ECLI:NL:GHSHE:2024:3844

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
200.346.017_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van faillissement en beoordeling van betalingscapaciteit van appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de appellant in staat van faillissement was verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. van der Leeuw, heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen en het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant verkeert in de toestand van opgehouden te betalen, gebaseerd op het feit dat de stichting een opeisbare vordering had en dat de belastingdienst ook een onbetaalde vordering had. De appellant betwistte deze toestand en voerde aan dat hij een levensvatbaar bedrijf had en in staat was om betalingsregelingen te treffen met zijn schuldeisers.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2024 heeft de curator, mr. M.M.H.J. Rompelberg, zijn advies gegeven over de situatie van de appellant. Het hof heeft de appellant de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat hij niet meer in de toestand verkeert van opgehouden te betalen. De appellant heeft vervolgens aangetoond dat hij voldoende middelen heeft om zijn schulden te voldoen en dat hij betalingsregelingen heeft getroffen met zijn schuldeisers. De curator heeft uiteindelijk positief geadviseerd over de vernietiging van het faillissement.

Het hof heeft op basis van de verstrekte informatie en het advies van de curator geoordeeld dat de appellant niet langer verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring van de appellant afgewezen. Tevens is het salaris van de curator vastgesteld op € 8.490,56, dat ten laste van de appellant komt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 31 oktober 2024
Zaaknummer : 200.346.017/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/333805/FT RK 24/384
in de zaak van
[appellant]h.o.d.n.
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond,
tegen
Stichting [stichting],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Belanghebbende:
mr. M.M.H.J. Rompelberg,
hierna te noemen: de curator,
kantoorhoudende te Voerendaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van 10 september 2024 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarbij het verzoek van de stichting om appellant in staat van faillissement te verklaren is toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met bijlagen (producties 1 en 2),ingekomen op 17 september 2024, heeft appellant het hof verzocht voormeld vonnis van de rechtbank te vernietigen en alsnog het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen.
2.2.
Op 9 oktober 2024 vond de mondelinge behandeling in hoger beroep plaats. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- appellant, bijgestaan door mr. Van der Leeuw;
- de curator.
De stichting is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- het V6-formulier van de curator van 7 oktober 2024 met brief van de curator van diezelfde datum en bijlagen a tot en met d.
- het V6-formulier van appellant van 9 oktober 2024 met toelichting en producties 3 tot en met 8;
- het V6-formulier van appellant van 24 oktober 2024 met begeleidende brief en akte uitlaten met producties 9 tot en met 20 en aanvulling productie 3, alsmede een productielijst;
- het e-mailbericht van de curator van 24 oktober 2024.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank Limburg heeft bij het bestreden vonnis op verzoek van de stichting appellant in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. J,. Scheurs- van de Langemheen tot rechter-commissaris en mr. M.M.H.J. Rompelberg tot curator. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant niet betwist dat de stichting een opeisbare vordering heeft, dat de belastingdienst ook een vordering heeft die onbetaald is gelaten en dat appellant niet in staat is deze schuldeisers te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is summierlijk gebleken van het bestaan van het vorderingsrecht van de stichting en van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat appellant verkeert in de toestand van opgehouden hebben te betalen en kan de hoogte van de bedragen vooralsnog in het midden blijven, omdat uit het verweer van appellant blijkt dat ook een eventuele lagere vordering niet betaald kan worden.
3.2.
Appellant kan zich met dit oordeel niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen
.Daarbij heeft appellant het volgende aangevoerd. Appellant verkeert niet in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Hij heeft een levensvatbaar bedrijf en heeft over 2023 een winst voor belastingen gerealiseerd van € 26.485,61. Appellant meent op basis van correctie aangiften de verschuldigde pensioenpremies naar beneden bij te kunnen stellen. Hij kan daarnaast met door derden ter beschikking gestelde gelden tot een regeling met zijn schuldeisers komen.
3.3.
De curator heeft in zijn advies van 7 oktober 2024 en ter zitting naar voren gebracht dat het van de volgende handelingen, onderbouwd met verificatoire bescheiden, afhangt of de curator positief kan adviseren over vernietiging van het faillissement:
appellant moet aantonen dat er met elke schuldeiser een betalingsregeling is getroffen en dat hij niet meer verkeert in de toestand van hebben opgehouden te betalen;
appellant kent inmiddels de correcte vorderingen van de aanvrager en de belastingdienst;
derden stellen voldoende financiële middelen ter beschikking om in ieder geval het salaris van de curator en zijn medewerkers te voldoen;
mr. Van der Leeuw kan aantonen dat het door derden ter beschikking gestelde bedrag is ontvangen op zijn derdengeldenrekening.
