ECLI:NL:GHSHE:2024:3496

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
200.338.178_01 en 200.338.178_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en huurrecht van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, verzet zich tegen de echtscheiding en stelt dat het huwelijk niet duurzaam is ontwricht. De vrouw, verzoekster in incidenteel hoger beroep, vraagt om het huurrecht van de voormalige echtelijke woning. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 september 2024, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof overweegt dat de vrouw en de man sinds 2017 niet meer samenleven en dat de man inmiddels een eigen woning heeft gevonden. Het hof concludeert dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en wijst het verzoek van de man af. Tevens wordt het verzoek van de vrouw om het huurrecht van de voormalige echtelijke woning toe te kennen, toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven op 7 november 2024 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 november 2024
Zaaknummer: 200.338.178/01 en 200.338.178/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/303996 / FA RK 22-1375
in de zaak in hoger beroep van de echtscheidingsbeschikking(200.338.178/01):
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.C.J. van Pol,
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Kramer-Ograjensek.
en in de zaak met betrekking tot het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in hoger beroep (200.338.178/02):
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Kramer-Ograjensek.
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.C.J. van Pol,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
In de zaak 200.338.178/01
2.1.
Bij beroepschrift van 27 februari (naar het hof begrijpt) 2024, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot echtscheiding, althans haar het verzoek te ontzeggen dan wel af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.1.1.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn verzoek verduidelijkt, in die zin dat de man verzoekt om vernietiging van de bestreden beschikking, enkel ten aanzien van de echtscheiding.
2.2.
Bij verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, van 30 april 2024, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bevestigen en het beroepschrift van de man af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, alsmede om in incidenteel hoger beroep te bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man, huurder zal zijn van de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats] aan [adres] , en de man te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s), een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, van 11 juni 2024, ingekomen bij het hof op 12 juni 2024, heeft de man verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft verder ontvangen:
- het V6-formulier van de advocaat van de man van 26 maart 2024, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 28 maart 2024;
- het V6-formulier van de advocaat van de man van 11 juni 2024, met bijlage, ingekomen bij het hof op 12 juni 2024.
In de zaak 200.338.178/02
2.5.
Voorts heeft de vrouw op 30 april 2024 een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. Dit verzoek is bij het hof geregistreerd met zaaknummer 200.338.178/02. Het hof zal vanuit praktisch oogpunt en gelet op de onderlinge samenhang met de hoofdzaak met kenmerk 200.338.178/01 en het verzoek voorlopige voorzieningen in deze beschikking tezamen behandelen en in beide zaken in deze beschikking uitspraak doen.
2.5.1.
In voornoemd verzoekschrift voorlopige voorzieningen heeft de vrouw verzocht om te bepalen dat de vrouw, met uitsluiting van de man, voor de duur van de beroepsprocedure, gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats] aan [adres] , met bevel dat de man de woning dient te verlaten en deze niet verder mag betreden, een en ander voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
2.6.
De mondelinge behandeling in beide zaken (200.338.178/01 en 200.338.178/02) heeft plaatsgevonden op 23 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en voor wie als tolk in het Arabisch-Sudanees heeft opgetreden G. Ahmed (tolknummer 978).

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
De vrouw en de man zijn op 13 augustus 2001 in [plaats] (Sudan) met elkaar getrouwd.
3.2.
De vrouw en de man hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3.
De nog minderjarige kinderen van de vrouw en de man zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] .
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen de vrouw en de man. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw. De andere (neven)verzoeken (waaronder de verzoeken van zowel de vrouw als de man om huurder te mogen zijn bij uitsluiting van de ander van de voormalige echtelijke woning) zijn door partijen ingetrokken en daarom door de rechtbank afgewezen.
Het principaal hoger beroep (de echtscheiding)
3.5.
De man kan zich met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De man voert - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking ten onrechte overwogen dat de man zich refereert aan het oordeel over de echtscheiding. De man verzet zich tegen de echtscheiding. De man wil niet dat de echtscheiding wordt uitgesproken, en heeft dit ook bij de rechtbank aangegeven. De man betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Met hulpverlening kan het huwelijk nog worden gered. Het geloof van de man staat bovendien het ongehuwd samenwonen niet toe.
