[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van verkrachting (feit 1), feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd (feit 2), verkrachting (feit 3) en feitelijke aanranding van de eerbaarheid (feit 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [aangeefster 1] (€ 6.618,72 bestaande uit € 3.118,72 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade) en [aangeefster 2] (€ 3.500,00 immateriële schade) geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en telkens met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [instelling] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de verdediging zich primair – vanwege de bepleite vrijspraken – op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot die vorderingen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen.
De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 april 2021 (pg. 14-21), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster 1] :
Hof: het proces-verbaal bestaat uit vragen van verbalisanten en antwoorden van aangeefster. De antwoorden van aangeefster beginnen telkens met het teken “-“.
(dossierpagina 15)
Waar wil je aangifte van doen?
- Van wat hij bij mij heeft gedaan.
- Dat hij met zijn hand mijn lichaam is binnengedrongen.
Tegen wie doe je aangifte?
- Eind november. Ik denk 24 november 2020.
- Op het werk. Op de locatie [locatie] .
Vertel ons eens in eigen woorden wat er op 24 november 2020 is gebeurd?
- [verdachte] en ik waren werkzaam op de [afdeling] afdeling omdat het met Corona was. Toen
moesten wij van die pakken aan, mondkapje op, handschoenen aan. Toen moesten we samen werken. Toen ging het een beetje mis dat hij aan mijn borsten zat of aan mijn billen. Ook op de kamer van een cliënt. Als ik dan zei dat hij dat niet moest doen, dan deed hij het toch. Dat is wel een paar keer gebeurd. Toen moesten we naar het medicijnhok. Naar mijn weten omdat ik een medicijn moest klaarmaken. Toen kwam hij schuin naast me staan en toen is hij met zijn vingers naar binnen gegaan.
Hij ging met zijn vingers naar binnen. Ik had gezegd dat hij dat niet moest doen en dat ik het niet oké vond. Hij ging gewoon door. Dat heeft een paar minuten geduurd. Iemand riep mij of ik hoorde iets op de gang. Van binnenuit kun je dat medicijnhok wel zo open maken, maar van buiten moet je met een tag openen en dat duurt even. Toen liep hij weg en hij zei dat ik mijn mond moest houden tegen de leidinggevenden en tegen de verpleegkundigen.
Hoe is het daarna nog gelopen?
- De 26e november had hij mij volgens mij nog afgelost of we hadden samengewerkt. Toen
had hij wel aan me gezeten met zijn hand aan mijn borsten, billen en mijn knie.
- Hij wist toen dat ik uit elkaar was met mijn partner. Ik ben in september 2020 uit elkaar gegaan. [verdachte] wist dat ik een vrouw als partner had. Vanaf dat moment veranderde zijn
gedrag als het gaat om het aan mij zitten. Hij werd handtastelijker.
Je gaf tijdens het informatieve gesprek aan dat jullie op andere afdelingen werkten.
- Ja, ik werkte beneden en hij boven. Toen er bij ons Corona uitbrak, en dat is op 17
november 2020 geweest, toen ben ik ook naar boven gegaan, naar de [afdeling] afdeling.
Hoe vaak zagen jullie elkaar dan?
- Op 17 november brak Corona uit. Vanaf de 17e tot de 26e hebben we elkaar 4 of 5 keer gezien.
(dossierpagina 17)
Je vertelde dat [verdachte] vaker aan jouw borsten of billen zat, hoe kwam dit?
- Hij begon er mee vanaf de [afdeling] periode.
- Bij het aantrekken van de pakken moet je die pakken vastmaken rond je middel en in je nek. Dat was voor hem een goede gelegenheid om even verder te gaan. Hij zat dan even aan mijn borsten of aan mijn billen. Hij vond wel een manier om me aan te raken.
Heb je een situatie waarin hij je betastte die je heel specifiek kunt benoemen.
- Ja, bij een cliënt op de kamer. [verdachte] kwam naast me staan. Ik stond op dat moment met mijn rug naar het gezicht van de cliënt toe. [verdachte] ging met zijn handen aan mijn borsten en billen zitten. Ik zei toen: 'Doe normaal.’ Hij zei ook nog tegen me: 'Het doet niets met je he als ik aan je zit.' Dat zei hij later ook in het medicijnhok toen hij met zijn vingers in me
Wat deed hij dan op dat moment bij jouw billen?
- Er met zijn hand overheen voelen en knijpen.
Wat deed hij dan op dat moment bij jouw borsten?
(dossierpagina 18)
Dat voelen aan je borsten of billen, was dat over of onder de kleding?
- Dat was over mijn kleding.
Je gaf aan dat jullie samen in het medicijnhok waren geweest. Hoe is dat precies gegaan?
- Ik stond voor de medicijnkar. Hij kwam aan de linkse kant van mij staan, een beetje schuin. Terwijl ik aan het lezen of uitrekenen was gebeurde het zonder iets te zeggen. Hij ging met zijn vingers naar binnen.
Je gaf aan dat je bij de medicijnkast stond. Was je dan in het medicijnhok?
Hoe kwam hij dan in jouw broek?
- Ik stond gewoon en hij deed dat. Ik heb mijn broek aangehouden. Ik weet dus niet of mijn riem los was, maar dat zal bijna wel moeten denk ik.
- Ik wist niet wat ik moest doen. Ik zei wel dat hij moest stoppen maar ik kon niets. Hij zei: 'Het doet niets met je'. Ik blokkeerde of zo. Ik wist niet wat me overkwam.
(dossierpagina 19)
Hoe komt het dat je dat niet kon?
