In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van de appellant, die onverwacht overleed op 30 april 2022. De appellant is de enige erfgenaam en heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. De geïntimeerde was de partner van de moeder, maar zij waren niet gehuwd, hadden geen geregistreerd partnerschap en ook geen samenlevingscontract. De kern van het geschil betreft de vraag of er een eenvoudige gemeenschap bestond tussen de moeder en de geïntimeerde, waardoor de geïntimeerde mede-eigenaar zou zijn van bepaalde goederen en gerechtigd tot banksaldi.
De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een eenvoudige gemeenschap en dat de gezamenlijke schuld aan ING een verrekeningsverweer rechtvaardigde. De appellant ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij hij vernietiging van het vonnis en betaling van verschillende bedragen vorderde. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de geïntimeerde niet gerechtigd was tot het saldo van de bankrekeningen van de moeder, en dat de vorderingen van de appellant op basis van de onterechte geldopnamen en de waarde van de inboedel toewijsbaar zijn.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 9.524,66 aan de ervenrekening, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de geïntimeerde in de proceskosten veroordeeld, zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.