3.7.
De vrouw voert - samengevat - het volgende aan. Partijen leven sinds 2017 al niet meer als man en vrouw. Zij hebben geprobeerd afspraken te maken over de gevolgen van de echtscheiding, maar dat is niet gelukt. Het huwelijk is volgens de vrouw duurzaam ontwricht en verzoening is geen optie. De man heeft niet onderbouwd dat het volgens de Islam niet is toegestaan is om na de scheiding ongehuwd samen te verblijven in de woning. De man heeft bovendien inmiddels eigen woonruimte gevonden.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Omdat beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 3 aanhef en onder b Brussel II-ter rechtsmacht toe. Ook het Nederlands recht is van toepassing op het verzoek tot echtscheiding (artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:151 BW kan de rechter de echtscheiding, op verzoek van één der echtgenoten uitspreken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.8.3.
Het huwelijk is duurzaam ontwricht, indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen (MvT, Kamerstukken II, 10213, 3, p. 14 e.v., MvA II, 6, p. 3 e.v.). Met duurzame ontwrichting wordt gedoeld op een objectief te constateren toestand, die wel nauw verband kan houden met bepaalde in het huwelijk voorgevallen feiten, maar die daarin niet opgaat. Beslissend is het bestáán van de toestand en niet (de wijze van) het óntstaan ervan (Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-II 2016/617). Indien een echtgenoot stelt, en daarbij volhardt, dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting bestaat en vormt dit volgens vaste rechtspraak vrijwel altijd een beslissende aanwijzing dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.8.4.
De vrouw volhardt in haar standpunt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft verklaard dat partijen al jarenlang (sinds 2017) niet meer met elkaar samenleefden als man en vrouw en dat verzoening niet tot de mogelijkheden behoort. Voorts is gebleken dat de man de voormalige echtelijke woning heeft verlaten met ingang van juni 2024 en dat de man eigen woonruimte heeft betrokken. Hoewel de man zich verzet tegen de echtscheiding, staat volgens het hof op grond van het voorgaande vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof zal het verzoek van de man in hoger beroep om de echtscheiding niet uit te spreken daarom afwijzen.
Het incidenteel hoger beroep (huurrecht voormalige echtelijke woning)
3.9.
De vrouw wil dat het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan haar toekomt. De vrouw heeft geen urgentie gekregen en ten gevolge hiervan hebben partijen lange tijd samen moeten leven. Die situatie werd onhoudbaar en de vrouw ondervindt psychische hinder doordat de man probeert de echtscheiding uit te stellen.
3.10.
De man voert aan dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar incidenteel hoger beroep, omdat er geen grieven zijn ingediend. De man betwist dat er sprake is van ruzie of geestelijke mishandeling. De man is overigens inmiddels geslaagd in het zoeken naar zelfstandige woonruimte, zodat het huurrecht van de woning aan de vrouw kan worden toegekend, in het geval het hof de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de echtscheiding bekrachtigt. Dit geldt, aldus de man, ook voor het verzoek tot het voorlopig uitsluitend gebruik van de woning (voorlopige voorziening).
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Omdat de voormalige echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter ingevolge artikel 4 lid 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw. Het hof zal op dit verzoek Nederlands recht toepassen.
3.11.2.
Op grond van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266, vijfde lid, BW kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de echtelijke woning zal zijn. De beantwoording van de vraag aan wie van partijen het huurrecht van de voormalige echtelijke woning dient te worden toegekend, vindt plaats aan de hand van een afweging van de belangen van zowel de vrouw als de man bij toekenning van dit huurrecht. Bij die belangenafweging moet de rechter volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden betrekken die in dit verband door partijen zijn aangevoerd. Tevens bepaalt de rechter de dag van ingang van de huur.
3.11.3.
