ECLI:NL:HR:2016:346

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
14/04451
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid bij vorderingen uit onrechtmatige daad en productaansprakelijkheid; uitleg van het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Reaal Schadeverzekeringen N.V. en Same Deutz-Fahr Deutschland GmbH en een andere verweerster. De zaak betreft de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in het kader van vorderingen uit onrechtmatige daad en productaansprakelijkheid, met name in het licht van de EEX-Verordening. De feiten van de zaak zijn als volgt: Westo Prefab Beton Systemen kocht in januari 2007 een tractor van [verweerster 2], die door Same Deutz was geproduceerd. Na een reparatie door [verweerster 2] in november 2007, vond op 5 december 2007 een aanrijding plaats tussen de tractor en een trein in Nederland, waarbij schade ontstond. Reaal, als verzekeraar van Westo, heeft vervolgens [verweerster 2] en Same Deutz aansprakelijk gesteld voor de schade. De rechtbank Assen verklaarde zich bevoegd, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat de tractor in Duitsland was vervaardigd. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij hij oordeelde dat de Nederlandse rechter wel degelijk bevoegd is, omdat de schade in Nederland is ingetreden. De Hoge Raad verduidelijkte dat zowel de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis als de plaats waar de schade is ingetreden relevant zijn voor de internationale bevoegdheid.

