ECLI:NL:GHSHE:2024:36

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.327.750_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de zorgregeling in de zomervakantie omwille van de duidelijkheid tussen de ouders; Bekrachtiging reguliere zorgregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige dochter is vastgesteld. De vader verzocht om de beschikking te vernietigen en een co-ouderschapsregeling in te voeren, terwijl de moeder de huidige regeling wilde handhaven. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2023, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de vader verblijft op woensdag en in de weekenden, met een verdeling van de feestdagen en vakanties. De vader was van mening dat deze regeling niet in het belang van de minderjarige was en dat hij meer tijd met haar moest doorbrengen. De moeder daarentegen stelde dat de huidige regeling beter was voor de hechting van de minderjarige en dat de vader moeite had met de relatiebreuk, wat zich uitte in intimiderend gedrag. De Raad adviseerde om de huidige regeling te handhaven, gezien de ex-partnerproblematiek en de noodzaak voor stabiliteit voor de minderjarige. Het hof oordeelde dat de huidige zorgregeling, die frequente contactmomenten biedt, in het belang van de minderjarige is en dat een co-ouderschapsregeling op dit moment niet wenselijk is. De regeling voor de zomervakantie werd echter aangepast, zodat de minderjarige twee weken bij de vader en twee weken bij de moeder verblijft, met behoud van de reguliere zorgregeling in de overige weken. De beschikking van de rechtbank werd deels vernietigd en de nieuwe regeling werd vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 januari 2024
Zaaknummer: 200.327.750/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/311082 / FA RK 22-4140
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. K.C.M. Schreurs thans mr. S.C. van Heerd.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 24 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juni 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [minderjarige] in de even weken bij de moeder verblijft en op de donderdag van 9.00 tot 18:00 uur bij de vader alsmede in de oneven weken bij de vader en op de donderdag van die week van 9.00 tot 18.00 uur bij de moeder, alsmede te bepalen dat [minderjarige] de helft van de zomervakantie bij de vader zal verblijven en de helft bij de moeder.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2023, heeft de moeder verzocht, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Joosten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Heerd;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van de zijde van de vader d.d. 8 november 2023;
  • het V6-formulier met bijlage van de zijde van de moeder d.d. 15 november 2023.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 18 mei 2020 te [woonplaats] met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding uitgesproken. Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft, ingevolge genoemde beschikking, haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 22 november 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover in hoger beroep van belang, een voorlopige voorziening getroffen inhoudende dat:
  • [minderjarige] bij de vader verblijft iedere woensdag van 9.00 uur tot 19.00 uur en één keer per veertien dagen een weekend vanaf vrijdag 17:30 uur tot zondag 16:00 uur;
  • de feestdagen worden in goed onderling overleg bij helfte verdeeld.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de volgende zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld:
  • [minderjarige] verblijft één weekend per veertien dagen van vrijdag 16:30 uur tot zondag 16:00 uur bij de vader;
  • [minderjarige] verblijft op de maandag voorafgaand aan het weekend waarin zij bij de vader verblijft van 09:00 uur tot dinsdag 16:00 uur bij de vader;
  • [minderjarige] verblijft in de andere week op woensdag van 09:00 uur tot donderdag 16:00 uur bij de vader;
  • de feestdagen, waaronder wordt verstaan oud en nieuw, Pasen, kerstmis, Pinksteren en sinterklaas, worden in overleg bij helfte verdeeld;
  • [minderjarige] verblijft op haar verjaardag in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
  • tijdens de vakanties, met uitzondering van de zomervakantie, loopt de reguliere zorgregeling door. Tijdens de zomervakantie verblijft [minderjarige] twee losse weken bij de vader;
  • het halen en brengen wordt verdeeld in die zin dat de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] naar de moeder brengt.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De motivering van de beslissing

Vol appel5.1. Het hof stelt allereerst vast dat de vader vol appel heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. De vader heeft echter geen grief gericht tegen de uitgesproken echtscheiding en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader zich ook niet tegen de uitgesproken echtscheiding wil verzetten. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de vader in zoverre dan ook afwijzen.
Zorgregeling
5.2.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld is niet in het belang van [minderjarige] . Tijdens het huwelijk hebben de vader en de moeder gezamenlijk voor [minderjarige] gezorgd. Hierbij heeft de moeder niet meer opvoedtaken op zich genomen dan de vader. Ondanks het feit dat de vader beschikt over een stabiel inkomen, een eigen woning en goede gezondheid is er geen co-ouderschapsregeling vastgesteld. De moeder doet het in de procedure voorkomen alsof de vader de moeder stalkt. De vader is gekwetst en heeft geprobeerd het huwelijk te redden, maar dat is helaas niet gelukt. De ouders hebben na de echtscheiding nog een relatie gehad, die begin oktober 2023 is beëindigd.
