ECLI:NL:GHSHE:2024:4006

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
20-000805-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorbereiden van de productie van MDMA en metamfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Limburg was veroordeeld voor het voorbereiden van de productie van MDMA en metamfetamine. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de productie van deze drugs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 november 2017 in de gemeente Weert in een garagebox en een schuur verschillende voorwerpen en stoffen had die gebruikt konden worden voor de productie van MDMA en metamfetamine. De verdachte had ook een doos met jood in zijn berging, een stof die wordt gebruikt bij de vervaardiging van metamfetamine. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000805-21
Uitspraak : 17 december 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-702529-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
  • een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit (feit 1);
  • het voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het plegen van een in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten (feit 2) en
  • een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit (feit 3)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank alle inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 maanden met aftrek van voorarrest en tot een geldboete ter hoogte van € 10.000,00.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal bevelen dat deze aan het verkeer worden onttrokken.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaart. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte integraal vrijspreekt van het tenlastegelegde. Tot slot heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 7 november 2017 in de gemeente Weert, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of metamfetamine, zijnde MDMA en/of metamfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een aantal voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, (waaronder onder meer)
in een garagebox gelegen op/aan [adres 2] te Weert (3200SW28):
- 4, althans een hoeveelheid, drukreactieketels en/of
- 2, althans een hoeveelheid, rvs-koelers en/of
- 2, althans een hoeveelheid, rvs-pijpen en/of
- 18, althans een hoeveelheid, jerrycans met een totaalinhoud van (ongeveer) 244 liter, althans een hoeveelheid, PMK en/of
- 2400 gram, althans een hoeveelheid, zout van PMK glycidezuur en/of
- 96 kilogram, althans een hoeveelheid, methylester van PMK-glycidezuur in kaarsvorm(en)
en/of
in een schuur geschakeld aan de woning gelegen op/aan [adres 2] te Weert (SW281000):
- 3 kilogram, althans een hoeveelheid, zilverkleurige balletjes bevattende jood en/of
- 1 'high temp cycle device' (model GDSZ-100/-20) ten behoeve van het verpompen van warme en koude vloeistof ten behoeve van het koken en afkoelen van mengsels in een glazen reactor en/of
- 1 dubbelwandige glazen kolf (100 liter) geplaatst in een metalen frame welke gebruikt wordt voor het koken van een mengsel (ten behoeve van omzetting preprecursor) en/of
- 1 rvs-pan met deksel inhoudsmaat 98 liter en/of
- een metalen standaard voorzien van een gasbrander en/of
- een lengte gasslang met drukregelaar en/of
- een 20 liter jerrycan (opschrift 'flammable liquids') gevuld met ongeveer 15 liter vloeistof bevattende methanol en/of
- een 20 liter jerrycan (opschrift 'hypophosphoric zuur 50%') gevuld met ongeveer 15 liter vloeistof bevattende hypofosforzuur en/of
- 6, althans een hoeveelheid, jerrycans gevuld met in totaal 50 liter vloeistof bevattende zoutzuur en/of
- 5, althans een hoeveelheid, tonnen gevuld met in totaal 200 kilogram jood en/of
- 19, althans een hoeveelheid, jerrycans 20 liter gevuld met in totaal 475 liter vloeistof bevattende hypophosphoric zuur en/of
- 2, althans een hoeveelheid, sealzakken gevuld met in totaal 4 kilogram poeder bevattende pseudo-efedrine en/of
- een hoeveelheid zakken met in totaal 22,8 kilogram poeder bevattende rode fosfor en/of
- een hoeveelheid glazen schei-trechters en/of onderdelen laboratoriumglaswerk en/of pH-meters en/of statieven en/of frequentieregelaars en/of reduceerventielen en/of manometers en/of een rvs ketel en/of rondbodemkolven en/of bolkoelers,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 7 november 2017 in de gemeente Weert, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in (een) schuur gelegen aan [adres 2] , stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens, te weten (onder meer): een hoeveelheid bloempotten en/of lampen en/of armaturen en/of ventilatoren en/of afzuigslangen en/of voorschakelkasten en/of een grondzeil en/of stroomverdeelpalen en/of isolatiebuizen en/of waterbakken en/of elektromotoren en/of trafo's en/of slakkenhuizen en/of aanzuigmotoren en/of isolatiemateriaal en/of steenwol en/of koolstoffilters en/of droogrekken, bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] , in elk geval binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of metamfetamine zijnde MDMA en/of metamfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een aantal voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, te weten (onder meer)
op/aan het adres [adres 3] :
- een verwarmingselement ten behoeve van een rondbodemkolf,
en/of
op/aan het adres [adres 4] :
- een rondbodemkolf en/of
- een hoeveelheid jood,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De verdediging heeft in de kern op de navolgende gronden zoals nader uiteengezet in de pleitaantekeningen de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit:
onrechtmatige doorzoeking;
achterhouden van stukken door het Openbaar Ministerie;
een opeenstapeling van onzorgvuldigheden gedurende het onderzoek;
schending van de redelijke termijn;
vervolging van feit 2 in strijd met het ‘afpakken-niet straffen’-beleid van het Openbaar Ministerie.
Volgens de raadsvrouw leiden voornoemde gronden ieder voor zich tot de conclusie dat er sprake is van een doelbewuste en grove schending van de belangen van de verdachte. Zij acht deze schendingen zo ernstig dat dit moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het hof overweegt als volgt
Met de rechtbank stelt het hof voorop dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op grond van artikel 359a, eerste lid onder c van het Wetboek van Strafvordering slechts in uitzonderlijke gevallen kan volgen. Daarvoor is alleen plaats wanneer het vormverzuim onherstelbaar is en daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Voorts dient de niet-ontvankelijkheidsverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging te volgen indien aannemelijk is dat er een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde hebben plaatsgevonden, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak.
Onrechtmatige doorzoeking
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw – in de kern – in de eerste plaats betoogd dat men de bestuurlijke controle feitelijk heeft ingezet als een opsporingsmiddel in het strafrecht en dat hiermee de bestuursrechtelijke bevoegdheden zijn ge- en misbruikt. Voorts stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de verhuurder [eigenaar] geen toestemming kon geven voor de doorzoeking van aan derden verhuurde opslagruimtes en, in tegenstelling tot hetgeen wordt gesteld, [eigenaar] in het geheel geen toestemming (noch vooraf noch achteraf) heeft gegeven voor een doorzoeking van de loods en de garageboxen.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat uit de enkele zin dat “de regie lag bij ondermijning” (p. 9 van het politiedossier), niet kan worden afgeleid dat men het oog heeft gehad op een strafrechtelijke doorzoeking en hiermee de bestuurlijke controle feitelijk heeft ingezet als een opsporingsmiddel. Immers, dat de regie bij ondermijning ligt, betekent niets anders dan dat op het moment dat er bij de bestuurlijke controle een strafbaar feit wordt ontdekt, de betreffende toezichthouder contact moet opnemen met het team ondermijning, zodat deze kan bepalen hoe verder te handelen. Dit blijkt ook het proces-verbaal van bevindingen (p. 304-305 van het politiedossier). Hierin wordt immers gerelateerd dat de verbalisant, nadat de metalen drukketels waren aangetroffen bij de bestuurlijke controle, hiervan een foto heeft gemaakt en deze heeft verstuurd naar [betrokkene 1] , werkzaam bij team ondermijning. Hierop is vanuit ondermijning contact opgenomen met de verbalisant waarbij werd medegedeeld dat vanuit team ondermijning ondersteuning zou worden gestuurd. Ook uit het e-mailbericht van [betrokkene 2] , Bibob-coördinator van de gemeente Weert, d.d. 24 oktober 2024 komt naar voren dat er sprake was van een bestuurlijke controle. Op geen enkele wijze is het voor het hof maar enigszins aannemelijk geworden dat de bestuurlijke controle is ingezet als opsporingsmiddel in het strafrecht, zodat het verweer in zoverre faalt.
Voorts overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat de objecten welke onderwerp waren van de bestuurlijke controle en later van de doorzoeking geen woning betreft, maar een garagebox en een schuur, zodat artikel 5:15 Awb van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat dat een toezichthouder bevoegd is elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning, zonder toestemming van de bewoner. De toezichthouders waren derhalve bevoegd tot het betreden van de betreffende garagebox en schuur, ook zonder (mondelinge) toestemming van [eigenaar] dan wel de huurder van de betreffende opslagruimtes.
Betreden impliceert echter niet het ‘doorzoeken’ van plaatsen, maar wel het ‘zoekend rondkijken’. Dit maakt dat het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel is dat de houten kist welke is aangetroffen in de schuur niet had mogen worden geopend door de toezichthouder, zoals dit blijkens het proces-verbaal van bevindingen (p. 304 van het politiedossier) wel is gebeurd. Om die reden dient hetgeen dat daarin is aangetroffen van het bewijs te worden uitgesloten. Blijkens de kavellijst (p. 160 van het politiedossier) zijn er twee kisten in de schuur aangetroffen, één met daarin een High temp cycle device en één met een dubbelwandige glazen kolf erin. Nu niet is vast te stellen welke kist is geopend, zal het hof beide voorwerpen van het bewijs uitsluiten. Voorts blijkt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen dat [eigenaar] op eigen initiatief achter in de garagebox een deur van een houten hok heeft geforceerd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat deze op eigen initiatief begane handeling van [eigenaar] niet onder de verantwoordelijkheid van de toezichthouder valt en derhalve geen consequentie tot gevolg heeft.
Nadat in het kader van zoekend rondkijken voorwerpen zijn aangetroffen die gelinkt kunnen worden aan de productie van hard- en softdrugs is de situatie ter plaatse bevroren en is er contact opgenomen met het team ondermijning en is de Officier van Justitie ter plaatse gekomen. Vervolgens heeft de Officier van Justitie op grond van artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering een doorzoeking gelast (p. 15-16 van het politiedossier). Hiermee is de bestuurlijke controle veranderd in een strafrechtelijke opsporing met de daarbij behorende waarborgen. Nu de Officier van Justitie de doorzoeking op grond van artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering heeft gelast, en het doorzochte geen woonruimte betreft, was ook nu geen toestemmingsverklaring voor de doorzoeking vereist.
Het hof komt dan ook tot de slotsom dat er, behoudens het openmaken van de kist door een toezichthouder, geen onrechtmatigheden zijn geweest bij de doorzoeking in de opslagruimtes op het perceel [adres 2] te Weert.
Gelet op het vorenstaande zal het hof al hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht met betrekking tot de toestemming(sverklaring) van [eigenaar] onbesproken laten, nu de toestemming van de eigenaar noch van de huurder van de loods en/of schuur voor de bestuurlijke controle en de doorzoeking was vereist.
Achterhouden van stukken door het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te verklaren, nu het stukken, te weten de camerabeelden, de mailwisseling met [bedrijf 1] en het mutatierapport d.d. 7 november 2017, heeft achtergehouden en pas aan het dossier heeft toegevoegd na (aanhoudend) verzoek van de verdediging. Door aldus te handelen heeft het Openbaar Ministerie in de visie van de verdediging op een doelbewuste en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte gehandeld, zodat niet-ontvankelijkheid dient te volgen.
a.