Het hof passeert de stelling van de man dat door de vrouw niet is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste, aangezien er volgens de man geen grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning. Ingevolge vaste jurisprudentie (HR 7 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5410 en HR 23 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0201) kunnen verzoeken tot het treffen van nevenvoorzieningen in de zin van art. 827 Rv ook voor het eerst in de loop van de procedure, en zelfs in hoger beroep gedaan worden. Het staat de vrouw derhalve vrij dit verzoek in hoger beroep (opnieuw) te doen. Bovendien is voldoende duidelijk waar het verzoek van de vrouw op ziet.
3.11.4.
Het hof zal het verzoek van de vrouw toewijzen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof immers aangeven met ingang van 1 juni 2024 uit de voormalige echtelijke woning te zijn vertrokken en eigen woonruimte te hebben gevonden. De man heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het verzoek van de vrouw ten aanzien van de huurwoning kan worden toegewezen, indien het hof overgaat tot bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding. Nu het hof geen aanleiding ziet om anders te beslissen dan de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding, zal het hof overgaan tot toewijzing van het verzoek van de vrouw en bepalen dat de vrouw huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Proceskosten
3.12.
Het hof zal het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten in deze procedure dan wel beide instanties afwijzen. Het hof ziet geen aanleiding om de man in die kosten te veroordelen, nu ook de vrouw gebruik heeft gemaakt van de procedure in hoger beroep door een verzoek in incidenteel hoger beroep in te dienen bij het hof. De vrouw heeft daarnaast een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen bij het hof ingediend. Het hof zal gelet hierop de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. Het verzoek met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning ex art. 822 lid 1 aanhef en sub a Rv
4.1.
Op grond van artikel 822 lid 1 aanhef sub a Rv kan de rechter op verzoek van de echtgenoten bij beschikking, voor de duur van het geding, een voorlopige voorziening treffen, en bepalen dat één van de echtgenoten, bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met bevel dat de andere echtgenoot die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
4.2.
De vrouw heeft het hof verzocht om voor de duur van de procedure in hoger beroep aan haar het uitsluitend gebruik van de voormalige echtelijke woning toe te kennen, met bevel dat de man de woning dient te verlaten en niet mag betreden. Het hof zal dit verzoek toewijzen. De man heeft immers tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat, indien het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding bekrachtigt, ook dit verzoek van de vrouw kan worden toegewezen. Het hof stelt bovendien vast dat de man, zoals hiervoor is aangegeven, met ingang van juni 2024 de voormalige echtelijke woning heeft verlaten.
4.3.
Ingevolge art. 826 lid 1, sub a, Rv behoudt deze voorlopige voorziening haar kracht totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 266 lid 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat. Nu de vrouw het huurrecht krijgt toegekend, zoals hierboven aangegeven in rov. 3.11, betekent dit dus dat deze voorlopige voorziening geldt totdat de beslissing over het huurrecht in kracht van gewijsde gaat.
5. Slotsom in principaal en incidenteel appel en ten aanzien van de verzochte voorlopige voorziening
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de echtscheiding, en voorts het verzoek van de vrouw (in incidenteel hoger beroep) ten aanzien van toewijzing van het huurrecht toewijzen en de proceskosten in beide instanties compenseren.
Het hof zal bij wijze van voorlopige voorziening het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toekennen.

6.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel (200.338.178/01):
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 december 2023, ten aanzien van de echtscheiding;
bepaalt dat de vrouw huurder zal zijn van de woning te [postcode] [woonplaats] aan [adres] , met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de voorlopige voorzieningen procedure (200.338.178/02):
bepaalt dat de vrouw totdat de hierboven genoemde beslissing inzake de toekenning van het huurrecht aan de vrouw in kracht van gewijsde gaat, bij uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke huurwoning gelegen aan de [postcode] [woonplaats] aan [adres] , met bevel dat de man de woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, J.C.E. Ackermans-Wijn en M. Jonker en is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 door mr. E.M.D.M. van der Linden in tegenwoordigheid van de griffier.