De vader kan de scheiding inmiddels een plaats geven, maar niet dat hij [minderjarige] minder ziet dan de moeder. De vader begrijpt dit niet. De rechter heeft er geen blijk van gegeven dat de vader niet in staat is tot co-ouderschap. Bovendien is [minderjarige] bijna drie jaar oud en het is in haar belang om nu al met een co-ouderschapsregeling te beginnen. Zij weet dan niet beter en is aan co-ouderschap gewend. Op dit moment moet [minderjarige] om de drie dagen wisselen tussen de ouders. De overdrachtsmomenten gaan sinds april 2023 wel beter dan voorheen. [minderjarige] is inmiddels meer gewend aan de overdrachtsmomenten en de ouders zijn beide duidelijk richting haar.
[minderjarige] mist in de huidige zorgregeling echter veel tijd met de vader. Een nadelig gevolg van een echtscheiding is dat beide ouders minder tijd met hun kind kunnen doorbrengen. Dat is moeilijk voor beide ouders, maar het is een onvermijdelijk gevolg dat door beide ouders geaccepteerd dient te worden. Om ervoor te zorgen dat zowel de vader als de moeder een gelijkwaardige band met [minderjarige] kunnen opbouwen, moet de tijd met [minderjarige] gelijk worden verdeeld middels een co-ouderschapsregeling. De huidige zorgregeling is gebaseerd op algemene adviezen ten aanzien van jonge kinderen. De raad kent [minderjarige] niet. Het is te kort door de bocht om ten aanzien van [minderjarige] uit te gaan van algemene adviezen. [minderjarige] is een slim en wijs kind waardoor het in haar belang is om nu al te beginnen met een co-ouderschapsregeling.
5.3.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld is meer in het belang van [minderjarige] dan de regeling die de vader verzoekt.
Uit onderzoek is gebleken dat voor de hechting, vooral bij jonge kinderen, regelmatige korte contactmomenten belangrijker zijn dan langere contactmomenten met grotere tussenpozen. Een week-om-week regeling zoals voorgesteld door vader is hiermee niet verenigbaar. Bij co-ouderschap is goede communicatie noodzakelijk. De verstandhouding tussen de ouders is niet alleen maar negatief, maar de vader heeft wel moeite met het verwerken van de relatiebreuk. Dat uit zich in intimiderend gedrag. De moeder heeft uiteindelijk de relatie beëindigd. Nadien heeft zij ervaren dat de vader haar grenzen niet respecteert. Voorbeelden hiervan zijn overmatige berichten, achtervolgingen en andere incidenten.
[minderjarige] is inmiddels goed gewend aan de huidige zorgregeling en de situatie zal er niet rustiger op worden wanneer deze verandert. Bovendien zal de voorgestelde regeling op het moment dat [minderjarige] naar school gaat alleen maar nog onrustiger worden en is derhalve niet houdbaar. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:847) volgt dat op het uitgangspunt van een 50/50 verdeling van zorg- en opvoedingstaken na het uiteengaan van de ouders een uitzondering kan worden gemaakt wanneer de rechter dit in het belang van het kind acht. Het belang van [minderjarige] moet bij het vaststellen van de zorgregeling dan ook het uitgangspunt zijn. Ook dient de vader in het belang van [minderjarige] niet meer te discussiëren of onnodig tijd te rekken bij de overdrachtsmomenten.
5.4.
De raad adviseert het hof – samengevat – als volgt. Het is belangrijk voor [minderjarige] dat de verstandhouding tussen de ouders goed is. Het gaat goed met [minderjarige] en de ouders zijn in staat om met elkaar te communiceren. Het is van belang dat de ouders dit vasthouden. De ouders doen hiervoor hun best, maar zij zijn pas kort uit elkaar en er is zicht- en voelbaar nog sprake van ex-partnerproblematiek. De situatie heeft tijd nodig om te normaliseren. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] is het voor de hechting belangrijk dat zij beide ouders ziet en - in het algemeen - is het voor kleine kinderen meer van belang dat zij de ouders frequent kortere momenten zien dan een langere periode aaneensluitend. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op deze uitgangspunten geanticipeerd en deze beslissing is voor de raad om die reden goed te volgen. Op het moment dat [minderjarige] ouder wordt, is het van belang dat de ouders passend bij de leeftijd en ontwikkeling van [minderjarige] komen tot een verruiming van de zorgregeling.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.5.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
5.5.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na een eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft vastgesteld, zoals weergegeven onder 4.1. van deze beschikking.