- Ik wist niet wat me overkwam. Ik bevroor of zo. Ik kon niets meer.
Wat voel je dan dat hij doet?
- Ik merkte wel dat hij naar binnen ging.
- Dat hij met zijn vinger naar binnen ging in mijn vagina en dat hij met zijn vinger bewoog in mijn vagina. Hij zei daarna: 'Het doet niets met je.'
Waar komt die uitspraak van hem dan door denk je?
- Omdat ik natuurlijk niet zei dat ik het fijn vond of zoiets.
Heb je daar nog op gereageerd toen hij dat zei?
- Nee, ik kon echt niets. Ik weet alleen dat ik stop heb gezegd en dat hij dat niet moest doen en meer kwam er niet uit me.
Hoe is het uiteindelijk gestopt?
- Doordat iemand mijn naam riep of dat er werd geroepen vanaf de gang.
(dossierpagina 20)
Wie is de verpleegkundige tegen wie je als eerste hierover hebt gesproken?
- [getuige 1]
(het hof begrijpt: getuige [getuige 1] ).
2.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 18 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [aangeefster 1] :
Mijn reactie wordt gevraagd op de verklaring van [verdachte] dat de intieme dingen die er zijn gebeurd tussen hem en mij met mijn instemming is gebeurd. Nee, dat klopt absoluut niet. Ik val ook niet op mannen. Ik val op vrouwen. Als [verdachte] ontkent dat hij met zijn vingers in mijn vagina is geweest, dan liegt hij. Hij is wel met zijn vingers in mijn vagina geweest.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 april 2021 met bijlage (pg. 50-59), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster 2] :
Hof: het proces-verbaal bestaat uit vragen van verbalisanten en antwoorden van aangeefster. De antwoorden van aangeefster beginnen telkens met het teken “-“.
(dossierpagina 51)
Waar doe je aangifte van?
- Van ongewenst seksueel gedrag.
Tegen wie doe je aangifte?
(dossierpagina 52)
Waar is het gebeurd?
- Op [locatie] . Bij [instelling] .
Vertel eens, wat is jou overkomen?
- Op 8 december ben ik naar mijn werk gegaan. Ik zag [verdachte] toen pas toen we pauze hadden.
Het was één van de eerste keren dat ik met [verdachte] werkte. Mijn collega had geadviseerd om wat te vertellen over mijn privésituatie. Ik deed dat toen en moest meteen huilen. Ineens trok [verdachte] zijn polo uit. [verdachte] zei: "Dat ziet er goed uit he. " Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Ik ben hoerig". Vervolgens liet hij zijn erectie zien. Ik zag dat hij zijn geslachtsdeel vastpakte. Dit liet hij zien toen hij opstond. Hij had toen wel zijn broek nog aan. Ik ben toen weggelopen naar de ruimte waar ik me moest omkleden en toen begon hij me al aan te raken op plekken waar ik het niet wilde. Ik heb toen wel gezegd dat hij normaal moest doen. Ik ben naar mijn afdeling gegaan om zorg te verlenen. [verdachte] bleef alleen de hele tijd bij mij in de buurt. [verdachte] heeft een paar keer geprobeerd mij de badkamer in te trekken. Ik heb toen wel duidelijk gezegd dat ik dit niet wilde. [verdachte] bleef me maar achtervolgen. Ik heb die avond extra lang over de zorg gedaan en heb geprobeerd hem te ontlopen. Hij bleef me appen. Deze appjes waren ook seksistisch.
[verdachte] bleef ook maar vragen of ik mee naar de medicijnkast wilde komen. Ik wilde dat niet en bleef het maar uitstellen maar we werkten op dat moment op de [afdeling] afdeling en ik had mogelijk morfine nodig en dat moet je met zijn tweeën aftekenen. Ik had geen goed gevoel maar dacht ook dat zoiets niet op een werkplek zou gebeuren. Toen we in de medicijnkast waren, is alles heel snel gegaan. Hij trok meteen mijn mondkapje af en deed de zijne af en begon te zoenen met zijn tong. Ik schrok hiervan en ik draaide mijn hoofd weg. Ik zei: "Nee, wat doe je nou, denk aan je vrouw." [verdachte] zei: "Ach [aangeefster 2] , dit wil je toch ook". Hij deed al snel zijn riem los en broek uit. Hij haalde zijn piemel eruit en begon zich af te trekken. Hij pakte mijn hand en legde deze op zijn piemel en moest hem aftrekken. Hij begon ook mijn short open te trekken en de knopen van mijn uniform. Hij haalde 1 borst eruit en ging aan mijn tepel trekken. Hij duwde op een gegeven moment mijn hoofd naar beneden om hem te pijpen. Het moment dat hij duwde was voor mij heel heftig want toen kon ik mij niet meer verzetten. Hij trok harder en aan mijn haren en moest hem pijpen. Hij deed het hard en ik moest kokhalzen. Het zweet brak me uit. Hij heeft zichzelf afgetrokken en kwam klaar in mijn mond. Ik heb dit ook doorgeslikt. Toen was hij klaar en liep hij weg en zei hij dat hij twee nieuwe schorten zou halen. Ik was van slag en liep zonder isolatie op de afdeling.
Drie dagen daarna moest ik werken en zag ik dat ik met [verdachte] moest werken en was ik helemaal van slag. Ik heb toen [getuige 1]
(het hof begrijpt: getuige [getuige 1] )geappt,
(dossierpagina 53)
en die is toen bij mij geweest en toen heb ik het verteld.
Hoe zag je aan [verdachte] dat het niet binnenkwam wat je zei?
