ECLI:NL:GHSHE:2024:340

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
200.321.590_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor vermissing van goederen tijdens TBS-behandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de stichting Forensisch Psychiatrisch Centrum De Rooyse Wissel. [appellant] is veroordeeld tot een TBS-behandeling en heeft op 20 september 2018 een aantal goederen, waaronder zes horloges, overgedragen aan De Rooyse Wissel. Na de overdracht heeft [appellant] melding gemaakt van de vermissing van deze goederen. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de goederen daadwerkelijk aan De Rooyse Wissel waren overgedragen. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het hof concludeert dat de feiten waarop de vorderingen zijn gestoeld niet zijn komen vast te staan. De grieven falen en het hof bekrachtigt het bestreden vonnis. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.321.590/01
arrest van 6 februari 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J. Engels te Venlo,
tegen
de stichting Forensisch Psychiatrisch Centrum De Rooyse Wissel,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als De Rooyse Wissel,
advocaat: mr. K. Mous te Nijmegen.
op het bij exploot van dagvaarding van 16 januari 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 november 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en De Rooyse Wissel als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9945018 / CV EXPL 22-2879)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • het op de rol van 31 januari 2023 tegen De Rooyse Wissel verleende verstek,
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 3,
  • het H2-formulier voor de rol van 14 maart 2023 waarmee mr. De Louw het verstek heeft gezuiverd en zich voor De Rooyse Wissel advocaat heeft gesteld,
  • de memorie van antwoord,
  • de akte rectificatie van [appellant] met productie 1,
  • de op 19 oktober 2023 bij H-12 formulieren overgelegde producties 4 en 5 zijdens [appellant] ,
  • het H2-formulier voor de rol van 31 oktober 2023 waarmee mr. Mous zich advocaat heeft gesteld,
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellant] is veroordeeld tot het ondergaan van een TBS-behandeling.
3.1.2.
Op 20 september 2018 is [appellant] van de Van Mesdag-kliniek te [plaats 1] overgeplaatst naar De Rooyse Wissel. [appellant] is daarbij vergezeld door zijn vaste begeleider [persoon] (verder: [persoon] ).
3.1.3.
Een aantal aan [appellant] toebehorende zaken zijn via de interne dienst naar De Rooyse Wissel verzonden. Alle overige aan hem toebehorende zaken zijn samen met [appellant] naar De Rooyse Wissel vervoerd. Deze zaken waren verpakt in verschillende dozen. De dozen zijn vervolgens door [appellant] ter controle bij De Rooyse Wissel aangeboden.
3.1.4.
De in de dozen aanwezige zaken zijn door de beveiliging gecontroleerd. Na deze controle zijn de dozen naar de afdeling van [appellant] gestuurd, waarna ze aan [appellant] zijn uitgereikt.
3.1.5.
[appellant] heeft op 21 september 2018 melding gemaakt van de vermissing van aan hem in eigendom toebehorende zaken. Sindsdien heeft er correspondentie tussen [appellant] en De Rooyse Wissel plaatsgevonden over zaken die zich, aldus [appellant] , tezamen in één van de dozen bevonden en die, volgens [appellant] , na de inname niet aan hem zijn teruggegeven. In de correspondentie tot en met 2020 gaat het over zes horloges en zes flessen parfum. In de correspondentie van nadien gaat het naast de horloges en de flessen parfum ook over tien (designer) t-shirts. Ingevolge de brief van [appellant] aan De Rooyse Wissel van 8 april 2021 ziet de totaal waarde van de volgens [appellant] vermiste zaken op een bedrag van € 17.295,00.
3.1.6.
Op 3 maart 2021 heeft [appellant] aangifte gedaan van diefstal van zes horloges, zes flessen parfum en tien t-shirts.
3.1.7.
