ECLI:NL:GHSHE:2024:407

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
20-000904-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en eenvoudige belediging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2023. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en eenvoudige belediging aan een ambtenaar. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en 406 gram cocaïne aan het verkeer onttrokken. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de tenlastegelegde feiten, stellende dat de fouillering en aanhouding onrechtmatig waren, wat zou leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het opzet op het vervoeren van cocaïne aanwezig was. Het hof concludeerde dat de verdachte op 6 augustus 2020 met zijn auto naar een plek was gereden met de bedoeling verdovende middelen te overhandigen, wat leidde tot zijn aanhouding.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar voegde een beslissing toe over het beslag. De verdachte kreeg de teruggave van een geldbedrag van € 51,65 dat tijdens de fouillering in beslag was genomen, omdat er geen gronden voor verbeurdverklaring waren vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. J.T.F.M. van Krieken, en de raadsheren mr. F. van Es en mr. A. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier mr. J.H.W. van der Meijs.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000904-23
Uitspraak : 8 februari 2024
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-140320-20 en 03-107207-21 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van:
-parketnummer: 03.140320.20
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
-parketnummer: 03.107207.21
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank 406 gram cocaïne aan het verkeer onttrokken.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen onder parketnummer 03-140320-20 en onder feit 1 van parketnummer 03-107207-21 aan verdachte is ten laste gelegd. Ten aanzien van parketnummer 03-107207-21 heeft de verdediging tevens verzocht te beslissen tot teruggave van een geldbedrag aan verdachte. Een punt waarop de rechtbank niet heeft beslist.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust waarbij het hof de bewijsoverweging van de rechtbank ten aanzien van parketnummer 03-107207-21 feit 1, niet zal overnemen maar zal vervangen door een andere bewijsoverweging.
Standpunten van de verdediging
Vrijspraakverweer ten aanzien van parketnummer 03-140320-20
De verdediging heeft op dezelfde gronden als in eerste aanleg vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 03-140320-20 ten laste gelegde. Kort gezegd komt dit standpunt erop neer dat volgens de verdediging de fouillering en aanhouding van verdachte en de doorzoeking van diens auto onrechtmatig zijn geweest. Dat levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv., hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en bij gebrek aan overig bewijs tot vrijspraak.
Het hof verwerpt het verweer, onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank in het bestreden vonnis onder punt 3.3 (verweer strekkende tot bewijsuitsluiting) heeft overwogen, waar het hof zich achter schaart.
Vrijspraakverweer ten aanzien van parketnummer 03-107207-21 feit 1
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder parketnummer 03-107207-21 onder feit 1 ten laste gelegde – kort gezegd het opzettelijk vervoeren van 2.87 gram cocaïne – moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat opzet op het vervoer van de cocaïne ontbreekt omdat verdachte werd gedwongen in de politieauto plaats te nemen (
waarmee hij naar het politiebureau werd vervoerd: toevoeging hof).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft (pagina 4 van het vonnis) dit standpunt verworpen door te overwegen dat het opzet op het vervoeren van de verdovende middelen blijkt uit de omstandigheid dat verdachte zich hiervan (
hof: van de cocaïne) kennelijk op weg naar het politiebureau in de politieauto heeft trachten te ontdoen.
Het neemt deze bewijsoverweging niet over maar stelt in plaats daarvan de navolgende bewijsoverweging.
Uit het dossier [1] volgt dat op 6 augustus 2020 verbalisanten belast waren met de overlast van de straathandel in verdovende middelen. Verdachte was eerder als bestuurder van een auto gecontroleerd waaruit veelvuldig drugs werd gedeald.
Op genoemde datum zag een verbalisant de betreffende auto wederom komen aanrijden. Er zat een bestuurder in de auto. De auto parkeerde op een parkeerplaats waarna verbalisant een fietser zag aan komen rijden die naast de auto stopte ter hoogte van het bestuurdersportier, dat de raam van het bestuurdersportier werd geopend waarbij iets werd overhandigd waarna de fietser weer wegreed. Hierop werd de bestuurder van de auto, zijnde verdachte aangehouden ter zake overtreding van de Opiumwet, in een politie-auto geplaatst en naar politiebureau gebracht. Nadien werd op de plaats waar verdachte in de politie-auto had gezeten een doorzichtig zakje aangetroffen met meerdere witte sealbags met daarin in totaal 2,87 gram cocaïne [2] .
Het hof leidt uit vorenstaande gang van zaken af dat verdachte op 6 augustus 2020 met zijn auto naar een plek is gereden met het kennelijke doel verdovende middelen aan een koper te overhandigen. Daarop duidt de uiterlijke verschijningsvorm van de hiervoor weergegeven omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien. Gelet op de cocaïne die werd aangetroffen op de zitplaats van verdachte in de politie-auto en de wijze van verpakking ervan (zakjes met meerdere sealbags) is de conclusie gerechtvaardigd dat het hierbij om cocaïne ging. Verdachte heeft daarmee opzet op het vervoer van cocaïne gehad (naar de plek waar vermoedelijk de cocaïne zijn overhandigd). Feit 1 onder parketnummer 03/107207.21 is bewezen en het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Beslag
Overeenkomstig het verzoek van de verdediging zal het hof de teruggave aan verdachte gelasten van een geldbedrag van € 51,65 dat op 6 augustus 2020 tijdens de fouillering van verdachte in beslag is genomen. Het hof overweegt daartoe dat niet is gebleken dat één van de in art. 33a lid 1 Sr. genoemde gronden voor verbeurdverklaring zich heeft voorgedaan. Daarbij is van belang dat de verdachte enkel is veroordeeld voor het vervoer van 2,87 gram cocaïne en niet de handel erin.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van een beslissing omtrent het beslag.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 51,65,-.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. A. Verhoeven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 8 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 4 en 5 van het dossier van de politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, registratienummer PL2411-2020124527, doorgenummerde dossierpagina’s 1 t/m 69.
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 7.