ECLI:NL:GHSHE:2024:3601

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
20-002923-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van minderjarige met veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor het seksueel binnendringen van een minderjarige, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 1 jaar. De rechtbank had ook een schadevergoeding van € 3.487,48 opgelegd aan het slachtoffer. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar enkel ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel, en deze verhoogd naar € 3.804,44. De Hoge Raad heeft op 31 oktober 2023 het arrest van het gerechtshof vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een lichtere straf. Het hof heeft uiteindelijk besloten de verdachte opnieuw te veroordelen tot een gevangenisstraf van 1 jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opnieuw vastgesteld, waarbij de verdachte verplicht is om een bedrag van € 3.804,44 te betalen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft geen strafvermindering toegepast omdat de behandeling van het cassatieberoep voortvarend was.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002923-23
Uitspraak : 9 september 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-064828-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
wonende te [adres] .
Procesverloop en omvang van het hoger beroep
Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 24 december 2019 is de verdachte vrijgesproken van de onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft het onder 1 primair tenlastegelegde bewezenverklaard en dat feit gekwalificeerd als ‘met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd’. De verdachte is voor dit feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van
€ 3.487,48 (bestaande uit € 487,48 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 487,48 vanaf 5 december 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 3.000,00 vanaf 31 oktober 2010 tot aan de dag van de volledige voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Ter hoogte van het bedrag van € 3.487,48 is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is op 30 december 2019 tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2022 (parketnummer 20-004066-19) is de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. In plaats van de door de rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van een geldbedrag van € 3.487,48 is de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel door het gerechtshof bepaald op € 3.804,44. Voor het overige is het vonnis van de rechtbank – met aanvulling van gronden – door het gerechtshof bevestigd.
Tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2022 is van de zijde van de verdachte op 7 maart 2022 cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad heeft op 31 oktober 2023 (nummer 22/00780) voornoemd arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is door de Hoge Raad voor het overige verworpen.
Gelet op het vorenstaande beperkt het na terugwijzing door het hof te verrichten onderzoek zich tot de strafoplegging. Het hof begrijpt dat het hierbij gaat om de opgelegde straf en – gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1430) – de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, ter hoogte van een bedrag van € 3.804,44.
De verdediging heeft een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en met de gronden waarop dit berust en zal het vonnis derhalve bevestigen, met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van € 3.487,48. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep overweegt het hof nog het navolgende.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat het gaat om een oud feit en dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Bovendien is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de zorgelijke medische situatie van de verdachte niet aangewezen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 1 september 2010 tot en met 31 oktober 2010 meermalen schuldig heeft gemaakt aan het verrichten van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer had destijds de leeftijd van 12 jaren nog niet bereikt en was bovendien aan verdachtes zorg of waakzaamheid toevertrouwd. De verdachte heeft met zijn handelen op een zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft zijn eigen gerief vooropgesteld en zich kennelijk niet bekommerd om de belangen van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontucht vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid en de seksuele ontwikkeling van slachtoffers van dit soort strafbare feiten. Uit de op zitting in hoger beroep voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook duidelijk dat het misbruik door de verdachte voor het slachtoffer buitengewoon ingrijpend is geweest en dat de impact van verdachtes handelen tot de dag van vandaag aanwezig is.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen en ook daarna niet ter zake een ander strafbaar feit met politie en justitie in aanraking is geweest.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf – zoals door de verdediging is bepleit – acht het hof dan ook niet aangewezen.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het – evenals de rechtbank – passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling en afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In eerste aanleg is de redelijke termijn niet overschreden, maar het hof stelt vast dat in hoger beroep wel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu het hof in 2022 niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep arrest heeft gewezen. Op 30 december 2019 is immers hoger beroep ingesteld, terwijl het gerechtshof ’s-Hertogenbosch eerst op 28 februari 2022 arrest heeft gewezen. Het hof stelt vast dat in die fase van de procedure de redelijke termijn met een periode van twee maanden is overschreden. De inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft destijds eerst op 14 februari 2022 plaatsgevonden. Op de terechtzitting van 6 januari 2021 en op de terechtzitting van 26 april 2021 is de behandeling van de strafzaak telkens aangehouden. De eerste aanhouding hield verband met een aanhoudingsverzoek van de verdediging in verband met een door de verdachte ondergane operatie en zijn daarmee samenhangende gezondheidssituatie. De tweede aanhouding hield verband met een door de verdediging ingediende en door het hof toegewezen onderzoekswens verband houdende met de gezondheidssituatie van de verdachte. Gelet op het voorgaande komt voornoemde termijnoverschrijding naar het oordeel van het hof voor rekening van de verdachte. Het hof zal derhalve in zoverre volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn in voornoemde fase van de procedure.
Van de zijde van de verdachte is vervolgens op 7 maart 2022 cassatieberoep ingesteld. De stukken van het geding zijn op 21 december 2022 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Gelet hierop stelt het hof vast dat sprake is van een overschrijding van de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad. Deze termijn is gesteld op acht maanden en derhalve overschreden met een periode van ongeveer een maand. De Hoge Raad heeft vervolgens op 31 oktober 2023 arrest gewezen. Blijkens vaste rechtspraak is de regel dat overschrijding van de redelijke termijn – waaronder de inzendingstermijn mede is begrepen – wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf. In geval van overschrijding van de inzendingstermijn blijft die vermindering achterwege indien de overschrijding is gecompenseerd door een bijzonder voortvarende behandeling van het cassatieberoep. Nu het cassatieberoep binnen 20 maanden is behandeld is naar het oordeel van het hof sprake van een bijzonder voortvarende behandeling van het cassatieberoep waardoor de reeds beperkte overschrijding van de inzendingstermijn is gecompenseerd. Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding voor strafvermindering en volstaat het hof met de constatering van de schending van de redelijke termijn in de hierboven genoemde fase van de procedure.
Het hof doet heden – binnen twee jaren na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – uitspraak. In deze fase van de procedure is dan ook geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 februari 2022 is namens het slachtoffer naar voren gebracht dat [slachtoffer] in verband met PTSS behandelingen bij [GGZ] in Utrecht heeft ondergaan en dat in verband daarmee kosten zijn gemaakt, bestaande uit € 140,00 eigen risico en reiskosten ten bedrage van € 176,96. Van de zijde van het slachtoffer is verzocht deze extra kosten via de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toe te wijzen.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 augustus 2024 is namens het slachtoffer voornoemd verzoek herhaald.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat door verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.804,44 (totaal aan materiële schade € 804,44 en immateriële schade € 3.000,00), voor welke schade de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Het hof ziet aanleiding ter dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht te treffen als na te melden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en doet in zoverre opnieuw recht.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer]

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde onder feit 1 een bedrag te betalen van € 3.804,44 (drieduizend achthonderdvier euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 804,44 (achthonderdvier euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 48 (achtenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 5 december 2019 over een bedrag van € 487,48
- 14 februari 2022 over een bedrag van € 316,96 ter zake van eigen risico en reiskosten
en van de immateriële schade op 31 oktober 2010.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 9 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Koning is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.