ECLI:NL:GHSHE:2024:3449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
20-000053-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van dagvaarding in hoger beroep en ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1989 en woonachtig in Polen, had hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis waarin hij was veroordeeld voor het wederrechtelijk binnendringen in een woning en het vernielen van goederen. De advocaat-generaal had gevorderd dat de dagvaarding nietig verklaard zou worden, omdat deze niet tijdig was verzonden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de dagvaarding op rechtsgeldige wijze was uitgereikt, aangezien deze rechtstreeks per post naar het adres van de verdachte in Polen was verzonden, conform de geldende wet- en regelgeving. Het hof heeft daarbij verwezen naar relevante Europese en nationale wetgeving die de geldigheid van deze procedure ondersteunt.

Wat betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte geen grieven had ingediend en geen bezwaren had geuit tegen het vonnis. Hierdoor was het hof van mening dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De uitspraak van het hof bevestigt de noodzaak voor verdachten om tijdig en adequaat te reageren op vonnissen om hun recht op hoger beroep te waarborgen. De beslissing van het hof is op 4 november 2024 openbaar uitgesproken, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000053-24
Uitspraak : 4 november 2024
VERSTEK (DNIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 december 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-341410-23 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres verdachte].
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ (feit 1) en
  • ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen of onbruikbaar maken’ (feit 2),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de politierechter het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard en subsidiair heeft zij gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep.
Geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding in hoger beroep nietig dient te worden verklaard, omdat de dagvaarding naar het adres van de verdachte in Polen niet minimaal 30 dagen vóór de terechtzitting is verstuurd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt, op grond van de informatiestaat SKDB-persoon d.d. 4 oktober 2024, vast dat de verdachte ingeschreven staat op het adres [adres verdachte] te Polen. Op 4 oktober 2024 heeft het Openbaar Ministerie de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep op 21 oktober 2024 met Poolse vertaling uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie en is de gerechtelijke brief verzonden naar het hiervoor genoemde adres van de verdachte in Polen.
Met betrekking tot de termijn van de betekening van deze dagvaarding overweegt het hof dat de door Polen op grond van artikel 7, derde lid, van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (hierna: EVR) afgelegde verklaring betrekking heeft op het geval waarin een dagvaarding naar de autoriteiten van Polen als aangezochte staat wordt gestuurd, met als doel dat die autoriteiten de dagvaarding aan een verdachte die zich in Polen bevindt, doen toekomen. In deze zaak heeft echter het Nederlandse Openbaar Ministerie – overeenkomstig artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 5, eerste lid, van de EU-Rechtshulpovereenkomst – de oproeping rechtstreeks over de post verzonden naar het adres in Polen dat als het woonadres van de verdachte is opgenomen in de basisregistratie personen. Een verklaring als bedoeld in artikel 7, derde lid, van het EVR heeft geen betrekking op deze rechtstreekse verzending per post (vgl. Hoge Raad 23 mei 2023, NJ 2023/265, ECLI:NL:HR:2023:742). Het hof is dan ook van oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep naar het adres van de verdachte in Polen op rechtsgeldige wijze is uitgereikt.
Ook overigens is het hof niet gebleken van andere gronden voor nietigheid van de dagvaarding, zodat het hof deze geldig acht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondeling of via een gemachtigd advocaat bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden. Het hof zal daarom toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en het namens de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het namens de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 4 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.