Uitspraak

26 februari 2016
Eerste Kamer
14/04451
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. K. Teuben,
t e g e n
1. de vennootschap naar Duits recht SAME DEUTZ-FAHR DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Lauingen, Duitsland,
2. [verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland,
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Bruning.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als Reaal en verweersters als Same Deutz en [verweerster 2] en verweersters gezamenlijk als Same Deutz c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 90093/HA ZA 11-663 van de rechtbank Assen van 27 juni 2012 en 8 augustus 2012;
b. de arresten in de zaken 200.113.738/01 en 200.112.913/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2013 en 27 mei 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 27 mei 2014 heeft Reaal beroep in cassatie ingesteld. Same Deutz c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Reaal mede door mr. K.J.O. Jansen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2014 en tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank Assen, thans rechtbank Noord-Nederland, van 27 juni 2012, en tot terugverwijzing naar die rechtbank.
De advocaat van Same Deutz c.s. heeft bij brief van 11 december 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) In januari 2007 heeft Westo Prefab Beton Systemen (hierna: Westo) een nieuwe tractor gekocht bij [verweerster 2].
  • ii) De tractor is geproduceerd door Same Deutz.
  • iii) Westo heeft bij Reaal een aansprakelijkheidsverzekering voor de tractor afgesloten.
  • iv) In november 2007 heeft [verweerster 2] de versnellingsbak van de tractor gerepareerd. Deze werkzaamheden vielen onder de door Same Deutz verstrekte fabrieksgarantie.
  • v) Op 5 december 2007 werd de tractor door een medewerker van Westo gebruikt voor het vervoer van materiaal van de Nederlandse vestiging van Westo naar de Duitse vestiging BBE. Deze vestigingen liggen ongeveer drie kilometer van elkaar vandaan. Onderweg diende, nog in Coevorden (Nederland), een spoorwegovergang te worden overgestoken. Tijdens het oversteken sloeg de motor van de tractor af, waardoor het achterste deel van de door de tractor getrokken dieplader met materiaal op het spoor bleef staan. De bestuurder kon de tractor niet meer aan de praat krijgen. Een passagierstrein die enige tijd later de spoorwegovergang naderde, kon niet op tijd remmen en is met de dieplader in botsing gekomen. Het voorste treinstel is ontspoord en het achterste treinstel gekanteld. Bij die aanrijding raakten de trein en de spoorwegbeveiliging beschadigd.
  • vi) NS en Prorail hebben hun vorderingen op de partijen die aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de aanrijding, overgedragen aan Reaal, tegen betaling door Reaal van een bedrag gelijk aan de vorderingen van NS en ProRail.
  • vii) Reaal heeft [verweerster 2] en Same Deutz aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. [verweerster 2] en Same Deutz hebben deze aansprakelijkheid niet erkend.
3.2.1
Reaal heeft gevorderd dat [verweerster 2] en Same Deutz hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade. Reaal heeft aan haar vordering tegen [verweerster 2] art. 6:170 BW ten grondslag gelegd, en haar vordering tegen Same Deutz gegrond op art. 6:171 BW, subsidiair op productaansprakelijkheid.
Reaal heeft gesteld dat het schadebrengende feit (de aanrijding tussen de trein en de tractor) zich in Coevorden heeft voorgedaan, met als gevolg dat de Nederlandse rechter (destijds de rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord-Nederland) internationale bevoegdheid toekomt krachtens art. 5, aanhef en onder 3, van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).
3.2.2
Zowel [verweerster 2] als Same Deutz heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen en aangevoerd dat niet de Nederlandse, maar de Duitse rechter bevoegd is om van de vorderingen van Reaal kennis te nemen.
3.2.3
De rechtbank heeft de incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring van Same Deutz c.s. afgewezen, en de zaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.
Bij afzonderlijk vonnis heeft de rechtbank bepaald dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van haar vonnis waarbij de incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring zijn afgewezen.
3.2.4
Het hof heeft het vonnis waarbij de incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring zijn afgewezen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, bepaald dat de rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord-Nederland, onbevoegd is van de vorderingen van Reaal kennis te nemen. Voor zover in cassatie van belang kan het oordeel van het hof worden samengevat als hierna in 3.2.5-3.2.6 weergegeven.
3.2.5
Reaal kan ervoor kiezen om op grond van de door haar met Westo gesloten verzekeringsovereenkomst de schade van Westo, bestaande in de vorderingen van NS en Prorail op Westo, uit te keren. Eventuele vorderingen tot schadevergoeding van Westo op derden gaan dan bij wege van subrogatie op Reaal over. Indien Reaal voor deze mogelijkheid kiest, treedt zij in de rechten van Westo jegens Same Deutz c.s., welke rechten voortvloeien uit de contractuele relatie tussen Westo en [verweerster 2]. Reaal kan ook ervoor kiezen om met NS en Prorail overeen te komen dat zij hun schade zal vergoeden, waar tegenover NS en Prorail hun vorderingen op Same Deutz c.s. aan Reaal overdragen. In dat geval treedt Reaal in de rechten van NS en Prorail jegens Same Deutz c.s., die geen contractueel, maar een delictueel karakter hebben. (rov. 2.5)
Reaal heeft de door haar tegen Same Deutz c.s. ingestelde vorderingen gebaseerd op de rechten die zij heeft verkregen uit de cessie-overeenkomsten met NS en Prorail. Zij heeft derhalve geopteerd voor de tweede hiervoor onderscheiden route van schadeverhaal, die van de vordering van NS en Prorail uit onrechtmatige daad. (rov. 2.6)
Het hof volgt Same Deutz c.s. niet in hun betoog dat Reaal onder de vlag van de onrechtmatige daad een vordering met de lading van een contract instelt (rov. 2.7). De vorderingen van Reaal hebben niet alleen formeel, maar ook materieel het karakter van een vordering uit onrechtmatige daad (rov. 2.8).
3.2.6
In HvJEU 16 juli 2009, zaak C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475, NJ 2011/349 (Zuid-Chemie/Philippo’s) is uitgesproken dat het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ als bedoeld in art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo in een situatie van productaansprakelijkheid duidt op ‘de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is’ (rov. 2.11).
Evenwel volgt uit het arrest HvJEU 16 januari 2014, zaak C-45/13, ECLI:EU:C:2014:7, NJ 2014/365 (Kainz/Pantherwerke) dat in geval van aansprakelijkheid voor een gebrekkig product de plaats waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan, de plaats is waar zich het feit heeft voorgedaan dat het product zelf heeft beschadigd, en dat dit feit in beginsel plaatsvindt daar waar het betrokken product is vervaardigd (rov. 2.12).
Uit het arrest in de zaak Kainz/Pantherwerke volgt in elk geval dat, voor zover de vordering van Reaal is gebaseerd op productaansprakelijkheid, de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vordering kennis te nemen, nu de tractor door Same Deutz in Duitsland is vervaardigd. Dit is niet anders voor zover de vordering is gebaseerd op de aansprakelijkheid van [verweerster 2] en Same Deutz (op grond van art. 6:170 BW respectievelijk art. 6:171 BW) voor de door een monteur van [verweerster 2] bij [verweerster 2] in Duitsland verrichte gebrekkige reparatie. (rov. 2.13)
De slotsom is dat de rechter van de vestiging van Same Deutz bij uitsluiting bevoegd is van de vorderingen van Reaal kennis te nemen (rov. 2.14).