Ten aanzien van de camerabeelden
Met de rechtbank overweegt het hof dat niet is gebleken dat de Officier van Justitie bij herhaling heeft geweigerd de beelden te verstrekken aan de verdediging. Wel is gebleken dat de Officier van Justitie in eerste instantie onder verwijzing naar pagina 298 van het politiedossier geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de verdediging. Op de zitting van 26 april 2019 heeft de verdediging het verzoek bij de rechtbank neergelegd en heeft de raadsvrouw alsnog de gelegenheid gehad de beelden te bekijken en een selectie (te laten) toe (te) voegen aan het dossier. Dit heeft geresulteerd in een aanvullend proces-verbaal van
3 februari 2020. De raadsvrouw heeft de rechtbank vervolgens nog de daaraan ten grondslag liggende beelden doen toekomen.
In het proces-verbaal is op pagina 298 van het politiedossier gerelateerd dat het onderzoek van de camerabeelden geen nieuwe feiten en omstandigheden opleverden, “daar de kwaliteit van de camerabeelden dermate slecht was”. Gezien de kwaliteit van de beelden die op verzoek van de raadsvrouw aan het dossier zijn toegevoegd, stelt het hof vast dat ten onrechte is gerelateerd dat de kwaliteit van de camerabeelden slecht is. Met de verdediging is het hof van oordeel dat door de indruk te wekken dat de beelden van slechte kwaliteit zijn, de lezer op pagina 298 van het proces-verbaal op het verkeerde been wordt gezet. Ook blijkt uit het aanvullend proces-verbaal dat de politie aanvankelijk niet alle beelden heeft bekeken. Een dergelijke wijze van verbaliseren is slordig, maar brengt nog niet met zich mee dat hiermee vast staat dat doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is gehandeld.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen Uitkijken camerabeelden Weert d.d. 3 februari 2020 (p. 624-625 van het politiedossier) zijn op 27, 28 en 29 januari 2020 vervolgens alle camerabeelden van camera 1 tot en met 4 bekeken door brigadier [verbalisant 1] en buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 2] . Zij relateren op de camerabeelden geen
nieuweter zake dienende feiten en omstandigheden te hebben aangetroffen. Hiermee is dus niet gezegd dat zij geen personen of kentekens kunnen herkennen en/of lezen, maar dat zij uit de beelden geen aanvullende informatie en/of aanknopingspunten voor het onderzoek op de beelden hebben aangetroffen. Het standpunt van de raadsvrouw dat de verbalisanten opnieuw stellen geen personen en/of kentekens te herkennen, vindt ook zijn weerlegging in het proces-verbaal op p. 618 en in de overige stukken van het politiedossier alsmede het proces-verbaal van bevindingen uitkijken beelden usb (p. 539 e.v. van het politiedossier). In deze processen-verbaal wordt immers melding gemaakt van kentekens en de herkenning van [eigenaar] .
Nu de camerabeelden desgevraagd zijn overgelegd aan de verdediging en alsnog zijn onderzocht door de politie met het opmaken van aanvullend processen-verbaal, is het hof van oordeel dat -voor zover al sprake zou zijn van een vormverzuim- het oorspronkelijke vormverzuim is hersteld. De raadsvrouw heeft alle camerabeelden kunnen bekijken en zij heeft een selectie, welke de verdediging van belang vond, aan het procesdossier kunnen laten toevoegen. Het dossier bevat tot slot geen enkele aanwijzing waaruit kan worden afgeleid dat de politie aanvankelijk doelbewust ten nadele van verdachte onderzoeksmateriaal heeft achtergehouden.
Ten aanzien van de mailwisseling met [bedrijf 1]
De stelling van de raadsvrouw dat de mailwisseling tussen de verdachte en het bedrijf [bedrijf 1] zich al die tijd heeft bevonden bij justitie en dat zij deze heeft achtergehouden, volgt het hof niet en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt vast dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat het Openbaar Ministerie al voor de opdracht van het hof tot overleggen van de betreffende mailwisseling, gegeven ter terechtzitting van 28 maart 2024, beschikte over de volledige mailwisseling tussen de verdachte en het bedrijf [bedrijf 1] . Integendeel, het dossier bevat sterke aanwijzingen dat dit niet het geval was. Allereerst blijkt dat het Openbaar Ministerie de mailwisseling heeft opgevraagd bij [bedrijf 1] en dat een medewerker van dat bedrijf de mailwisseling aan het Openbaar Ministerie verzonden heeft bij e-mailbericht van 25 april 2024. Voorts blijkt uit het dossier (p. 449-450 van het politiedossier) dat [bedrijf 1] op 11 april 2017 een melding doet bij het Meldpunt Verdachte Transacties Chemicaliën. Vervolgens heeft [bedrijf 1] op
12 april 2017 een e-mailbericht gestuurd aan voornoemd Meldpunt met de vraag wat er verder moest gebeuren. Bij dit e-mailbericht is het mailverkeer tussen de verdachte en de verkoopafdeling van [bedrijf 1] gevoegd. Het eerste e-mailbericht dateert van 10 april 2017 en het laatste van 12 april 2017. Deze e-mailberichten zijn in het politiedossier toegevoegd (p. 451- 453). Dat hier in de ogen van de verdediging het ontlastende e-mailbericht van de verdachte van
15 april 2017 niet bij zit, is zeer verklaarbaar en geenszins een handeling om ontlastend bewijs uit het dossier te houden, nu dit bericht door de verdachte aan [bedrijf 1] is verstuurd op 15 april 2017 en derhalve dateert van na de melding en het versturen van de betreffende mailwisseling. Er is van geen enkele omstandigheid gebleken dat het Openbaar Ministerie al op een eerder moment dan 25 april 2024 beschikte over dit e-mailbericht van de verdachte.
Ten aanzien van het mutatierapport d.d. 7 november 2017
Het hof is niet gebleken dat het Openbaar Ministerie opzettelijk voornoemd mutatierapport uit het dossier heeft gehouden, nu het niet standaard is dat mutatierapporten aan het dossier worden toegevoegd. Mocht er overigens al sprake zijn geweest van een vormverzuim dan is deze bovendien hersteld door het alsnog aan het dossier toevoegen van dit rapport.
Een opeenstapeling van onzorgvuldigheden gedurende het onderzoek;
Door de raadsvrouw is daarnaast – in de kern – betoogd dat er sprake is van onzorgvuldige opsporing en de onzorgvuldige verslaglegging daarvan.
Het hof is het met de verdediging eens dat de verslaglegging van het opsporingsonderzoek niet op alle vlakken altijd even nauwkeurig is uitgevoerd, doch deze misslagen zijn (voor zover relevant) later hersteld. Zo is bijvoorbeeld de foutieve situatieschets die is opgenomen op pagina 27 van het politiedossier bij het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen (p. 626-629 van het politiedossier) gecorrigeerd. Hetgeen de raadsvrouw voor het overige hierover heeft aangevoerd, volgt het hof niet, nu deze een onjuiste lezing van het dossier of een eigen aanname van de raadsvrouw betreffen. Zo heeft de raadsvrouw bijvoorbeeld betoogd dat het proces-verbaal aanvullend dossier valselijk is opgemaakt en dat men hiermee bewust en opzettelijk de rechters/raadsheren, die de strafzaak behandelen, op het verkeerde been heeft willen zetten, omdat de kentekens op de camerabeelden wel duidelijk te lezen zouden zijn. Op gronden zoals onder II. a. reeds zijn uiteengezet, volgt het hof de raadsvrouw niet in dit betoog. Hierbij merkt het hof overigens nog op dat het zelf ook de meeste kentekens die te zien zijn op de stills van de camerabeelden moeilijk tot niet kan lezen.
Voorts heeft de raadsvrouw in dit kader gesteld dat er sprake is van een vormverzuim nu door de toezichthouders kennelijk geen stukken van de uitgevoerde controle zijn opgemaakt. Het hof stelt vast dat, hoewel het slordig en spijtig is dat dit niet is gebeurd, dit geen vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek oplevert, nu toezichthouders geen ambtenaren betreffen die met de opsporing of vervolging zijn belast. In dit verband wijst het hof op zijn oordeel op pagina 6 van dit arrest dat sprake is van een bestuurlijke controle en dat de situatie na het aantreffen van goederen die gelinkt kunnen worden aan strafbare feiten op grond van de Opiumwet is bevroren en vervolgens in opdracht van de Officier van Justitie een strafrechtelijk vervolg heeft gekregen. Ten aanzien van de foto’s die door de verbalisanten zijn gemaakt, merkt het hof op dat deze zich reeds in het dossier bevinden
(p. 313 e.v. en p. 333 e.v. van het politiedossier). Bovendien zijn de nodige processen-verbaal met betrekking tot de doorzoeking en kavellijsten opgesteld, zodat het hof van oordeel is dat voldaan is aan het verbaliseringsvereiste ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering.
Schending van de redelijke termijn
Voorts heeft de raadsvrouw met een beroep op het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn, betoogd dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te verklaren, nu voornoemd redelijke termijn fors is overschreden.
Het hof overweegt als volgt.
Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn zoals het hof in het kader van de strafoplegging nader zal uiteenzetten. Het hof stelt vast dat de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2008, waarin uitgangspunten en regels zijn geformuleerd over de inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtsgevolg dat daaraan dient te worden verbonden, voorop heeft gesteld dat enkel de overschrijding van de redelijke termijn als zodanig geen grond vormt voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Anders dan de raadsvrouw is het hof niet van oordeel dat dit ‘verouderde’ jurisprudentie betreft en dat het wellicht tijd is voor nieuwe jurisprudentie. Weliswaar stamt voornoemde rechtsregel van de Hoge Raad uit 2008, maar nadien heeft de Hoge Raad deze rechtsregel verschillende keren bevestigd, zoals op 13 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2059) en zelfs nog zeer recent, te weten op 22 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1413).
Gelet op voornoemde jurisprudentie is het hof derhalve van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Wel zal het hof aan deze termijnoverschrijding consequenties verbinden, maar dan in het kader van de strafoplegging.
Vervolging van feit 2 in strijd met het ‘afpakken-niet straffen’-beleid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft met een beroep op het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 23 februari 2022 (parketnummer 02-665869-16 en 02-207114-19) bepleit dat er geen sprake is van strafbaar handelen door de verdachte, nu in 2017 het ‘afpakken-niet straffen’-beleid gold, zodat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2 niet ontvankelijk in de strafvervolging moet worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat de niet-ontvankelijkheidsverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging van de verdachte uitgesproken bij voormeld vonnis, ziet op een geheel andere situatie dan onderhavige. Immers, in die zaak was er aan de verdachte een uitdrukkelijke en expliciete toezegging gedaan dat zij niet zou worden vervolgd indien zij afstand zou doen van de inbeslaggenomen goederen en dat daarmee bij haar het gerechtvaardigd vertrouwens was gewekt dat zij niet vervolgd zou gaan worden.