- Zijn ogen stonden raar en ik kreeg geen reactie. Ik had het idee dat hij heel wild uit zijn ogen keek. Ik was emotioneel mijn verhaal aan het vertellen en ik kreeg de indruk dat hij mij als een zwak persoon zag.
(dossierpagina 54)
Je verklaarde dat hij je op een gegeven moment op plekken aanraakte waar je dat niet wilde. Waar en wanneer was dat dan?
- Dat was in de ruimte waar je je weer omkleedt voordat je weer aan het werk gaat. Het was dus net na de pauze.
- Het is niet echt een ruimte maar de overloop/halletje tussen twee afdelingen in. Op die overloop zit dan de deur naar twee afdelingen, de lift en de deur naar de pauzeruimte.
Wat is op de overloop precies gebeurd?
- Hij begon mij te knijpen in mijn borst. In verband met Corona moesten wij op dat moment
isolatiepakken aan over onze kleding. Achter moet je de kleding met een touwtje vastmaken bij je rug en nek. Daar hielpen we elkaar mee. Toen ik mijn isolatiepak aanhad en hij langs mij liep kneep hij mij in mijn borst. Hij liep een paar keer op en neer en tijdens het voorbijlopen kneep hij in mijn borst. Het ging heel snel.
Heeft hij je op dat moment nog op andere plekken aangeraakt?
- Hij heeft mij nog tegen mijn billen aangetikt. Ik weet niet of dit voor het knijpen in borst was of daarna.
(dossierpagina 55)
Je verklaarde dat hij jou meerdere keren de badkamer in probeerde te trekken op de kamer van een cliënt. Vertel eens hoe dat ging?
- De cliënt zat in een rolstoel en ik stond voorover gebogen. Ik was zorg aan het verlenen. Hij is constant om mij heen aan het lopen en hij sloeg mij ook een paar keer op mijn kont. Hij heeft mij toen twee keer aan mijn arm getrokken en wilde mij richting de badkamer trekken. Hij zei: "Kom eens mee." Ik zei: "Niet doen, niet doen." Ik trok mezelf los en zei dat ik het niet wilde.
Hoe reageerde hij toen je zei: "Niet doen, niet doen"?
- Hij keek wild uit zijn ogen. Hij was ook onrustig en bleef maar op en neer lopen.
Wat voor appjes stuurde hij je toen?
- Een paar = tekens met druppels erachter of courgette tekens.
Wat bedoelde hij met die appjes?
- Ik denk mij intimideren.
Hoe reageerde jij daarop?
- Ik zat op dat moment bij cliënten en heb het genegeerd.
We gaan het nu hebben over wat er naar in de medicijnkast is gebeurd. Je verklaarde
dat hij vroeg of je mee naar de medicijnkast wilde. Hoe vroeg hij dat?
- Heel raar, hij bleef een beetje om mij heen lopen en stond bij de medicijnkast en had een paar keer geroepen. Hij vroeg of ik naar hem toe wilde komen.
- In de medicijnkamer hangt geen camera en de ruimte wordt afgesloten met een schuifdeur en er is geen raam. Het is een kleine ruimte.
Jullie gaan die medicijnkast naar binnen. Hoe gaat dat?
- Hij had de deur al open gemaakt en toen liep ik naar binnen en voordat de deur dicht was trok hij mijn mondkapje al af. Ik weet niet meer de volgorde of hij eerst mijn of zijn mondkapje aftrok.
Je verklaarde dat hij begon te zoenen. Hoe ging dat?
- Het ging heel snel. Ik schrok ervan. We komen net van een Corona afdeling af. Ik kon toen nog wel makkelijk mijn hoofd wegdraaien.
Waar stond je op dat moment in de ruimte?
- Tegenover elkaar. Ik weet niet meer of hij voor of na het zoenen nog zei: "Jij wil dit toch ook".
Hoe lang hebben jullie gezoend?
- Nog geen twee seconden. Ik schrok ervan en heb mijn hoofd meteen weggedraaid.
Wat heb je toen nog gezegd?
- Ik weet niet of het na de zoen of voor de zoen was maar ik heb nog gezegd: "Wat doe je nou."
Je verklaarde net dat hij daarna zijn broek uitdeed en zijn piemel eruit haalde en zich begon af te trekken. Waar stond je toen?
- Nog op dezelfde plek. We zijn niet van plek veranderd.
Hoe zat het op dat moment met jullie kleding. Wat had jij aan toen je de ruimte inging?
- Nog helemaal in isolatiepak. Hij droeg ook nog een isolatiepak. Ik noemde dat zojuist een schort en die trok hij uit.
Je vertelde eerder dat hij zijn short uittrok en die van jou. Was dat voor of na hij zich aan het aftrekken was?
- Ik denk tijdens. Ik weet het niet precies. Het ging allemaal heel snel.
Je verklaarde dat hij jouw hand pakte en op zijn piemel legde. Hoe ging dat toen?
- Hij was zichzelf aan het aftrekken en pakte mijn hand en legde mijn hand op zijn piemel terwijl hij mijn hand vasthield en bewoog mijn hand over mijn piemel. Hij maakte een aftrekbeweging.
(dossierpagina 57)
Heeft hij nog iets gezegd?
- Nee, niet dat ik mij kan herinneren.
Hoe is dit aftrekken gestopt?
- Hij duwde mij met mijn hoofd naar beneden zodat ik hem moest pijpen.
Hoe duwde hij jouw hoofd naar beneden?
- Ik weet niet welke hand maar hij duwde met zijn hand op de bovenkant van mijn hoofd mij naar beneden.
- Hij duwde toen zijn piemel in mijn mond.