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1
Onderdeel 1a klaagt dat het hof in de hiervoor in 3.2.6 weergegeven rov. 2.11-2.14 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Nederlandse rechter geen internationale bevoegdheid toekomt op grond van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo. Bij een vordering uit onrechtmatige daad evenals bij een vordering op grond van productaansprakelijkheid is zowel de rechter van het
Erfolgsortals de rechter van het
Handlungsortbevoegd om van de vordering kennis te nemen. Nu vaststaat dat de aanrijding tussen de trein en de tractor zich in Nederland heeft voorgedaan en de schade van NS en ProRail derhalve in Nederland is ingetreden, is de Nederlandse rechter, als rechter van het
Erfolgsort, bevoegd van de vorderingen van Reaal tegen Same Deutz c.s. kennis te nemen, aldus de klacht.
4.2.1
Op grond van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo is ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Voor zover in cassatie van belang volgt uit de rechtspraak van het HvJEU dat deze bepaling als volgt moet worden uitgelegd.
4.2.2
Indien de plaats waar zich het feit heeft voorgedaan dat tot aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan leiden, en de plaats waar als gevolg van dat feit schade is ontstaan, niet samenvallen, moet de in art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo bedoelde ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ aldus worden verstaan dat daaronder is begrepen zowel de in een lidstaat gelegen plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ‘Handlungsort’) als de in een andere lidstaat gelegen plaats waar de schade is ingetreden (het ‘Erfolgsort’). Hieruit volgt dat de verweerder ter keuze van de eiser kan worden opgeroepen voor de rechter hetzij van de plaats waar de schade is ingetreden, hetzij van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt. (Vgl. HvJEU 30 november 1976, zaak 21/76, ECLI:EU:C:1976:166, NJ 1977/494 (Bier/Mines de potasse d’Alsace))
4.2.3
Indien de vordering uit onrechtmatige daad berust op aansprakelijkheid voor een gebrekkig product, moet als de plaats waar de schade is ingetreden (het ‘Erfolgsort’) worden aangemerkt de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het is bestemd (vgl. HvJEU 16 juli 2009, zaak C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475, NJ 2011/349 (Zuid-Chemie/Philippo’s)), en moet als de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ‘Handlungsort’) worden aangemerkt de plaats waar het betrokken product is vervaardigd (vgl. HvJEU 16 januari 2014, zaak C-45/13, ECLI:EU:C:2014:7, NJ 2014/365 (Kainz/Pantherwerke)).
4.3
Uit het vorenstaande volgt dat het hof heeft miskend dat de mogelijkheid dat in het onderhavige geval de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ‘Handlungsort’) in Duitsland is gelegen – ter plaatse waar de tractor door Same Deutz is vervaardigd – niet eraan afdoet dat de plaats waar de schade van NS en Prorail is ingetreden (het ‘Erfolgsort’) is gelegen in Coevorden – ter plaatse van de aanrijding tussen de trein en de tractor – en dat Reaal ervoor kan kiezen om Same Deutz c.s. op te roepen voor de rechter van laatstgenoemde plaats. Die rechter komt op grond van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo bevoegdheid toe, zowel voor de vordering van Reaal uit hoofde van onrechtmatige daad als voor haar vordering uit hoofde van productaansprakelijkheid. Het hof heeft dan ook ten onrechte beslist dat de rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord-Nederland, onbevoegd is om van de vorderingen van Reaal kennis te nemen.
4.4
De klacht van onderdeel 1a is derhalve gegrond. De overige klachten behoeven geen behandeling.

5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

5.1
Nu blijkens het hiervoor onder 4 overwogene het middel in het principale beroep doel treft, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, vervuld, zodat het daarin voorgestelde middel moet worden onderzocht.
5.2
Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het hiervoor in 3.2.5 weergegeven oordeel van het hof dat – kort gezegd – de door Reaal tegen Same Deutz c.s. ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad.
Deze klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Afdoening

De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door te beslissen als hierna vermeld.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2014;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Assen van 27 juni 2012;
verwijst het geding naar de rechtbank Noord-Nederland ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Same Deutz c.s. in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van Reaal begroot:
- in hoger beroep op € 2.226,--;
- in cassatie op € 6.554,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Same Deutz c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Reaal begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 februari 2016.