Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 22 augustus 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft bepaald;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 november 2023;
- de memorie van grieven van 19 december 2023 met producties;
- de memorie van antwoord van 13 februari 2024 met producties.
6.Het geschil
- i) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [De maatschap] van € 54.837,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de onvoldaan gelaten facturen tot en met de dag der algehele voldoening, een en ander tegen bewijs van kwijting;
- ii) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [De maatschap] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.323,38, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- iii) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [De maatschap] van de proceskosten van [De maatschap] in eerste aanleg en in hoger beroep, daaronder begrepen de nakosten alsmede – voor zover [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na betekening van het arrest in dit hoger beroep tot betaling overgaat – de kosten van betekening, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, nakosten en betekeningskosten vanaf de datum van betekening van het arrest in dit hoger beroep.
7.De beoordeling
van [X Holding N.V.]kan worden aangesproken tot betaling van die op naam van [X N.V.] gestelde facturen. Het voorgaande geldt naar het oordeel van het hof niet voor de factuur van 22 oktober 2019 met [factuurnummer] . Die factuur heeft immers betrekking op werkzaamheden die zijn verricht in september 2019, en dus vóór 1 oktober 2019, zodat het daarbij gaat om werkzaamheden die volgens de afspraken aan [X Holding N.V.] zouden worden gefactureerd hetgeen blijkens de tenaamstelling van de factuur ook werkelijk is gebeurd. Dit alles betekent dat van het door [De maatschap] gevorderde bedrag van € 54.837,58 een bedrag van € 5.121,33 niet toewijsbaar is. Dat resulteert in een vordering in hoofdsom van € 49.716,25. Met betrekking tot de werkzaamheden die zijn verricht vóór 1 oktober 2019 moet op basis van de inhoud van de hiervoor aangehaalde e-mail van 5 november 2019 worden aangenomen dat het de bedoeling van partijen was dat deze voor rekening van [X Holding N.V.] zijn verricht. Daarvoor acht het hof ook de inhoud van de e-mail van [persoon C] (hierna: [persoon C] ) aan [De maatschap] van 8 april 2019 van belang (productie 22.a bij akte overlegging producties van [De maatschap] ). Daarin doet zij namens [X Holding N.V.] het verzoek, zakelijk verwoord, om alle nota’s met betrekking tot het dossier ‘gemeente Sluis’ aan [X Holding N.V.] in rekening te brengen. Dat wordt vervolgens herhaald in de e-mail van [persoon C] van 31 juli 2019 (productie 22.b bij akte overlegging producties van [De maatschap] ). Verder overweegt het hof als volgt.
- Explootkosten € 110,82
- Griffierecht € 2.076,00
- Salaris advocaat/gemachtigde € 2.957,50 (2,5 punten x tarief IV)
- Explootkosten € 117,87
- Griffierechten € 2.135,00
- Salaris advocaat € 3.319,50 (1,5 punt x tarief IV)