In onderhavige zaak is niet gebleken van een dergelijke toezegging.
Voorts stelt het hof vast dat, krachtens het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel, het aan het Openbaar Ministerie is om te beslissen of – en zo ja – wie er wordt vervolgd en voor welk feit(en). Slechts indien zou blijken dat het Openbaar Ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken.
Het bestaan van een dergelijke situatie is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Het hof verwijst hierbij nog naar de Aanwijzing Opiumwet (2015A003) die betrekking heeft op de opsporing en de vervolging van personen die delicten uit de Opiumwet begaan. Blijkens deze aanwijzing heeft de opsporing en vervolging van het faciliteren of vergemakkelijken van illegale hennepteelt dezelfde prioriteit als de opsporing en vervolging van Opiumwetdelicten met betrekking tot beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennepproducten of de teelt van grote hoeveelheden hennepproducten. In de aanwijzing is alleen in het verband van het coffeeshopbeleid en de "gebruikersruimte" sprake van gedogen van bepaalde strafbare feiten.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het aan het Openbaar Ministerie vrij stond om de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde te vervolgen. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de strafvervolging van het onder 2 tenlastegelegde.
Conclusie
In hetgeen (ook overigens) door de verdediging is aangevoerd noch anderszins, is het hof gebleken dat er sprake is van feiten en/of omstandigheden waarbij met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, Team Opsporing (LB), Onderzoek LBRAA17039 TOL 39 Weert, documentcode 2017179055 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 629), gesloten d.d. 3 april 2018 (doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 517) en het aanvullende proces-verbaal, gesloten d.d. 3 februari 2020 (doorgenummerde pagina’s 518 tot en met 629), nader te noemen: het politiedossier.
Tenzij anders vermeld, zijn alle te noemen processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde heeft begaan.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 14 november 2017, p. 15-18 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 7 november 2017 vond een onderzoek plaats in opslagruimten en stallen, welke
behoren tot het perceel [adres 2] te Weert.
Hierbij werden:
* in een garagebox metalen drukketels en vloeistoffen aangetroffen, welke worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs;
* in de schuur gelegen direct achter het woonhuis voorwerpen aangetroffen, die worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs alsmede goederen die worden gebruikt bij de inrichting en exploitatie van hennepplantages.
Deze garagebox en schuur werden onderverdeeld in de navolgende kavelnummers.
Schuur kavelnummer 1000
Garagebox kavelnummer 3000
Op 7 november 2017 werd de bewoner/eigenaar van [adres 2] te Weert (hof: [eigenaar] , zie bewijsmiddel 5) gehoord als getuige. Hij verklaarde onder andere dat hij de garagebox (kavel 3000) waar de metalen drukketels en vloeistoffen stonden alsmede de schuur (kavel 1000) achter zijn woning, verhuurde aan een persoon die hij kent onder de naam [verdachte] , en dat hij de garagebox (kavel 2000) verhuurt aan een andere persoon.
Tijdens de doorzoeking in de schuur (kavel 1000) zagen wij dat er kleine vaatjes
stonden. Wij zagen dat op 1 van deze vaatjes een adresetiket zat.
Wij zagen dat er vermeld stond:
[voornaam verdachte]
[adres 3]
[woonplaats]
Het proces-verbaal ondersteuning LFO d.d. 6 februari 2018, p. 323-332 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] ,
in combinatie bezien met
het rapport ‘Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres 2] te Weert, 7 november 2017’ van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 november 2017, zaaknummer 2017.11.14.178, p. 359-363 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van de rapporteur ing. [rapporteur 1] :
[p. 323]
Op 7 november 2017 van omstreeks 16.15 uur en later heb ik op de locatie [adres 2] te Weert goederen nader onderzocht daar deze mogelijk gerelateerd waren aan de illegale vervaardiging van synthetische drugs.
[p. 324]
Ik zag dat op het perceel zich onder andere een woonhuis met een geschakelde schuur [SW281000] en in het verlengde hiervan een aantal geschakelde garageboxen en paardenstallen bevonden. In één van de garageboxen [3200SW28] waren drukketels en jerrycans aangetroffen.
[p. 325]
Hieronder volgt een tabel met omschrijvingen van de door mij onderzochte en indien van toepassing bemonsterde goederen. De monsters werden door mij verpakt en voorzien van een kenmerk en een uniek monsternummer (SIN).
[p. 325 e.v. in combinatie bezien met p. 361-362]
Loods 3200SW28 (
het hof begrijpt i.c.m. bewijsmiddel 1: garagebox, kavel 3000)
SIN
IBN/LFO
code
Omschrijving
Analyse resultaten NFI
A-1
Een drukreactieketel.
A-2
Een drukreactieketel.
A-3
Een drukreactieketel.
A-4
Een drukreactieketel.
A-5
2 rvs-koelers en 2 RVS-pijpen
B-1
5 witte jerrycans, inhoudsmaat 10 liter, alle gevuld met organoleptisch dezelfde licht bruinkleurige olieachtige vloeistof, 4x 10 liter en lx 4 liter, totaal 44 liter. Van deze vloeistof werd een monster genomen.
AAHU2853NL
B-1A
Vloeistof monster uit 1 van de 5 witte jerrycans, inhoudsmaat 10 liter.
Bevat PMK
B-2
Een gripzak gevuld met een geel/crèmekleurig poeder, netto 2400 gram. Van dit poeder werd een monster genomen.
AAHU2855NL
B-2A
Poeder monster uit een gripzak gevuld met een geel/crèmekleurig poeder, netto 2400 gram.
Bevat een zout van ‘PMK-glycidezuur’
B-3
4 witte doorzichtige jerrycans, inhoudsmaat 10 liter, alle gevuld met organoleptisch dezelfde licht bruinkleurige olieachtige vloeistof, 2x 10 liter, lx 6 liter en lx 4 liter, totaal 30 liter. Van deze vloeistof werd een monster genomen.
AAHU2854NL
B-3A
Vloeistof monster uit 1 van de 4 witte doorzichtige jerrycans, inhoudsmaat 10 liter.
Bevat PMK
B-4
8 witte doorzichtige jerrycans, inhoudsmaat 25 liter, alle gevuld met organoleptisch dezelfde licht bruinkleurige olieachtige vloeistof, 6x 25 liter, lx 15 liter en lx 5 liter, totaal 170 liter. Van deze vloeistof
werden 2 monsters genomen.
AAHU2856NL
B-4A
1e vloeistof monster uit een partij van 8 witte doorzichtige jerrycans, inhoudsmaat 25 liter.
Bevat PMK
AAHU2857NL
B-4B
2e vloeistof monster uit een partij van 8 witte doorzichtige jerrycans, inhoudsmaat 25 liter.
Bevat PMK
B-5
8 kartonnen dozen inhoudende 12 “kaarsen”: 12 glazen of porseleinen potten ieder gevuld met een crèmekleurig hard materiaal, netto 1 kilogram, voorzien van een lont. Iedere doos bevatte dus ongeveer 12 kg, totaal 96 kg. Van dit materiaal werd een monster genomen.
AAHU2858NL
B-5A
Monster materiaal uit 1 van de 8 kartonnen dozen inhoudende 12 “kaarsen”.
Bevat de methylester van ‘PMK-
glycidezuur’
Loods voor [1000] SW281000 (
het hof begrijpt i.c.m. bewijsmiddel 1: schuur kavel 1000)
SIN
IBN/LFO
code
Omschrijving
Analyse resultaten NFI
1000-1
Een kartonnen ton inhoudsmaat 25 kg, inhoudende een bruin verkleurde plastic zak gevuld met ongeveer 3 kilogram zilverkleurige balletjes. Van dit materiaal werd een monster genomen.
AAHU2899NL
1000-1A
Monster zilver kleurige balletjes uit een kartonnen ton inhoudsmaat 25 kg.
Bevat jood
1000-2
Een kunststof bak inhoudende 2 glazen scheitrechters en onderdelen laboratorium glaswerk, 3 pH meters en een statief (lab).
1000-6
Een kartonnen doos inhoudende 3 frequentieregelaars en 2 reduceerventielen met 2 manometers.
1000-7
Een rvs pan met deksel, inhoudsmaat 98 liter.
1000-11
Een blauwe metalen jerrycan, inhoudsmaat 20 liter, voorzien van de gevaren stickers “flammable liquids”, gevuld met ongeveer 15 liter heldere vloeistof. Van deze vloeistof werd een monster genomen.
AAHU2859NL
1000-11A
Vloeistof monster uit een blauwe metalen jerrycan, inhoudsmaat 20 liter, voorzien van de gevaren stickers “flammable liquids”.
Bevat methanol
1000-12
Een blauwe jerrycan, inhoudsmaat 20 liter, voorzien van een etiket met opschrift:”Hypophosphorig zuur 50%”, gevuld met ongeveer 15 liter heldere zure vloeistof. Van deze vloeistof werd een monster opgenomen.
AAHU2860NL
1000-12A
Vloeistof monster uit een blauwe jerrycan, inhoudsmaat 20 liter, voorzien van een etiket met opschrift:”Hypophosphorig zuur 50%”.
Bevat hypofosforig
zuur
1000-13
6 jerrycans, 1x 30 liter (blauw), 1x 20 liter (blauw), 3x 5 liter (wit) en lx 5 liter (groen), alle gevuld met een sterk rokende zure vloeistof, totaal 50 liter. Van deze vloeistof werd een monster genomen.
AAHU2861NL
1000-13A
Vloeistof monster uit 1 van de 6 jerrycans, lx 30 liter (blauw), lx 20 liter (blauw), 3x 5 liter (wit) en lx 5 liter (groen).
Bevat zoutzuur
1000-15
Een rvs ketel.
1000-16
19 blauwe jerrycans, inhoudsmaat 20 liter, alle voorzien van een etiket met opschrift: “Hypophosphorig zuur 50%,”, alle geheel gevuld met organoleptisch dezelfde heldere zure vloeistof, totaal (
het hof begrijpt: 19x 20 liter=) 380 liter. Van deze vloeistof werd een monster genomen.
AAHU2862NL
1000-16A
Vloeistof monster uit 1 van de 19 blauwe jerrycans, inhoudsmaat 20 liter, alle voorzien van zuur een etiket met opschrift: ”Hypophosphorig zuur 50%”.
Bevat hypofosferig
zuur
1000-17
2 sealzakken, beide gevuld met 2 kilogram wit poeder, totaal 4 kilogram. Van dit poeder werd een monster genomen.
AAHU2863NL
1000-17A
Poeder monster uit 1 van de 2 sealzakken, beide gevuld met 2 kilogram wit poeder.
Bevat pseudo-efedrine
1000-18
Een kartonnen ton, voorzien van een etiket met o.a. opschrift: ”IRON OXIDE BROWN”, inhoudende plastic zakken alle gevuld met een fijn rood poeder, totaal 22,8 kilogram (bruto). Van dit poeder werd een monster genomen.
