ECLI:NL:GHSHE:2024:409

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
20-000932-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet Wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2023. De verdachte, geboren in 1984, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest voor meerdere feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet Wapens en munitie. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door cocaïne te verhandelen en had hem ook veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met de Wet Wapens en munitie, alsook voor witwassen.

De verdediging heeft in hoger beroep verweer gevoerd tegen de wijziging van de tenlastelegging en de bewezenverklaring van feit 4. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, in overweging genomen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan de feiten 1, 2 en 5 van parketnummer 03/720987-18 en heeft verweer gevoerd tegen de wijziging van de tenlastelegging van feit 4. Het hof heeft de argumenten van de verdediging tegen de wijziging van de tenlastelegging en de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op juiste gronden de wijziging heeft toegestaan.

Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank bevestigd, waarbij het hof heeft overwogen dat de betrokkenheid van de verdachte bij de cocaïnehandel niet alleen is gebaseerd op de bevindingen met betrekking tot de aangetroffen telefoon, maar ook op andere bewijsstukken. De verdediging heeft verder aangevoerd dat de strafmaat verlaagd zou moeten worden vanwege het ontbreken van justitiële documentatie en de ouderdom van de feiten, maar het hof heeft dit standpunt verworpen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000932-23
Uitspraak : 8 februari 2024
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-720987-18 en 03-866020-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van:
Parketnummer 03/720987-18
-feit 1: opzettelijk handelen in strijd met liet in artikel 2, onder C. van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
-feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
(hof: in de tenlastelegging ontbreekt een feit 3);
-feit 4: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2. onder B. van de Opiumwet gegeven verbod;
-feit 5: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2. onder C. van de Opiumet gegeven verbod;
en
Parketnummer 03/866020-20
feit 1: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie
en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank de teruggave aan verdachte gelast van een geldbedrag van € 740,-.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van:
parketnummer: 03/720987-18
-zich gerefereerd ten aanzien van de feiten 1, 2 en 5
-verweer gevoerd tegen de toegestane wijziging van de tenlastelegging van feit 4 en de bewezenverklaring van dat feit;
Parketnummer 03/866020-20
-zich gerefereerd ten aanzien van de feiten 1 en 2.
Verder heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust onder aanvulling van gronden.
Parketnummer: 03/720987-18
Standpunt verdediging met betrekking tot toegestane wijziging tenlastelegging.
Oorspronkelijk was aan verdachte onder feit 4 van parketnummer 03/720987-18 als delictsperiode ten laste gelegd de periode van 30 mei 2018 tot en met 11 juni 2018. De rechtbank heeft ter zitting van 8 maart 2023 een vordering wijziging tenlastelegging toegestaan waarbij de delictsperiode werd gewijzigd en uitgebreid naar de periode van 11 juni 2017 naar 11 juni 2018. Het gaat hierbij om – kort gezegd – de handel in cocaïne gedurende de ten laste gelegde periode in welke delictsomschrijving door de wijziging verder geen verandering is gebracht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat door de uitbreiding van de delictsperiode het feitencomplex is aangevuld met wezenlijk andere feitelijke handelingen die in een te ver verwijderd verband staan van de oude ten laste gelegde handelingen gedurende een periode van twee weken. Kort gezegd is er volgens de verdediging door de uitbreiding van de delictsperiode niet langer sprake van hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 Sr op grond waarvan de vordering tot wijziging van de tenlastelegging niet had mogen worden toegewezen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt het volgende voorop.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit", dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken.
Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Het hof is gelet op voormeld beoordelingskader van oordeel dat door de enkele uitbreiding van de periode waarin verdachte in cocaïne heeft gehandeld, de juridische aard noch de gedraging van de verdachte zodanig is gewijzigd dat daardoor geen sprake meer zou zijn van hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 Sr.
Gelet hierop heeft de rechtbank op juiste gronden de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegestaan en verwerpt het hof het andersluidende standpunt van de verdediging.
Standpunt verdediging ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 4 van parketnummer 03/720987-18
