ECLI:NL:GHSHE:2024:3481

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
23/54 en 23/55
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslagen reclamebelasting door gemeente Goes

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de aanslagen reclamebelasting voor de jaren 2018 en 2019 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Goes had deze aanslagen opgelegd, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de aanslag voor 2021 gegrond, maar de beroepen tegen de aanslagen voor 2018 en 2019 ongegrond. Belanghebbende stelt dat hij geen profijt heeft van de opbrengst van de reclamebelasting, omdat zijn advocatenkantoor niet profiteert van de aantrekkelijkheid van de binnenstad. Het hof oordeelt echter dat de gemeente in redelijkheid heeft mogen aannemen dat de opbrengst van de reclamebelasting ten goede komt aan het heffingsgebied en dat belanghebbende, als gebruiker van een pand in dat gebied, in de heffing kan worden betrokken. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot vergoeding van griffierecht en proceskosten in de zaak met betrekking tot de aanslag 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/54 en 23/55
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 december 2022, nummers BRE 20/4945, 20/4949 en 22/736, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aanslagen reclamebelasting 2018, 2019 en 2021 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen 2018, 2019 en 2021. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep met betrekking tot 2021 gegrond verklaard (zaaknummer BRE 22/736). De rechtbank heeft de beroepen met betrekking tot 2018 en 2019 ongegrond verklaard (zaaknummers BRE 20/4945 en 20/4946).
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het hof tegen de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot 2018 (zaaknummer 23/54) en 2019 (zaaknummer 23/55). De heffingsambtenaar heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat belanghebbende bij brief van 23 april 2024 is uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 24 april 2024 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd. De griffier heeft tevens verklaard dat zij de heffingsambtenaar, bij brief van 23 april 2024, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst en op die datum is een notificatie gestuurd naar het door de heffingsambtenaar opgegeven e-mailadres. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 23 april 2024 aan de heffingsambtenaar is afgeleverd.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de jaren 2018, 2019 en 2021 aanslagen reclamebelasting opgelegd. Voor het jaar 2018 betreft het € 863,50, voor het jaar 2019 € 927 en voor het jaar 2021 € 972.
2.2.
De aanslagen zijn opgelegd voor de openbare aankondiging ter grootte van 0,33 m2 op het raam van [kantoornaam] aan de [adres] te [plaats] .
2.3.
Belanghebbende is in 2018, 2019 en 2021 gebruiker geweest van het pand aan de [adres] te [plaats] , een advocatenkantoor, gelegen in het centrumgebied van [plaats] en aan het pand was een openbare aankondiging aangebracht, zichtbaar vanaf de openbare weg.
2.4.
Op basis van de Verordening reclamebelasting van de gemeente Goes voor de betreffende jaren wordt de reclamebelasting geheven voor een openbare aankondiging zichtbaar vanaf de openbare weg binnen het centrumgebied.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft de aanslagen bij de uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag 2021 gegrond verklaard omdat de heffingsambtenaar tijdens de zitting had verklaard die aanslag te zullen intrekken aangezien de uitspraak op bezwaar niet voldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag 2021 en de aanslag voor dat jaar vernietigd.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep tegen de aanslagen 2018 en 2019 ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar is veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende van € 2.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn, vergoeding van het griffierecht in de zaak met betrekking tot de aanslag 2021 van € 50 en betaling van € 9 proceskosten (reiskosten) aan belanghebbende.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft de heffingsambtenaar terecht aanslagen reclamebelasting 2018 en 2019 opgelegd?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de aanslagen 2018 en 2019.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert, naar het hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.4.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting bij de rechtbank verklaard dat de berekening van de aanslagen niet in geschil is.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve4.1. Zoals volgt uit de onder 1.5 vermelde stukken is de uitnodiging voor de zitting op 23 april 2024 aan de heffingsambtenaar en op 24 april 2024 aan belanghebbende verzonden respectievelijk uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende en de heffingsambtenaar op de juiste wijzen zijn uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
Artikel 227 Gemeentewet
4.2.
Ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg kan een reclamebelasting worden geheven (artikel 227 Gemeentewet).
4.3.
De reclamebelasting in artikel 227 Gemeentewet is voorzien als een algemene belasting en dat brengt mee dat een gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied. Het karakter van een algemene belasting staat er niet aan in de weg dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
Indien een gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te besteden op een wijze als hiervoor bedoeld, en zij het object van de heffing heeft beperkt tot openbare aankondigingen in het desbetreffende gedeelte van haar grondgebied, is sprake van de bedoelde objectieve en redelijke rechtvaardiging voor die beperking, indien die gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. [1]
Verordening reclamebelasting van de gemeente Goes
4.4.
In de overwegingen voorafgaand aan de Verordeningen reclamebelasting 2018 en 2019 van de gemeente Goes staat dat met ondernemers is afgesproken dat zij € 4.750.000 zullen bijdragen aan de integrale kwalitatieve opwaardering van de binnenstad, dat de bijdrage via een reclamebelasting zal worden gerealiseerd en deze middelen zullen worden besteed aan het dekken van de kosten van gedane en toekomstige investeringen in en andere kosten ten behoeve van het centrumgebied van Goes en het ondernemersfonds van de binnenstad.
De verordeningen zijn van toepassing binnen het centrumgebied van de gemeente Goes .
Profijt van de opbrengst van de belasting
4.5.
Volgens belanghebbende heeft hij geen profijt van de opbrengst van de reclamebelasting en kan hij daarom niet in de heffing worden betrokken. De bedoeling van de heffing is om [plaats] aantrekkelijker te maken en zodoende meer publiek te trekken, dat bevordert het ondernemersklimaat voor zover het winkeliers, horeca e.d. betreft. Die zouden daar profijt van kunnen hebben, maar dat geldt niet voor een advocatenkantoor. Rechtzoekenden die een advocaat nodig hebben zoeken op internet en lopen niet aan bij een advocatenkantoor tijdens een dagje uit, aldus belanghebbende in hoger beroep.
4.6.
De gemeente Goes is vrij in de besteding van de opbrengst van de reclamebelasting aan activiteiten en voorzieningen binnen het centrumgebied. De heffingsambtenaar heeft in dit verband gewezen op de ‘Kostenonderbouwing reclamebelasting 2019’, waarin staat dat de opbrengst is besteed aan het project ‘masterplan binnenstad’, aan perceptiekosten (uitvoeringskosten), aan kosten van het ondernemersfonds en de promotie van Goes (stichting Goes Marketing). In deze kostenonderbouwing staat ook een tabel met de uitgaven uit het ondernemersfonds in 2018 en 2019 (aankleding binnenstad, promotie en marketing, activiteiten en overig).
4.7.
Nu aannemelijk is gemaakt dat de opbrengst van de reclamebelasting is aangewend ten behoeve van het heffingsgebied, acht het hof aannemelijk dat de gemeente Goes in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. Dit geldt ook voor belanghebbende, omdat zijn kantoor is gelegen in het heffingsgebied. De omstandigheid dat de ene ondernemer in het heffingsgebied meer profijt van de besteding van de reclamebelasting zou kunnen hebben dan de andere, doet aan de rechtsgeldigheid van de heffing niet af.
Objectieve en redelijke rechtvaardiging
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat voor de beperking van het belastinggebied voor de reclamebelasting in de jaren 2018 en 2019 een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Alles wat belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd, waaronder de omstandigheid dat hij naar zijn zeggen geen lid is van de ondernemersvereniging, leidt niet tot een ander oordeel.
Tussenconclusie
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564.