AAHU2864NL
1000-18A
Poeder monster uit een kartonnen ton, voorzien van een etiket
met o.a. opschrift: ”IRON OXIDE BROWN”, inhoudende plastic zakken alle gevuld met een fijn rood poeder.
Bevat rode fosfor
1000-19
Een kartonnen doos inhoudende een 20 liter glazen 3 hals rondbodemkolf.
1000-20
Een kartonnen doos inhoudende een 5 liter glazen 1 hals rondbodemkolf.
1000-21
Een glazen sheitrechter.
1000-22
Een reduceerventiel met 2 manometers.
1000-23
2 glazen bolkoelers.
1000-24
Een kartonnen doos inhoudende diverse stukken laboratorium glaswerk: 2 glazen 5 1 3 hals rond
bodemkolven, bolkoelers, verloopstukken, stoppen, slangen enz.
1000-26
Een statief t.b.v. laboratorium glaswerk
[p. 330]
Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut
De analyse resultaten uit dit rapport, voorzien van het zaaknummer 2017.11.14.178, zijn verwerkt in de hierboven vermelde tabel.
[p. 331]
Interpretatie LFO
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn typische goederen en chemicaliën welke aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. De productiemiddelen (drukreactieketels) en chemicaliën (PMK, methanol) aangetroffen in de garagebox [3200SW28] kunnen gebruikt worden voor het op (zeer) grote schaal vervaardigen van MDMA middels de reductieve aminering met behulp van PMK (precursor).
De productiemiddelen (laboratorium glaswerk) en chemicaliën (pseudo-efedrine, rode fosfor, jood, hypofosferig zuur) aangetroffen in de schuur [SW28 1000] kunnen gebruikt worden voor het op grote schaal vervaardigen van metamfetamine, volgens de zogenaamde “red P methode met behulp van de grondstof (pseudo)efedrine”.
Het rapport ‘Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres 2] te Weert’, 7 november 2017’ van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 november 2017, p. 359-363 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van de rapporteur ing. [rapporteur 1] :
[p. 361]
Vraagstelling
Vraagstelling 1
“Bevat het onderzoeksmateriaal substanties die vermeld zijn op een van de lijsten
van de Opiumwet of op de bijlage van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën
(Wvmc)?”
Vraagstelling 2
“Is het onderzoeksmateriaal gerelateerd aan de vervaardiging en/of bewerking van
(synthetische) drugs?”
[p. 363]
Conclusie
Vraagstelling 1
In het onderzoeksmateriaal is PMK, zoutzuur en pseudo-efedrine aangetoond.
Vraagstelling 2
In relatie tot synthetische drugs worden jood, rode fosfor en hypofosforig zuur
gebruikt bij de vervaardiging van metamfetamine door reductie van
(pseudo-)efedrine.
In relatie tot de vervaardiging van synthetische drugs worden zouten en esters van
‘PMK-glycidezuur’ (3-(3,4-methyleendioxyfenyl) -2-methylglycidezuur) met een zuur omgezet in PMK, een grondstof voor o.a. MDMA.
4.
Een kavellijst onderzoek TOL 39, [adres 2] d.d. 8 november 2017,
p. 19-24 van het politiedossier, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 14 november 2017 (bewijsmiddel 1),voor zover inhoudende:
Het hof begrijpt dat navolgende voorwerpen, mede bezien in onderling verband en samenhang met bewijsmiddel 1, zijn aangetroffen in de schuur, kavel 1000, gelegen aan de [adres 2] . Het hof leidt dit bovendien af uit het feit dat voorwerpen zijn genummerd van 1001 tot en met 1066. Nu de voorwerpen die in kavel 2000 zijn aangetroffen (p. 24 e.v.) zijn genummerd met 2000-getallen (2001-2018) en het voorwerp dat volgens de kavellijst is aangetroffen in kavel 3000 is genummerd als 3001, houdt de nummering kennelijk verband met het kavelnummer waarin het is aangetroffen.
- 13x 75 bloempotten
- 12 lampen
- 63 armaturen
- 4 ventilatoren
- 2 dozen met afzuigslangen
- 3 afzuigslangen
- 2 voorschakelkasten
- 1 doos met lampen
- 1 doos met afzuigslangen
- grondzeil
- 2 dozen met 10 TL-lampen
- 2 dozen met 2 stroomverdeelpalen
- 5 armatuur lampen (diepstralers)
- 1 ventilator
- 1 doos met isolatiebuizen
- 2 ventilatoren
- 1 waterbak
- 1 electromotor
- 2 ventilatoren
- 1 doos met ongeveer 47 lampen
- 1 pallet met trafo’s/schakelmateriaal
- 13 slakkenhuizen
- 2 aanzuigmotoren
- isolatiemateriaal
- 63 kleine zakken met steenwol vlokken
- 10 koolstoffilters
- 1 doos ventilatoren
- 1 doos droogrekken
- 2 watertanks
- 3 lampen
- l schakelkast met 6 trafo’s
- 4 big bag zakken met steenwol vlokken
- 2 watervaten
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 november 2017, p. 306-308 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [eigenaar] :
Ik ben de eigenaar van de woning en de schuren c.q. loodsen gelegen bij of
aangrenzende aan de woning. Die loodsen waar jullie nu hier voor zijn,
de 1e loods en 3e loods (schuur), worden gehuurd door [verdachte] .
De 3e loods grenst aan mijn woning.
Hij huurde eerst de 1e loods. Erna kwam de 3e loods vrij en wilde [voornaam verdachte] die ook huren. Ik zie in mijn boekhouding dat [voornaam verdachte] in 2016 beide loodsen reeds huurde. De prijs was 360 euro per maand voor de 2 loodsen.
Door [voornaam verdachte] werd contant betaald. Door [voornaam verdachte] werd altijd op tijd betaald. Als er betaald is, wordt (
het hof begrijpt: op de kwitantie) door mij voldaan eronder geschreven met mijn handtekening.
[voornaam verdachte] kwam ongeveer 2 à 3 keer in de week bij die loodsen.
6.
Een ander geschrift zijnde als bijlage bij bovengenoemde proces-verbaal van verhoor getuige gevoegde fotokopie van kasboek 2017 [eigenaar] , p. 309 van het politiedossier, voor zover inhoudende:
Januari 2016
Datum
Omschrijving
Inkomsten
1-jan
[verdachte] (huur)
360,00
7.
Een ander geschrift zijnde als bijlage bij bovengenoemde proces-verbaal van verhoor getuige gevoegde fotokopie van (
het hof begrijpt:) een kwitantie voor het betalen van de huur, p. 310 van het politiedossier, voor zover inhoudende:
Datum: 1 november 2017
Van: [eigenaar]
Voor: [verdachte]
Huur opslagruimtes voor de maand november 2017 € 360,00.
Voldaan 1-11-2017.
Het hof neemt op de fotokopie tevens waar dat er een paraaf is gezet door ‘Voldaan 1-11-2017’.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2018 met bijlagen, p. 493-499 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Bij de doorzoeking op de [adres 3] te [woonplaats] werden twee ordners inbeslaggenomen. Door mij werden beide ordners bekeken en onderzocht. Hieruit is gebleken dat het gaat om de administratie van het bedrijf [bedrijf 2] , zijnde het bedrijf van de verdachte [verdachte] .
In de ordner met opschrift [bedrijf 2] 2016 werden kwitanties gevonden van de huur van de loodsen op de [adres 2] te Weert. Dit betreft de betalingen voor de periode van januari 2016 tot en met juni 2016, op de kwitanties staat vermeld dat het gaat om de huur van opslagruimtes.
9.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 januari 2018, p. 412-415 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [eigenaar] :
Een dag na de inval van de politie kwam [verdachte] bij mij op het perceel. Hij was samen met zijn schoonvader om de winterbanden op te halen. Ik heb meteen de huur van hem opgezegd. [voornaam verdachte] heeft zelf de rest uit de loodsen gehaald en alles schoon opgeleverd.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 november 2017, p. 311 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op 7 november 2017 was ik, verbalisant [verbalisant 7] , aanwezig bij de zoeking in het pand aan de [adres 2] te Weert. In de schuur (kavel 1000), zag ik een motor staan van het merk [merk] , voorzien van het kenteken [kenteken] .
Door raadpleging in de politiesystemen stelde ik vast dat de kentekenhouder mevrouw [betrokkene 3] , wonende op de [adres 3] te [woonplaats] betrof.
Uit raadpleging van de GBA administratie bleek dat op dit adres ook ingeschreven staat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , en dat genoemde mevrouw [betrokkene 3] de moeder is van [verdachte] .
11.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 februari 2018, p. 278-288 van het politiedossier, met als bijlage een foto van het etiket van TNT, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
[p. 280]
V: Wie is uw vriendin?
A: [betrokkene 4] .
V: Waar woont zij?
A: [adres 4] in [woonplaats] .
V: Waar verblijft u?
A: Normaal gesproken op de [adres 3] (
het hof begrijpt: [adres 3] te [woonplaats]), maar momenteel op de [adres 4] . Ik verblijf bij [betrokkene 4] .
[p. 282]
Ik ben samen met de vader van [betrokkene 4] daarheen (
het hof begrijpt: [adres 2] te Weert) gereden en heb de winterbanden en een motor opgehaald. Dit betreft een motorfiets van mijn vader. Mijn vader is overleden en deze motorfiets heb ik geërfd.
[p.284-285]
M: Vanochtend is op het adres van uw vriendin een doos van TNT aangetroffen.
V: Van wie is deze doos?
A: Deze is van mij.
V: Wat is de inhoud van de doos?
A: Jodium
A: Dit is besteld via [bedrijf 3] .
A: Dit zijn korrels.
Het hof neemt waar dat op het etiket van TNT als datum is vermeld 27 december 2017.
12.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 februari 2018, p. 289-293 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
[292]
M: Wij willen je een lijst voorhouden met goederen die in beslag zijn genomen bij de doorzoeking op 7 november 2017.
A: Verder lag er een lasapparaat.
13.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 februari 2018, p. 476-479 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
V Vraag
A Antwoord
O Opmerkingen
M Mededelingen
A: [voornaam verdachte] kwam bij mij bij de loods en vroeg toen of hij bij mij spullen kon zetten in de loods, omdat bij hem in de loods waren kweekspullen gevonden door de politie en nu had zijn huurbaas de huur opgezegd.
M: Je vertelde ook dat je zelf hebt gezien dat er kweekspullen lagen, waaronder lampen, afzuiging en wat potten.
V: Kun je hier iets meer over verklaren?
A: Dit heb ik in de loods van [voornaam verdachte] gezien. Dit was ongeveer een half jaar geleden dat ik dit heb gezien.
V: Heb je daar nog andere spullen gezien?
A: Onder andere een lasapparaat en een motor.
V: Wat bedoelde je met de loods van [voornaam verdachte] is bezocht?
A: Dat er politie is geweest.