- Wat mij het meeste is bijgebleven is dat hij aan mijn haren trok zodat zijn piemel nog verder in mijn mond kwam en ik daardoor moest kokhalzen. Ik vond het toen echt niet meer leuk en was alle macht over me verloren. Ik trad uit mijn lichaam. Ik verstijfde en had nergens nog controle over. Ik dacht, als het maar voorbij is.
Je verklaart net: "ik vond het toen echt niet meer leuk" Wat bedoel je daarmee?
- Dat kwam misschien verkeerd over want ik vond het daarvoor ook niet leuk maar op dat moment had ik zoiets van dat ik moest overleven.
Wat deed hij toen zijn piemel in jouw mond zat?
- Dat klinkt misschien een beetje onbeschoft maar het was of hij mij in mijn mond neukte.
- Het enige wat ik mij nog kan herinneren is dat hij op een gegeven moment zichzelf weer ging aftrekken maar wel met zijn piemel bij mijn mond. Ik bood ook geen weerstand meer en zat in de overlevingsstand
Bedoel je bij je mond of in je mond?
- Beide, afwisselend. Hij is wel in mijn mond klaargekomen.
(dossierpagina 58)
Tegen wie heb je voor het eerst verteld wat jouw is overkomen?
- Tegen [getuige 1]
(het hof begrijpt: getuige [getuige 1] ).
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 18 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [aangeefster 2] :
Ik heb op een gegeven moment mijn collega [getuige 1] in vertrouwen genomen
(het hof begrijpt: getuige [getuige 1] ). Ik heb haar gebeld. [getuige 1] is een verpleegkundig ondersteuner. Ik had een paar dagen vrij en ik zag dat als ik aan het werk ging ik weer een dienst met [verdachte] zou hebben. Ik raakte daarvan in paniek en toen heb ik [getuige 1] gebeld. Zij is toen naar mij toegekomen. De dag nadat [getuige 1] met mij bij mij thuis had gesproken, is ook [getuige 2] samen met [getuige 1] naar mij thuis gekomen. [getuige 2] was toen mijn manager. Ik heb hun niet alles verteld, dat lukte mij niet. Ik heb veel gehuild en gezegd dat er iets vervelends is gebeurd. Ik heb verteld dat [verdachte] dat gedaan had. Toen ik met [getuige 1] bij mij thuis sprak wist ik niet van de situatie van [aangeefster 1]
(het hof begrijpt: aangeefster [aangeefster 1] ). [getuige 1] heeft bij mij thuis niet verteld over [aangeefster 1] of over andere eerdere incidenten.
Mij wordt voorgehouden dat [verdachte] bij de politie niet ontkent dat hij en ik intiem zijn geweest, maar dat een en ander op vrijwillige basis met mij plaats vond. Nee. Absoluut niet. Het is ook meerdere keren geweest dat ik mij verdedigd heb totdat het niet meer lukte. Het is begonnen toen ik avondzorg aan het geven was aan een patiënt. Vervolgens liep hij de hele avond achter mij aan en heb ik meerdere keren: “Nee, nee, nee” moeten zeggen. Ik heb alles geprobeerd om hem te doen stoppen. Ik ontliep hem. Ik ging ook opzettelijk buiten roken. Ik ontliep hem totdat dat niet meer lukte.
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 24 november 2021 met bijlage (pg. 28-31), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 2] :
Hof: het proces-verbaal bestaat uit vragen van verbalisanten en antwoorden van getuige. De antwoorden van de getuige beginnen telkens met het teken “-“.
- Ik was teammanager van de locatie [locatie] .
Vertel eens hoe je op de hoogte bent geraakt van hetgeen dat zou spelen rondom [verdachte]
?
- Het was vrijdag 11 december vorig jaar. Ik werd laat op de avond, rond 23.45 uur, gebeld door [getuige 1]
(het hof begrijpt: getuige [getuige 1] ). Ze zei dat ze was bij [aangeefster 2] . Ik kreeg [aangeefster 2] aan de lijn en die huilde verschrikkelijk. Bijna hysterisch. Ik had het idee dat [aangeefster 2] het in de doofpot wilde stoppen omdat ze zich er geen raad mee wist. Ik kreeg [getuige 1] terug aan de lijn en ik adviseerde haar de familie te bellen omdat [aangeefster 2] zo overstuur was.
De volgende ochtend, zaterdag, zijn [getuige 1] en ik samen naar [aangeefster 2] thuis gereden. [aangeefster 2] trilde volledig en was echt heel erg overstuur.
[verdachte] is niveau 3 IG en dus eindverantwoordelijke in de avonddienst en [aangeefster 2] is niveau 2 helpende.
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 24 november 2021 met bijlage (pg. 32-44), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
Hof: het proces-verbaal bestaat uit vragen van verbalisanten en antwoorden van de getuige. De antwoorden van de getuige beginnen telkens met het teken “-“.
(dossierpagina 32)
Wat is je functie binnen de zorginstelling [instelling] ?
- Ik ben binnen [instelling] werkzaam als manager zorg. Dat betekent dat ik de leidinggevende ben van de teammanagers op de verschillende locaties.
Wanneer ben je op de hoogte gebracht omtrent wat er speelde rondom [verdachte] ?
- Ik ben op een zaterdag ingelicht. Ik denk dat dit was op 13 december 2020. Ik werd einde van die ochtend gebeld door [getuige 2]
(het hof begrijpt: getuige [getuige 2] ). Zij was destijds de teammanager van de locatie waar dit speelde.