In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof het volgende.
5.5.4.
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat beide ouders goede opvoeders voor [minderjarige] zijn. Voorts is niet zonder belang dat het goed gaat met [minderjarige] en dat de ouders met elkaar communiceren. Bij het bepalen van een zorgregeling is echter, zoals weergegeven onder 5.5.1. van deze beschikking, doorslaggevend welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. De huidige zorgregeling biedt [minderjarige] en de vader de mogelijkheid om frequente contactmomenten met elkaar te hebben. Deze zorgregeling is passend bij de leeftijd van [minderjarige] en gebleken is dat deze regeling inmiddels enigszins rust heeft gebracht. Daarnaast is het van belang dat de overdrachtsmomenten nu beter en rustiger verlopen dan voorheen. Gelet op de nog aanwezige ex-partnerproblematiek is het van belang dat de huidige rust wordt vastgehouden en dat de huidige zorgregeling voor nu wordt gecontinueerd. Een co-ouderschapsregeling, zoals de vader verzoekt, is op dit moment dan ook (nog) niet in het belang van [minderjarige] . Het hof heeft bij dit oordeel het advies van de raad betrokken.
Dit oordeel laat onverlet dat tijdens de mondelinge behandeling met de ouders en de raad is gesproken over een mogelijke uitbreiding van de zorgregeling in de toekomst. Naarmate kinderen ouder worden, veranderen hun behoeftes. Het is aan de ouders om te (blijven) werken aan de onderlinge communicatie en, indien het belang van [minderjarige] dit vergt, over te gaan tot het realiseren van een zorgregeling die past bij de leeftijd en ontwikkeling van [minderjarige] .
Vakantieregeling5.6. De vader voert - samengevat - het volgende aan. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij in de zomervakantie twee weken bij de vader verblijft en vier weken bij de moeder. De afgelopen zomervakantie is de gehele vakantie de reguliere zorgregeling doorgelopen omdat partijen toch niet op vakantie gingen. De vader is in juni een week met [minderjarige] naar Marokko gegaan en de moeder is een paar dagen met [minderjarige] naar Disneyland gegaan. De vader heeft een voorkeur voor een regeling waarbij [minderjarige] drie weken aaneengesloten bij hem verblijft, maar het zwaartepunt van zijn hoger beroep ligt voor hem op de reguliere zorgregeling.
5.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De vader heeft tijdens de procedure bij de rechtbank ingestemd met de regeling ten aanzien van de zomervakantie, maar komt daarvan nu desondanks in hoger beroep. Op grond van de huidige regeling verblijft [minderjarige] twee weken onafgebroken bij de vader en twee weken onafgebroken bij de moeder. Tijdens de resterende twee weken loopt de reguliere zorgregeling door. Deze regeling is dan ook op een gelijkwaardige manier ingedeeld, in tegenstelling tot wat de vader beweert. Drie weken aaneengesloten bij de vader verblijven is te lang voor [minderjarige] .
5.8.
De raad adviseert het hof - samengevat - als volgt. Ook voor wat betreft het bepalen van een vakantieregeling kan aangesloten worden bij de algemene adviezen voor jonge kinderen. Hieruit volgt dat drie weken aaneengesloten bij een ouder verblijven te lang is.
5.9
Het hof overweegt als volgt.
5.9.1.
In de bestreden beschikking is bepaald dat [minderjarige] in de zomervakantie twee losse weken bij de vader verblijft, maar er is niets bepaald over de weken die [minderjarige] (aaneengesloten of los) bij de moeder verblijft. Enkel al omwille van de duidelijkheid zal het hof deze regeling vernietigen en opnieuw rechtdoende een regeling ten aanzien van de zomervakantie vaststellen. Het hof volgt het advies van de raad en het standpunt van de moeder dat een periode van drie weken aaneengesloten gelet op de leeftijd van [minderjarige] (nog) een te lange periode voor haar is. Om die reden zal het hof in redelijkheid bepalen dat [minderjarige] in de zomervakantie twee weken aaneengesloten bij de vader verblijft en twee weken aaneengesloten bij de moeder verblijft en dat tijdens de overige twee weken de reguliere zorgregeling doorloopt.
5.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking deels vernietigen en beslissen op de wijze zoals in het dictum bepaald.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 april 2023, doch uitsluitend voor zover het de regeling ten aanzien van de zomervakantie betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige] in de zomervakantie twee weken aangesloten bij de vader verblijft en twee weken aaneengesloten bij de moeder verblijft. In de resterende twee weken loopt de reguliere zorgregeling door;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.