ECLI:NL:GHSHE:2024:3624

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
200.337.172_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en onrechtmatige daad in civiele procedure tussen Spaanse en Nederlandse vennootschappen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van Spaanse vennootschappen tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten, waaronder Stark Technische Bouwelementen B.V. en [X Bouw B.V.], zijn in geschil met de geïntimeerden, waaronder Raintec B.V. De kern van de zaak betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van de geïntimeerden, die voortvloeien uit een vermeende onrechtmatige daad. De rechtbank had eerder geoordeeld dat zij bevoegd was op basis van artikel 7 lid 2 van de Herschikte EEX-Verordening (Brussel-I-bis), omdat de schade in Nederland zou zijn ingetreden. De appellanten betwisten deze bevoegdheid en stellen dat de schade in Spanje is ontstaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de ingediende grieven van de appellanten. De appellanten hebben onder andere aangevoerd dat er geen forumkeuze is bedongen en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Het hof heeft de argumenten van de appellanten verworpen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht bevoegd was. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 3.565,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.337.172/01
arrest van 19 november 2024
in de zaak van
de vennootschappen naar Spaans recht
Grupo Andalucia,
Perfiles y Chapa Aluminios Andalucia S.L.,
Apliband S.L.en
Laminados Lacados y Anodizados Andalucia S.L.,
alle gevestigd te [vestigingsplaats] (Spanje),
appellanten,
hierna tezamen aan te duiden als: [appellanten] ,
advocaat: mr. M. Amiri Bavandpour te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
Stark Technische Bouwelementen B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. P.H.L.M. Kuypers te Breda,
2.
[X Bouw B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. M.K. Tiemersma te Rotterdam,
geïntimeerden,
hierna tezamen aan te duiden als [geïntimeerden] ,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 oktober 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 september 2023, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen enerzijds [geïntimeerden] en Raintec B.V. (hierna: tezamen: Raintec c.s.) als eiseressen en [appellanten] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/407418 / HA ZA 23-138)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte uitlating van [appellanten] met producties;
  • de antwoordakte van [geïntimeerden]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Raintec c.s. hebben in de hoofdzaak (afgezien van andere vorderingen) hoofdelijke veroordeling van [appellanten] gevorderd tot betaling van diverse (hoge) geldbedragen aan respectievelijk Raintec B.V., Stark Technische Bouwelementen B.V. (geïntimeerde 1) en [X Bouw B.V.] (geïntimeerde 2).
Raintec heeft aan haar vordering primair ten grondslag gelegd, in de kern genomen, dat [appellanten] jegens haar toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomsten tot levering van aluminium platen aan Raintec en dat [appellanten] daarom schadevergoeding moeten betalen. Jegens Stark en [X Bouw B.V.] , die niet zelf hebben gecontracteerd met [appellanten] , moet dat handelen van [appellanten] volgens Raintec c.s. worden aangemerkt als een tot schadevergoeding verplichtende onrechtmatige daad.
3.2.
[appellanten] , die in eerste aanleg verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen in de hoofdzaak, hebben een vordering in het incident ingesteld ertoe strekkende dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Raintec c.s. kennis te nemen.
[appellanten] hebben verzocht om, indien de rechtbank zich toch bevoegd verklaart, tussentijds hoger beroep mogelijk te maken.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering in het incident gedeeltelijk toegewezen en zich onbevoegd verklaard om van de vordering van Raintec kennis te nemen. Volgens de rechtbank geldt tussen Raintec en [appellanten] ingevolge artikel 25 lid 1 sub b van de Herschikte EEX-Verordening nr. 1215/2012 (Brussel-I-bis) een forumkeuzebeding voor de Spaanse rechter.
Ten aanzien van de vordering van Stark en [X Bouw B.V.] heeft de rechtbank geoordeeld dat Stark en [X Bouw B.V.] zich niet op het forumkeuzebeding kunnen beroepen omdat zij geen overeenkomst met [appellanten] hebben gesloten.
Volgens de rechtbank is de Nederlandse rechter alternatief bevoegd op grond van artikel 7 lid 2 Brussel-I-bis, omdat ten aanzien van de (vermeende) verbintenis tot betaling van schadevergoeding uit onrechtmatige daad de schade zich heeft voorgedaan in Nederland. De rechtbank heeft ten aanzien van deze vordering geoordeeld dat zij bevoegd is ervan kennis te nemen en dat dat er verder moet worden geprocedeerd (in Nederland). De rechtbank heeft op de voet van artikel 337 lid 2 Rv bepaald dat tussentijds hoger beroep van het vonnis is toegestaan.