V: Wanneer heeft [voornaam verdachte] jou dit verteld?
A: Dat zal vlak nadat ze bij hem de spullen hebben aangetroffen zijn geweest.
V: Wat vertelde hij toen precies?
A: Dat de politie kweekspullen bij hem in de loods had gevonden en dat hij daardoor weg moest uit zijn loods.
V: Kun jij op basis hiervan aangeven waar de loods van [voornaam verdachte] is gelegen waarover we het nu hebben?
A: Ja dat kan ik.
Opmerking verbalisant [verbalisant 8] : Ik zie dat de verdachte [getuige 1] op het computerscherm kijkt en mij de weg wijst op de kaart. Ik zie dat de verdachte met zijn vinger op het scherm wijst naar de [straatnaam] en [straatnaam adres 2] te Weert. Ik hoor de verdachte zeggen dat de loods van [voornaam verdachte] op de [straatnaam] te Weert dan wel de [straatnaam adres 2] te Weert is gelegen.
A: [verdachte] heeft met zijn schoonvader de spullen naar mijn loods gebracht. Ik heb ook nog een aantal spullen uit de loods van [verdachte] overgebracht naar mijn loods. Dit was een lasapparaat. Dit was voordat [verdachte] met zijn schoonvader de overige rotzooi kwam brengen.
V: Je hebt ook verteld dat er een hoop rotzooi lag in de loods van [verdachte] . Over welke spullen praten we?
A: Hout, winterbanden, velgen. Het leeghalen van de loods van [verdachte] heeft een aantal weken geduurd nadat de politie er was geweest.
Wat ik nog wil opmerken is dat [verdachte] al enkele jaren de loods had. Ik weet dit omdat er een motor in heeft gestaan van zijn overleden vader. Hij was van plan deze te renoveren en hij hecht hier grote waarde aan. Deze motor staat nu bij zijn moeder in het tuinhuisje. Deze doet hij nooit weg.
14.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 februari 2018, p. 484-485 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [eigenaar] :
V: Wie huurde nadat [verdachte] vertrokken was de loods(en)?
A: Een loods is verhuurd aan [getuige 2] uit [woonplaats] . Op de nota staat dat hij huurt sedert 1 december 2017.
15.
Een ander geschrift zijnde als bijlage bij bovengenoemde proces-verbaal van verhoor getuige gevoegde fotokopie van (
het hof begrijpt:) een kwitantie voor het betalen van de huur, p. 485 van het politiedossier, voor zover inhoudende:
Datum: 1 december 2017
Van: [eigenaar]
Voor: [getuige 2]
Huur opslagruimte voor de maand december 2017 € 150,00.
Voldaan 1-12-2017.
Het hof neemt op de fotokopie tevens waar dat er een paraaf is gezet door ‘Voldaan 1-12-2017’.
16.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2018, p. 429-431 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Naar aanleiding van de uit het opsporingsonderzoek voortgekomen factuurnummers van het bedrijf [bedrijf 4] werden de bijbehorende bescheiden gevorderd bij het bedrijf [bedrijf 4] .
Hierbij werd de navolgende algemene informatie per mail verstrekt:
Factuurnummer AWB (vrachtbriefnummer) Afgeleverd
126827884 406969134578 19 oktober 2017
Vrachtbriefnummer: 406969134578
De geadresseerde betreft: [voornaam verdachte] , [adres 3]
17.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2018, p. 443-444 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Uit de gevorderde gegevens van het bedrijf [bedrijf 4] werd onder andere de informatie verstrekt rond factuurnummer: 126827884. Bij dit factuurnummer is het vrachtbriefnummer vermeld zijnde: 406969134578, het pakket zou afgeleverd zijn op 19 oktober 2017.
Door het team LFO werd een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt dat in het dossier is gevoegd. Bij dit proces-verbaal van bevindingen werden foto’s gevoegd van de aangetroffen goederen op de [adres 2] te Weert. De hieronder weergegeven foto betreft foto 30 van de fotobijlage uit het LFO rapport.
Op onderstaande foto is de bestickering extra uitvergroot. Hierop is het vrachtbriefnummer te zien welk overeenkomstig is met het vrachtbriefnummer behorende bij het eerdergenoemde factuurnummer.
Het hof neemt op deze foto waar dat het nummer 406969134578 zichtbaar is.
Voornoemd factuurnummer werd betaald vanaf het rekeningnummer NL81RA800122429281, deze factuur werd voldaan op 7 november 2017. De houder van dit rekeningnummer betreft [bedrijf 2] , zijnde het bedrijf van de verdachte [verdachte] .
18.
Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 7 februari 2018, p. 80 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 7 februari 2018 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning aan het adres [adres 4] te [woonplaats] .
19.
De kavellijst d.d. 7 februari 2018, p. 82-83 van het politiedossier, voor zover inhoudende:
Kavel [adres 4] te [woonplaats] .
Ruimte
Omschrijving voorwerp
Berging
1 doos met grijze korrels (na overleg met LFO blijkt dat het om jood gaat)
20.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van dit hof op 5 november 2024, voor zover inhoudende:
Ik had jood besteld via [bedrijf 3] . Ik heb de geleverde doos met jood zelf in de berging van de [adres 4] te [woonplaats] geplaatst.
Het zou goed kunnen dat deze doos circa 50 kilogram woog. Het was in ieder geval een zware doos. Deze doos was pas net afgeleverd.
21.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2018, p. 521 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :
Op 19 februari 2018 ben ik gegaan naar afvalverwerkingsbedrijf [bedrijf 5] .
Ik zag dat er in een opslag bij [bedrijf 5] een krat stond met daarin een vezel versterkte zak met daarin circa 50 kilogram bolletjes welke ik herken als jood.
Uit deze verpakking werd door mij een monster genomen. Dit monster werd voorzien van SIN AADP1921NL.
22.
Het rapport ‘Drugsonderzoek aan aangetroffen materiaal’ van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 maart 2018, p. 525-528 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van de rapporteur ing. [rapporteur 2] :

Vraagstelling

Vraagstelling 2:
“Is het onderzoeksmateriaal gerelateerd aan de vervaardiging en/of bewerking van
(synthetische) drugs?”

Resultaten

Kenmerk
Omschrijving
Resultaat
AADP1921NL
monster grijze korrels
bevat jood

Conclusie

Vraagstelling 2
In relatie tot synthetische drugs wordt jood gebruikt bij de vervaardiging van
metamfetamine door reductie van (pseudo-)efedrine.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft op de in de pleitnota en hierna te bespreken gronden bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet degene strafbaar stelt die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens (onder meer) voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren (als bedoeld in artikel 10, vierde lid, Opiumwet) en/of het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen (als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, Opiumwet) van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I respectievelijk voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf (als bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet), en/of voor het telen van een grote hoeveelheid hennep (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet). Voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in de artikelen 10a en 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de productie en/of uitvoer van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I respectievelijk beroeps- of bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Algemeen
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat er op 7 november 2017 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de opslagruimten die behoren tot het perceel gelegen aan de [adres 2] te Weert. Hierbij werden er in de garagebox, kavel 3000 (
hierna te noemen garagebox), verschillende aan de productie van MDMA gerelateerde voorwerpen en stoffen aangetroffen. In de schuur, kavel 1000 (
hierna te noemen schuur), werden verschillende aan de productie van metamfetamine gerelateerde voorwerpen en stoffen, alsmede aan hennepteelt gerelateerde voorwerpen aangetroffen.
Huurder van de garagebox (kavel 3000) en schuur (kavel 1000)
De verdediging heeft in de eerste plaats ter onderbouwing van haar standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte nimmer de garagebox heeft gehuurd en dat hij de schuur al circa 2 maanden voor 7 november 2017 niet meer huurde. Volgens de raadsvrouw vindt dit steun in meerdere zich in het dossier bevindende verklaringen, in het bijzonder de verklaring van [getuige 2] , de camerabeelden en de geluidsopname.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot het feit dat de verdachte de weken voorafgaand aan 7 november 2017 niet zichtbaar is op de (door de verdediging geselecteerde) camerabeelden, merk het hof op dat dit niets zegt over de vraag of de verdachte al dan niet de huurder van de garagebox en/of schuur was. Bovendien acht het hof deze enkele omstandigheid van onvoldoende gewicht ten opzichte van al hetgeen hierna wordt overwogen.
Met de verdediging heeft het hof ook gezien dat de verklaring van [getuige 2] , die hij op 17 maart 2023 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, in grote mate met de verklaring van de verdachte overeenkomt. Het hof is echter van oordeel dat moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van die verklaring en overweegt daartoe als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2024 is op 10 mei 2023 tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte een MacBook gevonden met daarop onder meer een geluidsopname welke op 15 maart 2021 (zijnde de dag van de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak bij de rechtbank) is opgeslagen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het opgenomen gesprek voert met [getuige 2] . De verbalisant heeft het betreffende gesprek uitgewerkt, als ook de raadsvrouw van de verdachte, die het als bijlage 8 aan de pleitnota heeft gehecht. In beide uitwerkingen van het gesprek komt naar voren dat er wordt gesproken over de mogelijkheid dat [getuige 2] wordt opgeroepen als getuige waarop de verdachte zegt “Ja, moeten we het samen effe uitwerken” en “Dan moeten we efkes bespreken wat we toen besproken hebben”. Het hof is van oordeel dat dit niet anders kan worden uitgelegd dan dat de verdachte en [getuige 2] reeds voor de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg, de feiten met elkaar hebben besproken en dat in het geval dat [getuige 2] als getuige zou worden opgeroepen, zij de feiten nogmaals met elkaar zouden bespreken en uitwerken. Ook heeft het hof met de verdediging opgemerkt dat de verdachte zegt: “Ik zou het gewoon houden op zoals het op de camerabeelden duidelijk te zien is en als het ook is gegaan”. Anders dan de verdediging leidt het hof hier niet uit af dat de verdachte [getuige 2] aanspoort om enkel naar waarheid te verklaren over wat hij weet en heeft gezien. Immers, in dat geval is het geenszins nodig om ter voorbereiding van het verhoor ‘het’ samen uit te werken en de feiten te bespreken. Het vorenstaande doet het hof veel eerder voorkomen als het afstemmen van de verklaringen op elkaar en het voorhanden zijnde dossier. Dat de verklaringen elkaar ondersteunen, mag dan ook geen verrassing zijn, maar tast wel in dusdanige mate de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 2] aan, dat het hof hier geen geloof aan hecht. Dit temeer nu [getuige 2] de vraag van de raadsheer-commissaris of iemand tegen hem heeft gezegd wat hij moet verklaren, ontkennend heeft beantwoord.