De Rooyse Wissel wijst iedere aansprakelijkheid van de hand.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] na vermindering van eis (als ter zitting mondeling gedaan) dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat De Rooyse Wissel aansprakelijk is voor de schade
die zijdens [appellant] voortvloeit uit enige vermissing van door hem ingevoerde goederen,
II. De Rooyse Wissel beveelt een schadevergoeding te betalen aan [appellant] van diens schade, nader op te maken bij staat, onder toekenning van een voorschot van € 13.645,00 (zijnde de waarde van de horloges), althans enig bedrag in goede justitie door de kantonrechter vast te stellen,
III. De Rooyse Wissel veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten aan [appellant] en te veroordelen in de proceskosten, de eventuele nakosten daaronder begrepen.
3.2.2.
Aan deze vordering legt [appellant] , kort samengevat, ten grondslag dat sprake is van onrechtmatig handelen althans wanprestatie zijdens De Rooyse Wissel nu [appellant] de horloges in de doos die hij op 20 september 2018 bij De Rooyse Wissel heeft afgegeven niet heeft teruggekregen. Het betreffen de navolgende type horloges:
- Citizen Eco Drive cc 1054-56
- Seiko Lim Ed sse026j1
- Seiko Lim Ed sse011j1
- Seiko Lim Ed spc139p1
- Rado juweel
- G-Shock Lim Ed
3.2.3.
De Rooyse Wissel heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen begin van bewijs voorhanden dat [appellant] de zes horloges ter zake waarvan hij vervangende schade vordert op 20 september 2018 bij aankomst bij De Rooyse Wissel heeft afgegeven.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd die alle zijn voorzien van een toelichting. Door middel van deze grieven betoogt [appellant] dat de vorderingen ten onrechte zijn afgewezen, dat ten onrechte is geoordeeld dat er geen bewijs voorhanden is dat [appellant] de zes horloges op 20 september 2018 bij aankomst bij De Rooyse Wissel heeft afgegeven, dat ten onrechte is geoordeeld dat De Rooyse Wissel niet onrechtmatig jegens [appellant] zou hebben gehandeld en dat ten onrechte is geoordeeld dat door de Rooyse Wissel geen zorgplicht is geschonden. Voorts heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en om opnieuw rechtdoende:
A. te verklaren voor recht dat De Rooyse Wissel aansprakelijk is voor de schade
die zijdens [appellant] voortvloeit uit de vermissing van de door hem ingevoerde horloges,
B. De Rooyse Wissel te bevelen om binnen veertien dagen na betekening van het arrest tegen behoorlijk bewijs van finale kwijting een schadevergoeding te betalen aan [appellant] ter hoogte van € 13.645,00, althans enig bedrag door het hof in goede justitie vast te stellen, tegen behoorlijk bewijs van finale kwijting te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
C. De Rooyse Wissel te veroordelen in beide instanties tot betaling van de buitengerechtelijke kosten aan de zijde van [appellant] en te veroordelen in de proceskosten, de eventuele nakosten daaronder begrepen.
3.4.
De Rooyse Wissel heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.5.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3.6.1.
[appellant] heeft gesteld dat hij op 20 september 2018 eigenaar was van zes horloges, die hij vervolgens ter inname aan De Rooyse Wissel heeft aangeboden en die nadien niet aan hem zijn teruggegeven.
3.6.2.
De Rooyse Wissel heeft betwist dat [appellant] daadwerkelijk eigenaar was van de door hem als vermist opgegeven horloges en dat hij die horloges in het kader van zijn overplaatsing bij De Rooyse Wissel heeft afgegeven. Volgens De Rooyse Wissel zijn alle zaken die [appellant] in dozen aan de Rooyse Wissel ter controle heeft afgegeven, aan [appellant] afgegeven en zijn er geen zaken achtergehouden.
3.6.3.
