaraan niet afdoet dat inmiddels al geruime tijd is verstreken sinds de grootouders [minderjarige ] voor het laatst hebben gezien. Pas daarna kan naar een eerste contactmoment tussen [minderjarige ] en de grootouders worden toegewerkt, eventueel met behulp van een onafhankelijke derde. Het hof ziet daarom geen aanleiding de vader in dit stadium te verplichten tot hetgeen de grootouders subsidiair hebben verzocht, nog daargelaten dat een dergelijke door de rechter opgelegde verplichting naar verwachting tot weinig positief resultaat zal leiden zolang de intrinsieke motivatie en bereidwilligheid ontbreekt.
5.9
Evenmin als de rechtbank ziet het hof voldoende grond voor het opleggen van een contactverbod aan de grootouders, zoals door de vader is verzocht. Hoewel voorstelbaar is dat de vader zich door de brieven van de grootouders onder druk gezet voelt, zijn die brieven en de inhoud ervan niet aan te merken als gedragingen die een dergelijke ingrijpende maatregel kunnen rechtvaardigen. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
5.1
Ook het verzoek van de vader om een proceskostenveroordeling wijst het hof af. Het betreft hier een zaak van familierechtelijke aard, nu het gaat om omgang tussen grootouders en hun kleinkind. Hoewel de grootouders er beter aan hadden gedaan de vader de nodige tijd te gunnen zoals de rechtbank heeft overwogen en de vader de grootouders ook schriftelijk te kennen heeft gegeven, voert het te ver om te concluderen dat de grootouders misbruik gemaakt hebben van hun recht om in hoger beroep te gaan of dat sprake is van enige andere grond voor de door de vader gevraagde proceskostenveroordeling.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier, en is op 28 november 2023 het openbaar uitgesproken door de voorzitter.