Degene die bij uitstek kan verklaren wie de garagebox en de schuur huurde, is de eigenaar van deze opslagruimtes, te weten [eigenaar] . [eigenaar] heeft verklaard dat hij de betreffende garagebox en schuur reeds vanaf 2016 verhuurde aan de verdachte en dat de huur voor de garagebox en schuur samen € 360,00 bedroeg. Voorts heeft [eigenaar] verklaard dat de verdachte in eerste instantie enkel de 1e loods huurde en nadat de 3e loods vrijkwam, hij die ook is gaan huren. Tot slot heeft [eigenaar] nog verklaard dat hij de verdachte een dag na de inval van de politie zag op zijn perceel en dat hij toen meteen de huur van hem heeft opgezegd, dat de verdachte zijn alstoen nog aanwezige zaken uit de loodsen heeft gehaald en dat hij de loods nadat de verdachte was vertrokken aan [getuige 2] heeft verhuurd.
Op de eerste plaats stelt het hof vast dat gesteld noch gebleken is van een reden waarom [eigenaar] in strijd met de waarheid een voor de verdachte belastende verklaring zou afleggen. Daarnaast stelt het hof vast dat voornoemde verklaring van [eigenaar] niet alleen zeer gedetailleerd is, maar ook steun vindt in meerdere stukken die zich in het dossier bevinden.
Zo vindt de verklaring van [eigenaar] dat de verdachte vanaf 2016 beide loodsen (de garagebox en de schuur) huurde, in de eerste plaats bevestiging in het kasboek van [eigenaar] en de kwitanties betreffende de betaalde huurpenningen. Zo blijkt uit het kasboek van [eigenaar] dat de verdachte reeds op 1 januari 2016 € 360,00 aan [eigenaar] heeft betaald. Uit de kwitanties die in de administratie van de verdachte zijn aangetroffen blijkt voorts dat de verdachte van januari 2016 tot en met juni 2016 elke maand voor de huur van opslagruimtes (meervoud) € 360,00 aan [eigenaar] betaalde en blijkens de kwitantie d.d.
1 november 2017 dit ook gold voor die maand. Dit in tegenstelling tot de kwitantie d.d.
1 december 2017 die op naam van [getuige 2] is opgemaakt, waarop staat vermeld dat het de huur van opslagruimte (enkelvoud) betrof en de huur € 150,00 bedroeg.
De verdachte heeft over de kwitanties verklaard dat [eigenaar] op eigen initiatief en tegen de zin van de verdachte de huursom van de door [getuige 2] gehuurde garagebox en de door hem, verdachte, gehuurde schuur op één kwitantie zette met de mededeling aan de verdachte dat hij hier dan fiscaal wat mee kon. De raadsvrouw heeft bij pleidooi hierover nog aangevoerd dat deze verklaring van de verdachte steun vindt in de hiervoor genoemde geluidsopnames en de door [getuige 2] afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verklaring van de verdachte impliceert dat [eigenaar] wist dat [getuige 2] de huurder was van de garagebox en de verdachte van de schuur. Het hof stel in de eerste plaats vast dat [eigenaar] bij zijn verhoor door de politie d.d. 16 januari 2018 (p. 412 e.v. van het politiedossier) over de huurders van de loodsen meerdere details kon vertellen, zoals naam, woonplaats, beroep en/of waar de loods voor werd gebruikt. Deze omschrijvingen komen overeen met de bevindingen van de verbalisant [verbalisant 11] die contact heeft gehad met de andere verhuurders (p. 416 en 417 van het politiedossier). [eigenaar] heeft hierbij op geen enkel ogenblik de naam van [getuige 2] genoemd. Gesteld noch gebleken is waarom [eigenaar] in strijd met de waarheid de naam van [getuige 2] niet zou willen noemen. Dit geldt temeer nu [eigenaar] bij zijn verhoor op 16 februari 2018 (p. 485 van het politiedossier) op de vraag aan wie hij de loods(en) verhuurde nadat de verdachte vertrokken was, de naam en toenaam en woonplaats van [getuige 2] noemt. Hierbij heeft hij ook de eerder genoemde kwitantie d.d. 1 december 2017 op naam van [getuige 2] overgelegd.
Met de verdediging heeft het hof ook gezien dat blijkens de geluidsopname de verdachte met [getuige 2] heeft gesproken over de ‘bonnetjes’ van [eigenaar] en dat dit gesprek het verhaal van de verdachte lijkt te ondersteunen. Het hof is echter van oordeel dat het eerste gedeelte van het gesprek [“ [eigenaar] ….ellende zooi”] ook uitgelegd kan worden als dat de verdachte de beide door hem gehuurde loodsen niet op één bonnetje wilde hebben en ondersteunt wat dat betreft in onvoldoende mate de verklaring van de verdachte dat [getuige 2] de garagebox huurde en [eigenaar] ten onrechte beide loodsen op de naam van de verdachte factureerde. Het tweede gedeelte van de verklaring [“Ja….zijn eigen ding”] is in geen geval een ondersteuning van de verklaring van de verdachte, nu hij hier aan [getuige 2] vertelt wat hij tegen de rechtbank tijdens de terechtzitting hierover heeft verklaard.
Voorts heeft de raadsvrouw over de kwitantie van 1 november 2017 nog aangevoerd dat dit de originele kwitantie betreft en dat de verdachte ontkent deze huurpenningen te hebben betaald, er geen afschrift van de kwitantie aan hem is gegeven en hij de kwitantie ook niet heeft getekend. Volgens de raadsvrouw vindt de verklaring van de verdachte dat hij de huurpenningen voor de maand november 2017 niet heeft voldaan, steun in de camerabeelden, nu hij hierop niet zichtbaar is en derhalve niet op 1 november de huurpenningen heeft kunnen voldoen.
De enkele ontkenning van de verdachte dat hij de huurpenningen voor de maand november 2017 niet heeft betaald, acht het hof van onvoldoende gewicht afgezet tegen het volgende. [eigenaar] heeft over de gang van zaken met betrekking tot de betalingen van de huurpenningen verklaard dat als er betaald was hij onder de tekst ‘voldaan’ schreef en daarbij zijn handtekening plaatste. Dit is op alle hiervoor genoemde kwitanties zichtbaar en dus ook op die van 1 november 2017. Het hof vermag niet in te zien waarom [eigenaar] zal aftekenen dat de verdachte € 360,00 aan hem heeft voldaan indien dit niet het geval zou zijn, nu dit – de betaling van huurpenningen – een inkomstenbron van hem is. Het enkele feit dat de verdachte geen afschrift zou hebben gehad van de kwitantie en deze ook niet heeft getekend, doet aan vorenstaande niet af. Ook het feit dat de verdachte op of rond 1 november 2017 niet zichtbaar is op de camerabeelden doet aan het vorenstaande niet af.
De betaling van de huurpenningen kan immers ook buiten het zicht van de camera’s hebben plaatsgevonden dan wel namens de verdachte gedaan zijn door een ander dan de verdachte.
Voorts vindt de verklaring van [eigenaar] dat de verdachte ook nog op 7 november 2017 huurder was steun in de verklaring van [getuige 1] , zoals opgenomen in de bewijsmiddelen. Anders dan door de raadsvrouw betoogd, is het hof niet van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] de verklaring van de verdachte bevestigt. Het hof is van oordeel dat het een eigen alsmede een foutieve aanname van de raadsvrouw is, dat uit de verklaring van [getuige 1] moet worden afgeleid dat hij spreekt over de ontruiming van de schuur door de verdachte die meer dan drie weken voor de doorzoeking heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat uit de verklaring van [getuige 1] duidelijk naar voren komt dat hij niet spreekt over de keer dat de verdachte met zijn schoonvader een aantal kasten en dergelijke uit de schuur heeft gehaald, maar over het ontruimen van de schuur na de doorzoeking van 7 november 2017. [getuige 1] heeft immers verklaard dat de verdachte kwam vragen of hij, verdachte, spullen in de loods van [getuige 1] kon zetten, omdat hij uit de schuur moest nu daar kweekspullen door de politie waren aangetroffen en vervolgens spreekt [getuige 1] over het ontruimen van de schuur en het plaatsen van de goederen in zijn loods. Bovendien heeft [getuige 1] verklaard dat het leeghalen van de loods van de verdachte een aantal weken heeft geduurd, nadat de politie er was geweest.
Tot slot is het hof van oordeel dat de verklaring van [eigenaar] dat de verdachte tot en met
7 november 2017 de huurder was, steun vindt in de in schuur aangetroffen goederen. Zo is in de schuur een motor is aangetroffen die de verdachte van zijn overleden vader had geërfd. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte een goed dat hem kennelijk erg dierbaar is, blijft stallen in een schuur die hij niet meer huurde. Dit geldt temeer nu hij kennelijk deze motor ook kon stallen in het tuinhuisje van zijn moeder.
Daarnaast is er in de schuur een ton aangetroffen waarbij op de bestickering de naam en het adres van de verdachte is vermeld. Blijkens de door [bedrijf 4] verstrekte informatie is deze ton op 19 oktober 2017 aan de verdachte afgeleverd op, gelet op de adressering, zijnde het huisadres van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verklaring van de verdachte dat hij de schuur al 2 maanden voor 7 november 2017 niet meer huurde (p. 283, 2e alinea, van het
politiedossier), maar dat hij wel wat spullen daar had achtergelaten, niet kan kloppen. Immers, de betreffende ton is iets minder dan 3 weken voor de doorzoeking bij de verdachte op zijn thuisadres afgeleverd en is van daaruit in de schuur geplaatst. Het hof vermag niet in te zien waarom de verdachte, nadat hij naar eigen zeggen de schuur niet meer huurde, alsnog een aan hem toebehorende zaak in die schuur stalt.
Gelet op al het vorenstaande is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte huurder was van zowel de garagebox als van de schuur en dat hij beide opslagruimtes ook op 7 november 2017 nog huurde.
Daarbij overweegt het hof tenslotte nog dat de verklaringen van [getuige 3] en [betrokkene 4] geen steun verlenen aan de ontkennende verklaring van de verdachte. Immers de verklaring van [getuige 3] (p. 418 e.v. van het politiedossier) dat de ‘lange slungel’ de huurder van de garagebox en de schuur was, betreft een eigen aanname en conclusie en niet een mededeling over een feit dat hem (uit eigen wetenschap) bekend is. Deze verklaring weegt derhalve geenszins op tegen de verklaring van de verhuurder [eigenaar] . Ook de verklaring van [betrokkene 4] (p. 456 e.v. van het politiedossier) ziet niet op feiten die haar uit eigen wetenschap bekend zijn, maar op hetgeen de verdachte tegen haar heeft gezegd, waarbij het hof opmerkt dat de verdachte een belang had om haar niet conform de waarheid te informeren.
Voorhanden hebben
Het hof stelt voorop dat van een huurder – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van hetgeen zich in het door hem gehuurde bevindt.
Gelet op het vorenstaande, en bij gebrek aan een aannemelijke andersluidende verklaring, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 7 november 2017 als huurder kon beschikken over de stoffen en voorwerpen die zijn aangetroffen in de garagebox en de schuur gelegen aan [adres 2] te Weert en dat hij bovendien zich bewust was van de aanwezigheid van deze goederen. Hiermee is wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, voor zover dit bewezen is verklaard.
