In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de appellant in staat van faillissement was verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. van der Leeuw, heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen en het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant verkeert in de toestand van opgehouden te betalen, gebaseerd op het feit dat de stichting een opeisbare vordering had en dat de belastingdienst ook een onbetaalde vordering had. De appellant betwistte deze toestand en voerde aan dat hij een levensvatbaar bedrijf had en in staat was om betalingsregelingen te treffen met zijn schuldeisers.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2024 heeft de curator, mr. M.M.H.J. Rompelberg, zijn advies gegeven over de situatie van de appellant. Het hof heeft de appellant de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat hij niet meer in de toestand verkeert van opgehouden te betalen. De appellant heeft vervolgens aangetoond dat hij voldoende middelen heeft om zijn schulden te voldoen en dat hij betalingsregelingen heeft getroffen met zijn schuldeisers. De curator heeft uiteindelijk positief geadviseerd over de vernietiging van het faillissement.
Het hof heeft op basis van de verstrekte informatie en het advies van de curator geoordeeld dat de appellant niet langer verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring van de appellant afgewezen. Tevens is het salaris van de curator vastgesteld op € 8.490,56, dat ten laste van de appellant komt.