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.
Appellant betwist dat hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.6.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het hof appellant in de gelegenheid gesteld om nader te onderzoeken of er een betalingsregeling kan worden getroffen met de schuldeisers, in het bijzonder de Belastingdienst en BsGW, en/of er voldoende financiële middelen bijeen kunnen worden gebracht om alle schuldeisers, inclusief de curator, te voldoen.
3.7.
In de akte uitlaten heeft mr. Van der Leeuw namens appellant vervolgens het volgende medegedeeld.
3.7.1.
In totaal heeft appellant een saldo van € 27.944,89 beschikbaar. Ten eerste staat er op de derdenrekening van de advocaat van appellant een bedrag van € 18.100,00. Daarnaast bedraagt het saldo op de ING bankrekening van appellant € 2.899,50 en het saldo op zijn ASN bankrekening € 264,38. Verder moet er door Sepay over de periode van september tot en 23 oktober 2024 nog een totaalbedrag van € 6.681,01 aan omzet naar appellant worden doorgestort.
3.7.2.
De totale schuldenlast van appellant bedraagt € 27.031,31. Deze is als volgt opgebouwd:
- Stichting [stichting] :
€ 9.676,88
- belastingdienst:
€ 3.143,50
- BsGW:
€ 3.547,20
- Gemeente Den Haag:
€ 137,30
- Mijndomein.nl:
€ 199,72
- Stadt Aachen:
€ 127,00
- Vattenfall:
€ 1.409,15
- ISD Brabantse Wal:
€ 300,00
- salaris curator:
€ 8.490,56
De belastingdienst is akkoord met een betalingsregeling van in beginsel maximaal zes maanden, waarbij de eerste termijn vervalt per 1 november 2024. BsGW is akkoord met een buitengerechtelijk akkoord of een langer lopende betalingsregeling. De curator is in beginsel bereid akkoord te gaan met een betalingsregeling voor een salaris door een omgaande betaling van tenminste € 6.000,00, waarbij het restant van € 2.490,56 binnen twee weken na vernietiging van het faillissement dient te zijn voldaan. Gelet op deze betalingsregelingen dient er op dit moment een bedrag van € 17.850,05 beschikbaar te zijn voor de schuldeisers. Dit kan worden betaald met het bedrag van € 18.100,00 dat op de derdenrekening van de advocaat van appellant is gestort.
3.7.3.
Daarnaast heeft appellant een achterstand in de betaling van zijn vaste lasten van
€ 3.749,22. Voor betaling hiervan zijn de saldi op de betaalrekeningen en het tegoed vanuit Sepay beschikbaar.
3.7.4.
Het voorgaande heeft appellant onderbouwd met onderliggende stukken.
3.8.
De curator heeft het hof bij e-mailbericht van 24 oktober 2024 bericht dat uit voornoemde akte met stukken blijkt dat appellant niet verkeert in de toestand dat hij is opgehouden te betalen. De curator adviseert daarom positief ten aanzien van de vernietiging van het faillissement.
3.9.
Op grond van de door mr. Van der Leeuw verschafte informatie en zijn als zodanig door het hof begrepen toezegging tot betaling van de schuldeisers (overeenkomstig bovenstaande) alsmede het daarop volgende advies van de curator stelt het hof vast dat appellant niet langer verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het hof zal daarom het bestreden vonnis en daarmee het faillissement van appellant vernietigen.
3.10.
Het hof zal het salaris van de curator overeenkomstig de opgave van de curator (productie 20 bij akte uitlaten van appellant) vaststellen op € 8.490,56 inclusief btw. Het hof zal bepalen dat dit bedrag ten laste komt van appellant en appellant veroordelen tot betaling van dit bedrag.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 10 september 2024 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht en daarmee het op die datum uitgesproken faillissement van appellant;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de stichting tot faillietverklaring van appellant af;
veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van geïntimeerde en stelt deze vast op nihil;
stelt het salaris van de curator vast op een bedrag van € 8.490,56 inclusief btw en bepaalt dat deze kosten ten laste van appellant komen en veroordeelt zo nodig appellant tot betaling hiervan aan de curator;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld kennisgeeft van deze uitspraak aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, met het verzoek zorg te dragen voor kennisgeving van deze uitspraak aan de administratie van de postvervoerbedrijven als bedoeld in
artikel 15 Fw.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J.B. Smits en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024.