Hierbij merkt het hof overigens nog op dat het, zoals overwogen onder het kopje ‘Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie’ de dubbelwandige glazenkolf (100 liter) en de ‘high temp cycle device’ uitsluit van het bewijs en de verdachte daarvoor derhalve partieel zal vrijspreken.
Medeplegen
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het politiedossier te weinig aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat de verdachte tezamen en in vereniging met één of meer ander(en) de in de garagebox en schuur aangetroffen voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad. Het hof zal de verdachte derhalve in zoverre partieel vrijspreken.
Bestemming stoffen en voorwerpen
Naar het oordeel van het hof zijn de stoffen en voorwerpen die bij de doorzoeking zijn aangetroffen in de garagebox vanwege hun aard en/of functie bestemd voor het op (zeer) grote schaal vervaardigen van MDMA. De door de politie aangetroffen stoffen en voorwerpen worden door het hof, gelet op de hiervoor specifiek genoemde aangetroffen stoffen en voorwerpen, voorts beoordeeld als een gezamenlijkheid van goederen die wijst op een gerichtheid op en daarmee op een bestemming tot het op (zeer) grote schaal vervaardigen van MDMA.
Voorts zijn de in de onder 1 tenlastegelegde stoffen en voorwerpen die bij de doorzoeking zijn aangetroffen in de schuur naar het oordeel van het hof vanwege hun aard en/of functie bestemd voor het op grote schaal vervaardigen van metamfetamine. De door de politie aangetroffen stoffen en voorwerpen worden door het hof, gelet op de hiervoor specifiek genoemde aangetroffen stoffen en voorwerpen, voorts beoordeeld als een gezamenlijkheid van goederen die wijst op een gerichtheid op en daarmee op een bestemming tot het op grote schaal vervaardigen van metamfetamine.
De verdediging heeft ten aanzien van de aangetroffen stoffen nog betoogd dat niet de inhoud van alle tonnen/jerrycans is bemonsterd en getest, zodat niet vastgesteld kan worden dat in die niet geteste tonnen eveneens de tenlastegelegde stoffen zaten.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat, blijkens het proces-verbaal van het LFO, de verbalisant de in de garagebox (kavel 3000) aangetroffen jerrycans heeft gesorteerd naar inhoudsmaat en uiterlijk, te weten 5x een witte jerrycan met inhoudsmaat 10 liter (code B-1), 4x een witte doorzichtige jerrycan met inhoudsmaat 10 liter (code B-3) en 8x een witte doorzichtige jerrycan met inhoudsmaat 25 liter (code B-4). De verbalisant heeft ten aanzien van alle
17 jerrycans gerelateerd dat deze waren gevuld met organoleptisch dezelfde licht bruinkleurige olieachtige vloeistof. Vervolgens heeft hij van zowel de onder B-1 als de onder B-3 genoemde jerrycans 1 monster genomen en van de onder B-4 genoemde jerrycans 2 monsters. Deze 4 monsters zijn door het NFI getest en bleken PMK te bevatten. Gelet op het feit dat in alle jerrycans waren gevuld met organoleptisch dezelfde licht bruinkleurige olieachtige vloeistof en alle genomen monsters positief testten op de aanwezigheid van PMK, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat ook in de jerrycans waaruit geen monster is genomen een vloeistof zat die PMK bevatte.
Ten aanzien van de vijf tonnen, vermeld onder 1000-14, overweegt het hof dat weliswaar de tonnen zijn voorzien van het opschrift ‘Iodine’, hetgeen volgens het LFO jood is, maar dat op de bestickering op de tonnen is vermeld dat het om de stof polycarbonate gaat. Nu niet is gebleken dat de verbalisant ook daadwerkelijk heeft gekeken of de inhoud van deze tonnen visueel overeenkomt met de inhoud van de ton vermeld onder 1000-1, die wel bemonsterd en getest is, zal het hof de verdachte daarvoor derhalve partieel vrijspreken.
Hetgeen de raadsvrouw op dit punt voorts ter verdediging heeft aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen dan wel is niet voor het bewijs gebezigd, zodat het geen verdere bespreking behoeft. Hierbij merkt het hof nog op dat het feit dat het gewicht dat vermeld is op de factuur van [bedrijf 4] niet overeenkomt met het gewicht van in de schuur aangetroffen tonnen, van geen betekenis is. Immers, niet is vast te stellen dat de aangetroffen tonnen ook de tonnen zijn die volgens de factuur van [bedrijf 4] zijn verzonden. Het is immers goed mogelijk dat de aangetroffen tonnen meerdere bestellingen betreffen en/of dat al een deel van de geleverde stof(fen) is verbruikt.
Tot slot zijn de voorwerpen die bij de doorzoeking zijn aangetroffen in de schuur naar het oordeel van het hof vanwege hun aard en/of functie bestemd voor grootschalige hennepteelt en beroeps- of bedrijfsmatig gebruik onder professioneel gecreëerde omstandigheden ter bevordering van een optimale oogst en een optimale financiële opbrengst van de hennepkwekerijen, dus op verkoop van oogst. De door de politie aangetroffen stoffen en voorwerpen worden door het hof, gelet op de hiervoor specifiek genoemde aangetroffen stoffen en voorwerpen, voorts beoordeeld als een gezamenlijkheid van goederen die wijst op een gerichtheid op en daarmee op een bestemming tot op grote schaal en beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep.
Criminele intentie
Dat de verdachte wist dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor het op (zeer) grote schaal vervaardigen van MDMA en metamfetamine en voor grootschalige en beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt staat naar het oordeel van het hof buiten kijf. Het hof wijst in dit verband allereerst op de grote hoeveelheid en de aard van de voorwerpen die de verdachte voorhanden had, welke voorwerpen bestemd zijn voor de productie van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en de hennepteelt. Bovendien heeft de verdachte op geen enkel moment in de procedure een verklaring afgelegd over diens intenties met betrekking tot de aangetroffen stoffen en voorwerpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde, voor zover bewezenverklaard.
Het hof verwerpt het verweer in al haar onderdelen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Partiele vrijspraak
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het al dan niet in vereniging voorhanden hebben van de tenlastegelegde rondbodemkolf en het verwarmingselement. Het hof is van oordeel dat, met name gelet op het feit dat deze twee voorwerpen op verschillende adressen zijn aangetroffen, onvoldoende bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat zij bestemd zijn voor het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren (als bedoeld in artikel 10, vierde lid, Opiumwet) en/of het binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen (als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, Opiumwet) van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Algemeen
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat er op 7 februari 2018 een doorzoeking heeft plaatsgevonden op het adres [adres 4] te [woonplaats] , waarbij in de berging een doos met grijze korrels werd aangetroffen en in beslag genomen.
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van het vrijspraakverweer betoogd dat voornoemde grijze korrels niet zijn bemonsterd en niet zijn getest door het NFI.
Het hof overweegt als volgt.
Ook het hof heeft, gelijk de raadsvrouw, gezien dat de verbalisant die het monster heeft genomen, relateert dat de partij op 7 november 2017 was aangetroffen aan de [adres 2] te Weert. Gelet echter op het feit dat blijkens de kavellijst betreffende de [adres 2] te Weert (p. 19 e.v. van het politiedossier en p. 325 e.v. van het politiedossier) op 7 november 2017 in de garageboxen (kavels 2000 en 3000) noch in de schuur (kavel 1000) een doos met daarin circa 50 kilogram grijze korrels is aangetroffen en gelet op de verklaring van de verdachte voor zover gebezigd tot het bewijs en de datum waarop deze doos zou zijn geleverd (27 december 2017), is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de partij waarover verbalisant [verbalisant 10] relateert betrekking heeft op de doos met de grijze korrels die op 7 februari 2018 is aangetroffen in de berging op het adres [adres 4] te [woonplaats] . Het betreft hier kennelijk dus een verschrijving van de datum en het adres van de betreffende verbalisant. Het hof is derhalve van oordeel dat deze grijze korrels zijn bemonsterd en zijn getest door het NFI waaruit naar voren kwam dat zij jood bevatte.
Voorhanden hebben
Gelet op de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte, inhoudende dat hij op het adres [adres 4] te [woonplaats] verbleef, hij zelf de doos met jood had besteld en in de berging had geplaatst, acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op
7 februari 2018 de doos met jood voorhanden heeft gehad.
Medeplegen
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het politiedossier geen biedt om vast te kunnen stellen dat de verdachte tezamen en in vereniging met één of meer ander(en) de doos met jood voorhanden heeft gehad. Het hof zal de verdachte derhalve in zoverre partieel vrijspreken.
Bestemming stoffen en voorwerpen
Naar het oordeel van het hof is de stof jood die bij de doorzoeking is aangetroffen vanwege zijn aard en/of functie bestemd voor het vervaardigen van metamfetamine. De door de politie aangetroffen doos met jood wordt door het hof voorts beoordeeld, in combinatie met de eerder, op 7 november 2017, in de schuur gelegen aan [adres 2] te Weert aangetroffen stoffen en voorwerpen, waarvan het hof hiervoor heeft geoordeeld dat die stoffen en voorwerpen als een gezamenlijkheid van goederen moeten worden gezien die wijst op een gerichtheid op en daarmee op een bestemming tot het vervaardigen van metamfetamine.
Hierbij merkt het hof nog op dat het de verklaring van de verdachte dat hij dit jood had voor de verzorging van de hoeven van de paarden niet aannemelijk acht, gelet op het feit dat jood volgens de heer. [deskundige] , verbonden aan Universitair Dierengeneeskundig Centrum Utrecht, niet in grote hoeveelheden en ook niet in vaste vorm, zoals grijze korrels, gebruikt wordt voor de verzorging van paarden (p. 516-517 van het politiedossier).
Criminele intentie
Gelet op de hoeveelheid, 50 kilogram, en de aard/functie van jood en bezien in het licht van de eerder bij de verdachte aangetroffen stoffen en voorwerpen in de schuur op de [adres 2] te Weert, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de aangetroffen doos met jood bestemd was voor het vervaardigen van metamfetamine.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde, voor zover bewezenverklaard.
