Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Raad voor de Kinderbescherming,
In de zaak gaat het over het verzoek van de vader om mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te worden belast, alsmede over de verzoeken van de ouders over en weer met betrekking tot de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
4.De omvang van het geschil
- bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- de tussen de ouders overeengekomen bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gewijzigd, in die zin dat de vader met ingang van
- het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen;
- het verzoek van de moeder om de tussen partijen overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te wijzigen in die zin dat de vader met ingang van 29 januari 2024, dan wel met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, aan de moeder dient te betalen een kinderbijdrage van € 357,- voor [minderjarige 1] en € 357,- voor [minderjarige 2] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- met ingang van 29 januari 2024 ten behoeve van de bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de moeder € 162,- per maand voor [minderjarige 1] en € 162,- per maand voor [minderjarige 2] dient te betalen en;
- met ingang van de datum van de beschikking van het hof ten behoeve van de bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de moeder primair € 50,- per maand in totaal voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te betalen en subsidiair € 137,- per maand voor [minderjarige 1] en € 137,-- per maand voor [minderjarige 2] dient te betalen.
5.De motivering van de beslissing
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Hoewel de vader de laatste jaren terughoudend is geweest, dan wel, zoals de moeder dat stelt, geen interesse heeft getoond in de kinderen, betekent niet dat de vader in de toekomst geen rol mag hebben in het leven van de kinderen. Niet is uit te sluiten dat de terughoudendheid van de vader zijn oorzaak heeft in de weerstand van de moeder tegen enige betrokkenheid van de vader in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoewel er signalen zijn die lijken op een klempositie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tussen de ouders, ziet de rechtbank de reden daarvan (deels) in de weerstand van de moeder. In die zin dat de kinderen beide geen ruimte voelen om betrokkenheid van de vader te kunnen ervaren in hun leven. Er is geen intrinsieke motivatie aan de zijde van de moeder en het is waarschijnlijk dat de kinderen dit voelen en zich daarop aanpassen. Bovendien kan de vader wanneer hij mede met het gezag wordt belast zelf informatie opvragen over het wel en wee van de kinderen bijvoorbeeld bij de scholen.(…)”
De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van het bedrag aan winst uit onderneming dat bekend is uit de voorlopige cijfers en daarbij het door de vader voorgestelde bedrag van € 8000,-. (…)
inclusiefwater, gas en licht en servicekosten (€ 223,- kale huur). De werkelijke woonlasten van de vader zijn substantieel lager dan de forfaitaire woonlasten, zoals hiervoor berekend.
inclusiefwater, gas, licht én servicekosten. Conform de richtlijnen in het Rapport alimentatienormen wordt met de kosten van gas, water en licht in beginsel echter geen rekening gehouden. Het hof houdt derhalve alleen rekening met de kale huur en de servicekosten. De hoogte van de servicekosten blijkt niet uit de stukken. De vader heeft echter verklaard dat de kosten van gas, water en licht circa € 100,- per maand bedragen. De servicekosten bedragen derhalve (455 – 223 – 100 =) circa € 132,- per maand. Het hof stelt de werkelijke, in aanmerking te nemen woonlasten daarom vast op € 223,- + € 132,- =) € 355,- per maand.