- Op 15 december, ik denk die maandag, toen hebben ik en [collega] van HR met een aantal
personen gesproken. Als laatste die dag hebben we nog met [verdachte] gesproken. Ik zei tegen [verdachte] dat ik had gehoord dat hij met zijn vingers in de vagina was gegaan bij een medewerker en dat hij een medewerker gedwongen had hem oraal te bevredigen. [verdachte] zei van beiden dat het plaatsgevonden had. Ik zei toen dat ik het signaal had gekregen dat hij diegenen bij de haren had gepakt en naar beneden had geduwd om vervolgens oraal bevredigd te worden. Hij gaf aan dat het oraal bevredigen had plaatsgevonden.
(dossierpagina 34)
Bij het binnendringen in de vagina gaf hij aan dat het was gebeurd. Hij bevestigde dat het gebeurd was.
Ik zei tegen [verdachte] dat hij tijdens het pauze zou hebben gezegd dat hij hoerig was en dat hij aan zijn geslachtsdeel zat. Hij gaf ook toe dat hij dat gedaan had.
(dossierpagina 35)
Wat vertelde [aangeefster 2] concreet tegen je over wat er gebeurd was met haar?
- [aangeefster 2] zei letterlijk: “Hij trok me aan mijn haren en hij duwde mijn hoofd naar beneden ondanks dat ze tegenstribbelde en ik moest hem oraal bevredigen.” Hoe was [aangeefster 2] toen ze hierover sprak?
- Zij was erg emotioneel.
7.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 18 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] voornoemd:
Ik kan u in ieder geval aangeven dat op het moment dat ik het gesprek voerde met [aangeefster 2] en met [aangeefster 1] , zij toen niets van elkaars verhaal wisten.
U vraagt mij of ik het erover heb gehad welke seksuele handelingen [verdachte] gepleegd zou hebben bij [aangeefster 2] en [aangeefster 1] op het gesprek van 15 december. Dat was een gesprek in persoon samen met een HR-adviseur. Ja. dat is toen besproken. U vraagt mij of ik mij kan herinneren wat [verdachte] hierover vertelde. [verdachte] bevestigde in dat gesprek meteen dat er seksuele handelingen hadden plaatsgevonden. De eerste vraag die [verdachte] aan mij stelde was: “Mag ik vragen over wie het gaat?” Ik weet niet of ik daarop heb geantwoord. [verdachte] bevestigde dat er bij [aangeefster 2] sprake was van orale penetratie en bij [aangeefster 1] was hij met vingers, hand, in de vagina geweest. Hij bevestigde dat hij dat gedaan had.
Van de dames kreeg ik heel overtuigend de signalen dat ze dit niet gewild hadden.
We wisten dat [aangeefster 1] niet van mannen hield. We hebben aan [verdachte] gevraagd: “Dat wist jij toch ook?” Toen zei hij letterlijk: “Alles kan kapot of alles kan veranderd worden.”
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 17 mei 2021 (pg. 23-27), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 1] :
Hof: het proces-verbaal bestaat uit vragen van verbalisanten en antwoorden van de getuige. De antwoorden van de getuige beginnen telkens met het teken “-“.
(dossierpagina 23)
Waar ken jij [aangeefster 1] van?
- Van mijn werk. Ik werkte er al en [aangeefster 1] is als ZZP'er komen werken en zo heb ik haar leren kennen.
- Op [locatie] en dat is een locatie van [instelling] .
- [aangeefster 1] gaf aan dat ze met me wilde praten en dat ze dit lastig vond omdat ze bang was dat er dan koppen zouden gaan rollen. Zij gaf aan dat zij ZZP'er is en dat zij dan de eerste zou zijn die eruit zou moeten. Ik heb toen tegen haar gezegd dat ik hierover met haar in gesprek wilde gaan. Dat wilde ze wel maar niet op het werk. Ik heb toen met haar afgesproken dat zij bij mij thuis zou komen.
[aangeefster 1] gaf aan dat zij moeite had met mensen vertrouwen en zij mij wel vertrouwde en het dus liever tegen mij wilde vertellen.
Toen gaf [aangeefster 1] aan dat er een incident was geweest met [verdachte] . Ik weet niet meer precies hoe het ging, of hij haar had opgewacht of anders, maar wel dat hij haar had aangeraakt. Dat [verdachte] met zijn hand in haar broek zou zijn geweest. Dat zij op dat moment verstijfde. Dat zij meerdere keren had gezegd dat hij dit niet moest doen.
Wat vertelde ze verder nog?
- Dat [verdachte] gezegd zou hebben tegen haar dat ze er met niemand niet over mocht praten. Ik heb haar toen aangegeven dat dit wel heel ernstig is en dat ze daarmee naar het management moet. Dit was op een donderdag.
(dossierpagina 25)
De vrijdagavond werd ik gecontacteerd door [aangeefster 2] . [aangeefster 2] was in paniek en onrustig. Toen ik bij haar was, was [aangeefster 2] helemaal overstuur en in tranen. Zij gaf aan dat ze het niet kon vertellen en dat zij gedronken had en dat ze het allemaal niet meer zag zitten en dat ze niet meer kon. Zij begon toen over [verdachte] en dat ik daarmee zo goed was. [aangeefster 2] zei dat het echt waar was en dat [verdachte] akelige dingen met haar had gedaan en dat ze het echt niet wilde, dat ik haar moest geloven. Ik vroeg toen of zij er iets over wilde vertellen. [aangeefster 2] was heel emotioneel en angstig dat ik haar niet zou geloven. Ze zei dat ze er van [verdachte] met niemand over mocht praten en zeker niet met mij. Toen vertelde ze met horten en stoten wat hij gedaan had. Toen ze vertelde was ze van mij afgedraaid en deed roken en drinken en was ze heel erg overstuur. Zij vertelde dat [verdachte] haar bij haar haren had gepakt en hij zijn broek los had gemaakt en haar hoofd naar zijn broek had geduwd en dat zij hem toen oraal moest bevredigen en zij dit heel vies vond. Dit deed zij bij mij voor, doordat zij mij bij mijn haar pakte. [aangeefster 2] gaf aan dat hij dit heel stevig deed.