Al hetgeen de raadsvrouw (overigens nog) heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel van het hof dan de voornoemde conclusies dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, voor zover bewezenverklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 november 2017 in de gemeente Weert, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en metamfetamine, zijnde MDMA en metamfetamine, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waaronder onder meer
in een garagebox gelegen aan [adres 2] te Weert (3200SW28):
- 4 drukreactieketels en
- 2 rvs-koelers en
- 2 rvs-pijpen en
- 17 jerrycans met een totaalinhoud van (ongeveer) 244 liter PMK en
- 2400 gram zout van PMK glycidezuur en
- 96 kilogram methylester van PMK-glycidezuur in kaarsvormen
en
in een schuur geschakeld aan de woning gelegen aan [adres 2] te Weert (SW281000):
- 3 kilogram zilverkleurige balletjes bevattende jood en
- 1 rvs-pan met deksel, inhoudsmaat 98 liter en
- een 20 liter jerrycan (opschrift 'flammable liquids') gevuld met ongeveer 15 liter vloeistof bevattende methanol en
- een 20 liter jerrycan (opschrift 'hypophosphoric zuur 50%') gevuld met ongeveer 15 liter vloeistof bevattende hypofosforzuur en
- 6 jerrycans gevuld met in totaal 50 liter vloeistof bevattende zoutzuur en
- 19 jerrycans 20 liter gevuld met in totaal 380 liter vloeistof bevattende hypophosphoric zuur en
- 2 sealzakken gevuld met in totaal 4 kilogram poeder bevattende pseudo-efedrine en
- een hoeveelheid zakken met in totaal 22,8 kilogram poeder bevattende rode fosfor en
- een hoeveelheid glazen scheitrechters en onderdelen laboratoriumglaswerk en pH-meters en statieven en frequentieregelaars en reduceerventielen en manometers en een rvs ketel en rondbodemkolven en bolkoelers,
waarvan verdachte wist dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2.
hij op 7 november 2017 in de gemeente Weert, in een schuur gelegen aan [adres 2] , voorwerpen, te weten (onder meer): een hoeveelheid bloempotten en lampen en armaturen en ventilatoren en afzuigslangen en voorschakelkasten en een grondzeil en stroomverdeelpalen en isolatiebuizen en waterbakken en een elektromotor en trafo’s en slakkenhuizen en aanzuigmotoren en isolatiemateriaal en steenwol en koolstoffilters en droogrekken, bestemd tot het plegen van een of meer feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en bewerken van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- het opzettelijk telen en bewerken van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
hij op 7 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] , om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine zijnde metamfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen, een stof voorhanden heeft gehad, te weten
op het adres [adres 4] :
- een hoeveelheid jood,
waarvan verdachte wist dat dit goed bestemd was tot het plegen van dat feit.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een stof voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het bestemd is tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest en tot een geldboete ter hoogte van € 10.000,00.
De verdediging heeft het hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In de door de verdachte gehuurde garagebox en schuur zijn stoffen en voorwerpen aangetroffen die bestemd zijn voor het op (zeer) grote schaal vervaardigen van MDMA en metamfetamine. Daarnaast zijn er in de betreffende schuur tevens voorwerpen aangetroffen die bestemd zijn voor grootschalige beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Tot slot is er in de berging van de woning waar de verdachte verbleef een doos met jood aangetroffen, zijnde een stof die wordt gebruikt bij de vervaardiging van metamfetamine. Hoewel de verdachte niet zelf de synthetische drugs en/of de hennep heeft geproduceerd, is zijn gedrag strafbaar en laakbaar, omdat hij deze stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze bestemd waren voor het vervaardigen van voornoemde drugs.
Door aldus te handelen heeft de verdachte de drugscriminelen gefaciliteerd en daarmee de productie van synthetische drugs en de illegale hennepteelt in stand gehouden. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van MDMA en metamfetamine en de hennepteelt. Dit betreft zeer ernstige feiten om de navolgende redenen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengt voor de gebruikers van deze drugs. Immers, het gebruik van harddrugs kan leiden tot een lichamelijke en/of geestelijke verslaving en – bij overdosis – zelfs tot de dood van de gebruiker. Eenmaal verslaafd, plegen de gebruikers veelal misdrijven om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Daarnaast heeft te gelden dat het chemisch afval dat ontstaat bij deze productie vrijwel altijd illegaal wordt gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en belast wordt. Hierdoor moet er in de regel veel geld, tijd en energie worden geïnvesteerd om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te beperken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van harddrugs een fors beslag op het opsporingsapparaat, als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het geding kan komen. Tot slot is het vervaardigen van hard drugs, waaronder amfetamine, in het algemeen risicovol gezien de kans op ontploffingen of andere ongewenste neveneffecten. Kortom, de productie van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. Ook de hennepteelt brengt negatieve invloeden met zich mee, zij het over het algemeen in mindere mate dan ten aanzien van de productie van hard drugs heeft te gelden. Het gebruik van hennep kan tot een verslaving leiden en de productie van hennep is vaak gevaarzettend door de wijze waarop en/of door de locatie waar de productie is opgezet en de energievoorziening is “geregeld”.
Aan dit alles heeft de verdachte een bijdrage geleverd. Hierbij heeft hij kennelijk enkel oog gehad voor zijn geldelijk gewin en hebben alle hiervoor genoemde schadelijke effecten hem hiervan niet weerhouden.
Het hof is van oordeel dat in het algemeen bij de straftoemeting aansluiting kan worden gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Ten aanzien van de overtreding van de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet heeft het LOVS geen oriëntatiepunt geformuleerd. Het hof is echter van oordeel dat bij het bepalen van de op te leggen straf voor de overtreding van art 10a van de Opiumwet aansluiting kan worden gezocht bij het oriëntatiepunt voor het voltooide delict. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van ondersteuning LFO (p. 331 van het politiedossier) kon met de hoeveelheid stoffen die in de garagebox en de schuur zijn aangetroffen (vele malen) meer MDMA en metamfetamine worden geproduceerd dan 20 kilogram, zijnde het gewicht van de hoogste schaal van het oriëntatiepunt. Het LOVS heeft voor het produceren van meer dan 20 kilogram harddrugs een oriëntatiepunt geformuleerd te weten een gevangenisstraf voor een langere duur dan 60 maanden. Gelet op de hoeveelheid MDMA en metamfetamine die er geproduceerd kon worden met de stoffen die de verdachte voorhanden heeft gehad, acht het hof voor een voltooid delict in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend.
Zoals gezegd ziet dit oriëntatiepunt echter op het voltooide delict. Voor de omrekening naar de voorbereidingshandeling van het voltooide delict heeft het hof acht geslagen op de verhouding tussen de gestelde strafmaxima voor de voorbereidingshandelingen ex artikel 10a van de Opiumwet, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, en het voltooide delict ex artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Gelet op voornoemd oriëntatiepunt en de verhouding tussen voornoemde strafmaxima is het hof van oordeel dat voor de overtreding van artikel 10a van de Opiumwet in de mate waarin de verdachte zich hieraan heeft schuldig gemaakt en rekening houdend met het feit dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van artikel 11a van de Opiumwet de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden is.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst en aard van het feit. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en het feit dat niet is gebleken dat de verdachte geld heeft verdiend aan het bewezenverklaarde, ziet het hof geen aanleiding om de verdachte te veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 10.000,00, zoals gevorderd door de advocaat-generaal.
Tot slot heeft het hof nog acht geslagen op de persoon van de verdachte, voor zover hiervan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof is van oordeel dat hierbij niet is gebleken van feiten of omstandigheden die in straf verlagende dan wel straf verhogende zin dienen mee te wegen bij het bepalen van de strafoplegging.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 2 jaren nadat de termijn een aanvang heeft genomen vonnis wijst. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt dan wel redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 7 februari 2018, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Nu de rechtbank eerst op 29 maart 2021 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna 14 maanden geschonden.
Voorts heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden dat het hof binnen twee jaren na het instellen van appel arrest wijst. Nu zijdens de verdachte op 29 maart 2021 appel is ingesteld en het hof meer dan 2 jaren later, te weten op 17 december 2024, in deze zaak uitspraak zal doen, is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep geschonden en wel met een periode van circa 20 maanden.
Nu slechts een beperkt deel van de vertraging in eerste aanleg en hoger beroep te wijten is aan verzoeken zijdens de verdediging, is het hof van oordeel dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in eerste aanleg en in hoger beroep is geschonden.
Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De in het dictum van dit arrest te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer aangezien dit een samenstel van voorwerpen betreft waarvan het ongecontroleerde bezit is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven medisch kolfapparaat, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3 bloempotten (1005376);
12 lampen (1005377);
63 armaturen (1005379);
ventilatoren (1005380);
22 stuks bouwmateriaal (bochten/ringen) (1005385);
2 dozen (1005387);
3 slangen (1005391);
4 dompelpompen (1005394);
2 stuks bouwmateriaal (schakelmateriaal) (1005395);
1 doos met bevochtiger (1005396);
1 doos met verwarmingselement (1005399);
1 doos met lampen (1005400);
1 slang (1005401);
1 doos met afzuigslang (1005403);
1 doos met grondzeil (1005405);
2 dozen lampen à 10 stuks per doos (1005406);
2 dozen met stroomverdeelpalen à 2 stuks per doos (1005410);
1 doos met 5 armatuurlampen (1005411);
2 kachels (1005417);
1 doos met folie (1005420);
1 ventilator (1005422);
1 grijze doos met slang (1005423);
1 doos met isolatiebuizen (1005424);
1 doos met 20 TL-lampen (1005430);
17 lampen (1005431);
1 doos met ventilatiebuis (1005433);
1 doos met 2 ventilatoren (1005436);
1 watertank (1005440);
1 electrameter in doos (1005442);
2 ventilatoren (1005444);
47 lamp in doos (1005446);
1 pallet met trafo’s en schakelmateriaal (1005447);
1 doos met isolatie afzuigbuis (1005452);
1 doos met isolatie afzuigbuis (1005455);
1 schakelbord (1005463);
13 slakkenhuizen (1005465);
2 aanzuigmotoren (1005466);
1 doos met isolatiemateriaal (1005468);
63 zakjes met steenwol (1005469);
10 koolstoffilters (1005472);
1 doos met plastic materiaal (1005473);
2 dozen met lampenkappen (1005474);
2 rollen slang (1005476);
4 kabels (1005477);
2 kabels (1005478);
2 handdouches (1005479);
1 lampenkap (1005482);
1 kachel (1005484);
1 doos met ventilatoren (1005485);
1 rol kabel (1005486);
1 doos met droogrekken (1005489);
2 tanks (1005490);
3 plastic bakken en 2 emmers (1005493);
1 rol kabel (1005494);
1 bak met contactdozen (1005496);
3 lampen in plastic zak (1005497);
1 zak met plastic ringen (1005498);
1 rol kabel (1005499);
1 schakelkast en 6 trafo’s (1005500);
4 big bag zakken met isolatie vlokken (1005503);
2 tanks (1005504);
1 kabel in krat (1005505);
1 doos folie (1005507);
1 handschoen (1005745);
1 handschoen (1005747);
1 handschoen (1005748);
1 handschoen (1005749);
1 ketel (1005974);
1 ketel (1006939);
1 ketel (1006940);
1 ketel (1006941);
1 stuk elektra (koelapparatuur) (1006942);
2 RVS pijpen (1006943);
1 stuk chemicaliën (1005923);
1 stuk papier (1038849);
1 stuk meetapparatuur (1038830);
1 verwarmingselement (1038838);
1 loodzegel (1038842);
1 verwarmingselement (1038843);
13 stuks voedings- en genotsmiddelen (1038928);
1 doos met diverse elektrabenodigdheden (1039099);
1 stuk papier (1038840);
1 munitiehuls (1039106);
1 doos met grijze korrels (1039100);
1 busje traangas (1039141)
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een kolfapparaat (1039046 ).
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 17 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.