3.4.
Zowel Raintec als [appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis, het hoger beroep van Raintec onder nummer 200.335.753/01 en dat van [appellanten] onder nummer 200.337.172/01.
3.5.
[appellanten] hebben in hoger beroep zeven grieven aangevoerd (waarvan twee met het nummer 6) en concluderen tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover de rechtbank zich daarbij bevoegd heeft geacht van de vorderingen van [geïntimeerden] kennis te nemen en alsnog te bepalen dat de Nederlandse rechter onbevoegd is van die vorderingen kennis te nemen.
[geïntimeerden] hebben de grieven bestreden.
3.6.
Met grief 1 betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen hen en Stark Technische Bouwelementen B.V. (hierna: Stark) geen forumkeuzebeding geldt. Volgens [appellanten] is er, evenals de rechtbank heeft aangenomen ten aanzien van Raintec, ook sprake van een commerciële relatie tussen [appellanten] en Stark. [appellanten] wijzen op de producties G7 (een factuur van 19 april 2013), G8 (een factuur van 30 april 2014) en G9 (een creditnota van 6 mei 2013). Op elk van de twee facturen en de creditnota staat vermeld (onderaan):
"Every dispute shall be subjected to the origin country law-court".Hieruit blijkt volgens [appellanten] dat ook Stark op de voet van artikel 25 lid 1 sub b Brussel-I-bis (een gebruikelijk geworden handelwijze), althans c (een in de internationale handel gebruikelijk beding) gebonden is aan de keuze voor de Spaanse rechter (te Madrid).
3.7.
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd. Zij voeren aan, kort weergegeven:
- dat er geen forumkeuze is bedongen bij een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
- dat Stark geen bestellingen heeft geplaatst, althans een incidentele bestelling, zodat er geen sprake kan zijn van een handelwijze die tussen [appellanten] en Stark gebruikelijk is geworden;
- dat betwist wordt dat de handelwijze van [appellanten] de norm is in de handelbranche voor metaalbewerking, zodat geen sprake is van een algemeen bekende handelwijze in de branche en, bovendien, dat Stark daarvan niet op de hoogte was en kon zijn.
3.8.
Het hof overweegt dat in ieder geval geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst of schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter.
3.9.
Ook is naar het oordeel van het hof geen sprake van een geval waarin de aanwijzing van een bevoegde rechter heeft plaatsgevonden in een vorm die is toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden (artikel 25 lid 1 sub b Brussel-I-bis).
Volgens de eigen stellingen van [appellanten] zijn de twee bestellingen die blijken uit de producties G7 en G8 kennelijk de enige transacties geweest waarop de forumkeuze betrekking zou hebben. Met de als productie G9 in het geding gebrachte creditnota is alleen maar een korting toegepast op de als productie G7 in het geding gebrachte factuur. Niet kan worden gezegd dat met deze twee transacties, die op 19 april 2013 en op 30 april 2014 hebben plaatsgevonden, een tussen partijen gebruikelijk geworden handelwijze tot stand is gekomen.
Hieraan doet niet af dat partijen, zoals [appellanten] hebben aangevoerd, over deze transacties nog via e-mail hebben gecorrespondeerd.
3.10.
Om aan te kunnen nemen dat op grond van artikel 25 lid 1 sub c een forumkeuzebeding tot stand is gekomen, moet sprake zijn van een gewoonte in de handelsbranche waarin de partijen bij de overeenkomst werkzaam zijn, in die zin dat de marktdeelnemers in de desbetreffende branche bij het sluiten van een bepaald soort overeenkomsten doorgaans en regelmatig een bepaalde handelwijze volgen. [appellanten] hebben onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat van een dergelijke gewoonte in de handelsbranche sprake is. Grief 1 faalt.
3.11.
Met grief 2 voeren [appellanten] aan dat Stark geen beroep kan doen op artikel 7 lid 2 Brussel-I-bis omdat de vordering van Stark zozeer samenhangt met de uitleg van de tussen Raintec en [appellanten] gesloten overeenkomst dat van een zelfstandige vordering uit onrechtmatige daad geen sprake is. De rechtsmacht moet volgens [appellanten] daarom worden beoordeeld aan de hand van artikel 7 lid 1 Brussel-I-bis .
3.12.
Het hof overweegt dat het betoog van [appellanten] erop neerkomt dat de vordering van Stark niet kwalificeert als een vordering uit onrechtmatige daad, maar als een 'verbintenis uit overeenkomst' in de zin van Brussel-I-bis en dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter dus moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 7 lid 1 Brussel-I-bis en niet aan de hand van lid 2 van dat artikel.