9.
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting in eerste aanleg van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 24 augustus 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
De voorzitter vraagt mij naar het incident met [aangeefster 1] en vraagt mij wat er is
gebeurd. Ik heb aan haar billen gezeten.
In het medicijnhok heb ik haar een tik tegen haar billen gegeven. Ik stond op dat moment achter haar. Ik gaf haar een tik tegen haar billen en ging toen met mijn hand naar voren om haar lichaam heen. Ik heb toen mijn hand een stuk in haar broek gedaan.
De voorzitter vraagt mij wat er is gebeurd met [aangeefster 2] , een tweede collega die aangifte
heeft gedaan tegen mij. We hadden samen dienst. Ik weet nog dat ik haar nummer heb opgeslagen. We zijn aan het werk gegaan en ik heb een berichtje gestuurd met als inhoud: 8===D. Ik heb haar een tik op haar billen gegeven toen zij gebukt stond.
Daarna zagen wij elkaar weer terug in verband met de medicijncontrole. Ik heb haar hand op mijn geslachtsdeel op mijn broek gelegd. Ik heb mijn broek opengemaakt en zij is mij gaan pijpen. Ik heb aan haar borsten gezeten. Mijn penis was al stijf toen ik haar hand erop legde. Ik ben in haar mond klaargekomen. Daarna heb ik de ruimte verlaten.
10.
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 december 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Desgevraagd door de voorzitter verklaart de verdachte als volgt:
U houdt mij mijn verklaring in eerste aanleg voor waarin ik heb verklaard dat ik een stap verder ben gegaan door toen ik achter haar in het medicijnhok stond mijn hand in de broek van mevrouw [aangeefster 1] te stoppen, dat ze nooit heeft gezegd dat ze het niet wilde of niet oké vond en dat ze ook nooit een teken heeft gegeven dat ze het niet wilde en dat ze had kunnen wegdraaien of kunnen zeggen dat ze het niet wilde. U vraagt mij of er vooraf gesproken is over de handelingen die ik bij mevrouw [aangeefster 1] heb uitgevoerd. Nee, daar heb ik vooraf niet met haar over gesproken.
De advocaat-generaal heeft zich, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank, op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, bewezenverklaard kan worden. De verklaringen van aangeefsters zijn naar de mening van de advocaat-generaal betrouwbaar, authentiek en kunnen over-en-weer als schakelbewijs worden gebruikt. Daarnaast vinden de verklaringen van aangeefsters ondersteuning in de verklaringen van getuigen, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman van de verdachte heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat voor zover er handelingen zijn gepleegd deze plaatsvonden met wederzijdse instemming en dat aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van aangeefsters daar waar het gaat om het seksueel binnendringen van [aangeefster 1] en de door verdachte uitgeoefende dwang moet worden getwijfeld. Aangeefster [aangeefster 1] heeft wisselend verklaard over aan of in haar vagina en aangeefster [aangeefster 2] is zelf naar het medicijnhok gegaan. De verklaringen van aangeefsters lijken op elkaar te zijn afgestemd. Subsidiair wordt gesteld dat de verdachte geen seksueel motief had en dat het slechts plagerijtjes waren waardoor vrijspraak van de aanrandingen zou moeten volgen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452 en HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152). Wat betreft het bewijs in zedenzaken is niet vereist dat de gedraging zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, mits de verklaring van de aangever maar op specifieke punten bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen de verklaring van de aangever en het overige bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat. Afweging en beoordeling daaromtrent dienen plaats te vinden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
Het hof dient in voormeld verband te beoordelen of de verklaringen van aangeefster [aangeefster 1] betrouwbaar zijn. Indien die verklaringen betrouwbaar worden geacht zal het hof daarnaast moeten beoordelen of voor de beweringen van [aangeefster 1] voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is. Deze twee te beantwoorden vragen zijn overigens niet geheel van elkaar te onderscheiden, omdat het oordeel over de betrouwbaarheid vaak – en zo ook in deze zaak – mede berust op het aanwezige steunbewijs. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van [aangeefster 1] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
Betrouwbaarheid
Op 26 april 2021 heeft aangeefster [aangeefster 1] bij de politie aangifte gedaan nadat eerder op 31 maart 2021 een uitgebreid en gedetailleerd informatief zeden gesprek met haar is gevoerd over hetgeen haar in de periode 17 tot en met 26 november 2020 te Veldhoven is overkomen. Op 18 januari 2023 heeft zij een verklaring afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris.
Aangeefster [aangeefster 1] heeft zowel in het informatief gesprek zeden, als in de aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte haar op haar werk heeft betast aan borsten en billen en dat de verdachte, terwijl zij samen in het medicijnhok waren, met zijn vingers in haar vagina is geweest. Ondanks dat zij zei dat hij dat niet moest doen en zij het niet oké vond, deed hij het toch en ging hij door. Hij zei dat aangeefster haar mond moest houden tegen de leidinggevenden en tegen de verpleegkundigen. Het medicijnhok kon van buiten alleen met een tag worden geopend. De handelingen vonden plaats terwijl zij met de verdachte als collega samenwerkte en de handtastelijkheden zijn begonnen toen haar eerdere relatie met een vrouw over was.