De verdediging heeft het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat verdachte van de onder feit 4 van parketnummer 03/720987-18 ten laste gelegde handel in cocaïne moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de witte NOKIA telefoon die is aangetroffen in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] en waaruit van dealcontacten zou blijken niet aan verdachte toebehoort. Verder is aangevoerd dat aan de uitgevoerde fotoconfrontaties met de afnemers van de cocaïne onvoldoende bewijskracht toekomt om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof vat beide voormelde verweren van de verdediging samen en overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft in het vonnis omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in cocaïne de navolgende bewijsoverweging opgenomen (pagina 6 van het vonnis):
“Uit voorgaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte in de periode van 11 juni 2017 tot en met 1 juni 2018 opzettelijk cocaïne heeft verkocht aan meerdere gebruikers. Zij herkennen hem niet alleen op de aan hen getoonde foto’s, maar noemen tevens het telefoonnummer dat behoort bij de witte Nokia telefoon die werd aangetroffen op de bank in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 2] waar de verdachte werd aangehouden, en twee van de gebruikers verklaren over een zwarte Kia waarmee de dealer de verdovende middelen kwam afleveren.”
Uit de bewijsoverweging van de rechtbank volgt dat het bewijs van betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnehandel niet alleen is gestoeld op de bevindingen aan de witte Nokia telefoon maar is gebaseerd op een samenstel van bevindingen, niet alleen voor wat betreft het aan de telefoon gekoppelde telefoonnummer maar ook de omstandigheid dat de telefoon werd aangetroffen op de bank in de woning waarin verdachte werd aangehouden, de fotoherkenning van verdachte door gebruikers van de drugs en de zwarte Kia waarmee de drugs werd afgeleverd. Naar het oordeel van het hof is gelet op dit samenstel van bevindingen minder van belang of de witte Nokia telefoon nu wel of niet aan verdachte toebehoorde. Van belang is dat deze telefoon en het daarin opgenomen telefoonnummer tezamen met de overige door de rechtbank benoemde bevindingen redengevend zijn geweest om verdachte als dealer van de cocaïne aan te merken.
Voor wat betreft de uitgevoerde fotoconfrontaties heeft hetzelfde te gelden. Ook het gebruik van deze fotoconfrontaties moet worden gezien in het geheel van vorenstaande bevindingen die verdachte als dealer van cocaïne aanmerken. Daar komt nog bij dat de gebruikers aan wie de foto’s werden getoond de verdachte al kenden als vaste verkoper van drugs en de confrontatie er enkel toe diende om vast te stellen of verdachte wel degene was die door de getuigen werd bedoeld. Er is geen reden zoals de verdediging heeft gesteld om aan de fotoconfrontaties minder bewijswaarde toe te kennen.
De verdediging heeft verder gesteld dat in de beoordeling verder dient te worden betrokken dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad een anonieme gebruiker als getuige te horen. Het hof gaat hieraan voorbij nu de bewijsbeslissing in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om deze persoon van wie de identiteit niet blijkt te (doen) horen.
Ook in de door de verdediging genoemde omstandigheid dat de getuige [getuige 1] gehoord bij de rechter-commissaris op 7 februari 2019 heeft verklaard niet heel zeker van haar herkenning te zijn, ziet het hof geen reden anders te oordelen omtrent de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde, nu zij zowel kort na het delict op 18 juni 2018 als bij voormeld verhoor, in ieder geval de verdachte heeft aangewezen als degene van wie zij cocaïne kocht. Waarbij het hof opmerkt dat haar verklaring dienaangaande niet op zich zelf staat maar steun vindt in overige bevindingen opgenomen in de hiervoor weergegeven bewijsoverweging van de rechtbank.
Tenslotte ziet het hof in de omstandigheid dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de afnemer [getuige 2] als getuige te horen, geen reden om deze verklaring toch tot het bewijs te bezigen nu de bewijsbeslissing in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal.
Gelet op het al het vorenstaande verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafmaat
De verdediging heeft voor wat betreft de strafoplegging nog aangevoerd dat vanwege het ontbreken van justitiële documentatie, de ouderdom van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd dienen te worden in een op te leggen straf (
hof begrijpt dient te leiden tot een lagere dan de rechtbank opgelegde straf).
Het hof verwerpt het standpunt, onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank in het bestreden vonnis onder punt 6 (pagina 9 e.v. van het vonnis) heeft overwogen, waar het hof zich achter schaart.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. A. Verhoeven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 8 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.