Lid 1 bepaalt dat bepaalt dat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst alternatief bevoegd is de rechter van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, waarvan in het onderhavige geval sprake is, is dat de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden, in dit geval dus Nederland.
Indien [appellanten] zouden worden gevolgd in hun betoog, zou toepassing van lid 1 dus betekenen dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Uit hetgeen hiervoor in verband met grief 1 is overwogen, volgt immers dat [appellanten] jegens [geïntimeerden] geen beroep toekomt op het forumkeuzebeding dat geldt in de relatie tussen Raintec en [appellanten] (zie de beslissing in het tussen die partijen uitgesproken arrest (200.335.753/01).
De enkele omstandigheid dat samenhang tussen beide zaken bestaat, kan niet leiden tot een ander oordeel omtrent de internationale bevoegdheid van de rechter.
Dit betekent dat de grief niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden.
3.13.
Grief 3, waarmee [appellanten] betogen dat de Nederlandse rechter ook ten aanzien van de vordering van [X Bouw B.V.] geen rechtsmacht toekomt, faalt eveneens. Hetgeen hiervoor bij de behandeling van grief 2 ten aanzien van de vordering Stark is overwogen geldt evenzeer ten aanzien van de vordering van [X Bouw B.V.] .
3.14.
Met grief 4 betogen [appellanten] dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de Nederlandse rechter ingevolge artikel 7 lid 2 Brussel-I-bis bevoegd is omdat het ' Erfolgsort ' in Nederland zou zijn gelegen. Volgens [appellanten] is het Erfolgsort in Spanje gelegen, omdat het Erfolgsort die plaats betreft waar de aanvankelijke, initiële schade wordt geleden. Dit is niet de plaats waar de schadelijke gevolgen (van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt) zich voordoen.
3.15.
Op grond van artikel 7 lid 2 Brussel-I-bis kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad worden opgeroepen in een andere lidstaat voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
Indien de plaats waar zich het feit heeft voorgedaan dat tot aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan leiden, en de plaats waar als gevolg van dat feit schade is ontstaan, niet samenvallen, moet de in art. 7 lid 2 Brussel-I-bis bedoelde 'plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan' aldus worden verstaan dat daaronder is begrepen zowel de in een lidstaat gelegen plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het Handlungsort) als de in een andere lidstaat gelegen plaats waar de schade is ingetreden (het Erfolgsort ). Hieruit volgt dat de verweerder ter keuze van de eiser kan worden opgeroepen voor de rechter hetzij van de plaats waar de schade is ingetreden, hetzij van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt.
Indien de vordering uit onrechtmatige daad berust op aansprakelijkheid voor een gebrekkig product, moet als de plaats waar de schade is ingetreden (het Erfolgsort ) worden aangemerkt de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het is bestemd en moet als de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het Handlungsort) worden aangemerkt de plaats waar het betrokken product is vervaardigd (HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:346).
De door [appellanten] geleverde aluminium platen hadden als doel om er in Nederland dakgoten van te maken. De door [geïntimeerden] gestelde corrosie aan de aluminium platen is in Nederland ontstaan. Naar het oordeel van het hof is daarmee de schade in Nederland ontstaan en is het Erfolgsort in Nederland gelegen. [geïntimeerden] hadden gezien artikel 7 lid 2 Brussel-I-bis de keuze om [appellanten] in Nederland (als plaats van het ' Erfolgsort ') of in Spanje (als plaats van het 'Handlungsort) te dagvaarden. Grief 4 faalt.
3.16.
De grieven 5 en 6 gaan er allebei vanuit dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil tussen [appellanten] en [geïntimeerden] Uit het hiervoor overwogene volgt dat dat uitgangspunt onjuist is. Ook de grieven 5 en 6 kunnen daarom niet slagen. De rechtbank heeft zich terecht bevoegd verklaard.
3.17.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Deze worden begroot op:
- griffierecht € 1.566,- (ieder van geïntimeerden € 783,-)
- salaris advocaat € 1.821,- (1½ punt x Tarief II)
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging die in de beslissing is vermeld)
Totaal € 3.565,-
Zoals door [geïntimeerden] is gevorderd, zal de wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen als in de beslissing vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] op € 3.565,-, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellanten] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,- en de kosten van betekening;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, J.M.H. Schoenmakers en N.W.M. van den Heuvel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 november 2024.
griffier rolraadsheer