Getuige [getuige 3] , die werkzaam was als manager zorg bij de instelling waar beiden werkzaam waren, heeft de verdachte geconfronteerd met signalen dat de verdachte onder meer met zijn vinger in de vagina was gegaan bij een medewerkster. De verdachte heeft in dat gesprek verklaard dat de handelingen hebben plaatsgevonden, maar dat sprake zou zijn van vrijwilligheid.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangeefster – waar het gaat om de kern van de haar aangedane gedragingen, namelijk het betasten van haar borsten en billen en het met zijn vingers binnendringen van haar vagina, zijnde de essentiële onderdelen waarop de bewezenverklaring is gestoeld – gedetailleerd en consistent zijn. Bovendien heeft aangeefster uitgelegd waarom ze pas in maart 2021 naar de politie is gegaan en heeft ze verklaard nooit inhoudelijk te hebben gesproken met aangeefster [aangeefster 2] . Dit laatste is bevestigd door zowel aangeefster [aangeefster 2] als getuige [getuige 3] . Voor de stelling van de verdediging dat sprake zou zijn van het op elkaar afstemmen van de verklaringen van aangeefsters, is ook overigens geen enkel aanknopingspunt in het dossier aanwezig.
Nu het hof bovendien uit het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken van een motief om moedwillig vals te verklaren – aangeefster heeft aangegeven dat ze hem een prettige collega vond die zijn werk goed deed en dat ze bang was om zijn gezin kapot te maken - ziet het hof geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [aangeefster 1] .
Die verklaringen vinden bovendien voldoende steun in ander bewijs, te weten de verklaring van getuige [getuige 3] - die zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris heeft verklaard over vingers in de vagina en de reactie van de verdachte hierop - en de verklaringen van de verdachte zelf (voor zover bruikbaar voor het bewijs), zoals die hiervoor bij de bewijsmiddelen zijn weergegeven.
Dwang
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat aangeefster tot het ondergaan van de ontuchtige handelingen is gedwongen door middel van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid.
Het hof is van oordeel dat van dwang door middel van geweld of bedreiging met geweld in de zaak van aangeefster [aangeefster 1] geen sprake is geweest. Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is immers niet naar voren gekomen dat door de verdachte geweld is gebruikt of dat daarmee is gedreigd.
Op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden stelt het hof wel vast dat de verdachte telkens onverhoeds heeft gehandeld. –Ten aanzien van het seksueel binnendringen overweegt het hof dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij achter aangeefster stond in het medicijnhoek en met zijn arm om haar heen ging waardoor aangeefster zich niet heeft kunnen verzetten. Desgevraagd heeft de verdachte verklaard dat hij niet vooraf met [aangeefster 1] – van wie hij nota bene wist dat zij uit een relatie kwam met een vrouw – heeft besproken wat hij ging doen. De dwang vloeit onder deze omstandigheden naar het oordeel van het hof reeds voort uit het onverhoedse karakter van de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte. Bovendien is sprake geweest van het volharden in het plegen van onverhoedse, ontuchtige handelingen, ook wanneer aangeefster eerder te kennen had gegeven dat hij daarmee moest stoppen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van dwang dat voortvloeit uit andere feitelijkheden, waaraan het slachtoffer zich niet kon onttrekken.
Gelet op het vorenstaande volgt het hof het verweer van de verdediging, dat sprake zou zijn van wederzijdse instemming of vrijwilligheid, dan ook niet.
Schakelbewijs
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat schakelbewijs als steunbewijs kan dienen. Voor het bewijs van het tenlastegelegde strafbare feit mag de rechter de bewezenverklaring mede doen steunen op één of meer bewijsmiddelen waaruit blijkt van redengevende feiten en omstandigheden van een ander, soortgelijk strafbaar feit dat door de verdachte is begaan; dit wordt ‘schakelbewijs’ genoemd. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont en dat het duidelijk is dat de verdachte bij beide feiten betrokken is geweest.
Voor wat betreft het overeenkomen van essentiële punten tussen beide ‘geschakelde’ feiten wordt in de regel in het bijzonder gekeken naar de (werk)wijze waarop de onderscheidene feiten zijn gepleegd, de modus operandi. Daarbij kan ook de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de tenlastegelegde feiten meewegen, waaronder de context waarbinnen die feiten zich hebben afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven, het desbetreffende handelen van de verdachte, alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Hieruit zou een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van de verdachte kunnen worden opgemaakt.
Inhoudelijk geldt ter zake van het schakelbewijs niet dat daarvan alleen gebruik mag worden gemaakt indien de ontleende modus operandi steunt op de bewijsmiddelen van meer dan één ‘geschakeld’ feit. Evenmin is voorwaarde voor het gebruik van schakelbewijs dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit. Met andere woorden: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof stelt vast dat het handelen van de verdachte in de zaak van aangeefster [aangeefster 1] op essentiële punten overeenkomt en kenmerkende gelijkenissen vertoont met het handelen in de hierna te bespreken zaak van aangeefster [aangeefster 2] . Weliswaar zijn niet alle seksuele gedragingen identiek, maar zij vonden wel kort na elkaar plaats onder vergelijkbare omstandigheden op exact dezelfde locatie. Het schakelbewijs biedt naar het oordeel van het hof over en weer steun voor het bewijs dat de verdachte de bewezenverklaarde handelingen heeft verricht, dat die handelingen tegen de wil van de aangeefsters plaatsvonden en dat de verdachte zich daarvan – ook vanwege zijn onverhoedse handelen – bewust moet zijn geweest.
Vaststelling feiten aangeefster [aangeefster 2]
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier het volgende vast. Aangeefster [aangeefster 2] heeft verklaard dat de verdachte op 8 december 2020 te Veldhoven tijdens de avonddienst aangeefster heeft betast door haar billen en borsten aan te raken terwijl ze elkaar in isolatiepakken moesten helpen omdat ze op de Corona-afdeling werkten. Later is ze met de verdachte in de medicijnkast geweest waar de verdachte haar ging tongzoenen en zij hem moest aftrekken en oraal bevredigen, terwijl hij haar bij haar haren had gepakt en haar hoofd naar beneden had geduwd. Dat ging door totdat hij klaarkwam in haar mond.
Het hof is van oordeel dat uit de aangifte volgt dat de verdachte aangeefster [aangeefster 2] onverhoeds onzedelijk heeft betast en heeft verkracht. Aangeefster heeft daarover consistent en gedetailleerd verklaard. Het hof ziet ook hier geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde inhoud van die verklaringen. Dat aangeefster niet direct na de pleegdatum aangifte heeft gedaan, doet naar het oordeel van het hof niet af aan die betrouwbaarheid. Haar verklaringen staan bovendien niet op zichzelf maar worden ondersteund door de verklaringen over appgesprekken tussen de verdachte en aangeefster waaruit een seksuele intentie vanuit de verdachte blijkt, alsmede de verklaring van de verdachte dat de handelingen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] onder meer ten aanzien van de waargenomen emoties bij aangeefster toen zij over de gebeurtenissen heeft verteld, korte tijd na de verkrachting. Dat aangeefster [aangeefster 2] vrijwillig naar het medicijnhok is gegaan, zoals door de verdediging is gesteld, maakt vorenstaande niet anders.
Daarnaast is het hof zoals hiervoor overwogen van oordeel dat de verklaringen van aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] en de overige gebezigde bewijsmiddelen elkaar over en weer ondersteunen. De bewezenverklaarde seksuele handelingen vonden kort na elkaar plaats onder vergelijkbare omstandigheden op exact dezelfde locatie, terwijl de verdachte en de aangeefsters steeds als collega’s aan het werk waren en de verdachte telkens het initiatief nam. Het hof is niet gebleken dat de verdachte vooraf met de beide aangeefsters heeft besproken dat hij zijn handelingen zou gaan uitvoeren en of zij daarmee instemden, terwijl dat in de gegeven omstandigheden wel van hem mocht worden verwacht en de aangeefsters bij het ondergaan van de onverhoedse handelingen van de verdachte wel steeds (en dus ook eerder) signalen gaven dat zij niet van verdachtes handelingen gediend waren.
Dat de verdachte niet bij alle hem verweten handelingen een seksueel motief zou hebben en dat het daarbij slechts om plagerijtjes ging, zodat de verdachte in zoverre zou moeten worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, volgt het hof niet. Naar het oordeel van het hof zijn gedragingen als tongzoenen en het betasten van borsten en billen, naar hun aard reeds aan te merken als handelingen van seksuele aard die, wanneer zij niet met wederzijds goedvinden plaatsvinden, in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Van dat wederzijds goedvinden is, zoals hiervoor is overwogen, niet gebleken en daarom is sprake van ontuchtige handelingen. Voor zover niet bij alle handelingen sprake zou zijn geweest van seksuele opwinding of een seksueel motief bij de verdachte, doet dat aan het ontuchtige karakter van verdachtes handelen- niet af.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in alle onderdelen.
Conclusie
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang bezien - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen. Dat betekent dat aan de verdachte volgens de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk dient te worden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft het hof verzocht om aan de verdachte een taakstraf op te leggen in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en voor het overige te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich in een korte periode ten aanzien van twee van hem afhankelijke collega’s tijdens het werk bij een zorginstelling in Coronatijd schuldig gemaakt aan zedendelicten. De verdachte heeft op de werkvloer de borsten en billen van beide slachtoffers betast. Tevens is de verdachte onverhoeds met zijn vingers binnengedrongen in het lichaam van slachtoffer [aangeefster 1] en heeft de verdachte zich door slachtoffer [aangeefster 2] tegen haar wil laten aftrekken en pijpen terwijl hij haar bij haar haren had gepakt en haar hoofd naar beneden had geduwd. Dergelijke handelingen, van welke aard en intensiteit en onder welke omstandigheden ook, vormen een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De verdachte heeft door zijn bewezenverklaarde handelen op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers. Hij wist dat zijn collega’s het moeilijk hadden vanwege een recente relatiebreuk en heeft de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers zeer ernstig geschonden. Hij heeft zich hierbij volledig laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daar nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden.
Dit vindt bevestiging in de in het dossier aanwezige slachtofferverklaringen waarin naar voren komt dat het handelen van de verdachte grote invloed heeft op het leven van de slachtoffers. Slachtoffer [aangeefster 2] heeft therapieën gevolgd om het bewezenverklaarde te verwerken en ervaart nog steeds paniekaanvallen en herbelevingen. Slachtoffer [aangeefster 1] ervaart prikkelbaarheid, boosheid en verdriet vanwege het incident.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2024 waaruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is hieromtrent gebleken dat de verdachte niet meer werkzaam is in de zorg, inmiddels een vaste baan heeft bij een bakkerij en een jong gezin heeft.
In het kader van de straftoemeting heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Zij gaan als vertrekpunt voor de op te leggen straf bij , (poging tot) verkrachting uit van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een taakstraf in combinatie met een (bijna) geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is verzocht, acht het hof dan ook niet passend.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om ook nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De kans op recidive acht het hof gering. Het hof is daarom van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is. De door de verdediging aangevoerde actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.