In het licht van het verweer van De Rooyse Wissel is het aan [appellant] om concreet te stellen (en zonodig te bewijzen) dat hij de zes horloges ten tijde van zijn overplaatsing in eigendom had en dat hij deze zes horloges samen met de andere zaken in het kader van zijn verplaatsing ter controle aan de Rooyse Wissel heeft afgegeven. [appellant] heeft aan die stelplicht niet voldaan, nu hij onvoldoende concreet feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat hij tijdens zijn overplaatsing eigenaar was van de zes horloges die volgens hem niet door De Rooyse Wissel zijn afgegeven. Het had in verband hiermee allereerst op zijn weg gelegen om concreet te stellen wanneer hij (of iemand anders voor hem) welk horloge waar heeft gekocht. Dat hij geen aankoopbewijzen heeft overgelegd omdat het, zoals [appellant] stelt, onder horlogeliefhebber een gewoonte is om zowel het horloge als de aankoopbon met de overige papieren in het bijbehorende doosje bij elkaar te bewaren, maakt dit niet anders. [appellant] heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat – als de facturen van de horloges al in de doosjes zaten – het ontbreken van die facturen [appellant] beperken in de op hem rustende stelplicht wanneer welk horloge waar door hem (of iemand anders voor hem) is gekocht.
3.6.4.
Nu [appellant] aldus heeft nagelaten te stellen waar hij (of een ander namens hem) wanneer welk horloge heeft gekocht, voldoet hij ook in dit hoger beroep niet aan de op dit punt op hem rustende stelplicht. Waar [appellant] (of een ander namens hem) wanneer welk horloge heeft gekocht, is ook niet aan de hand van de door hem overgelegde stukken (twee facturen van 20 september 2016 respectievelijk 12 juli 2016, de verklaring van de [persoon A] van [de bedrijfsnaam] te [plaats 1] (verder: [persoon A] ) van 27 september 2023, de verklaring van [persoon] van 3 februari 2023 en de verklaringen van De Rooyse Wissel) te reconstrueren. Het hof acht het wenselijk om [appellant] te lazen zien dat ook bij een reconstructie van de stukken er geen voldoende onderbouwing is.
3.6.4.1. [appellant] heeft drie facturen overgelegd, waarvan hij stelt dat ze betrekking hebben op drie van de door hem als vermist opgegeven horloges. De factuur van 19 september 2016 ziet op een Seiko ssec025j1 en staat niet op naam van [appellant] maar op de naam van de heer [naam] . Daarbij komt dat het op de factuur vermelde type horloge niet overeenkomt met de horloges waarvoor in deze procedure vervangende schadevergoeding wordt gevorderd. Dit betekent dat de enkele factuur van 19 september 2016 onvoldoende inzicht geeft in de vraag welk van de horloges, ter zake waarvan in deze procedure vervangende schadevergoeding wordt gevorderd, door [appellant] (of namens hem) is gekocht. Het had op de weg van [appellant] gelegen om die factuur vergezeld te laten gaan met een verklaring van [naam] waarin staat dat deze, zoals [appellant] in zijn memorie van grieven stelt, het horloge in opdracht van [appellant] heeft gekocht, waarna hij het horloge aan [appellant] heeft overgedragen en op welk van de horloges ter zake waarvan vervangende vergoeding wordt gevorderd deze factuur betrekking heeft.
3.6.4.2. De factuur van 12 juli 2016 is van [de bedrijfsnaam] en staat wél op naam van [appellant] . Op deze factuur staan twee horloges: de Seiko Aston sse011J1 voor een bedrag van€ 1.350,00 en een Seiko Sportura spc139p1 voor een bedrag van € 350,00. Op de factuur staat verder:
“Bedankt voor je bestelling, mocht het geld overgemaakt zijn, neem dan contact met mij op ( [persoon A] [de bedrijfsnaam] ) dan maken we een afspraak voor het persoonlijk afleveren van je seiko horloge’s”. Of deze horloges daadwerkelijk aan [appellant] zijn overgedragen (en wanneer) blijft daarmee onduidelijk. De verklaring van [persoon A] biedt hieromtrent geen opheldering. Het hof begrijpt de verklaring zo dat [appellant] drie horloges bij [de bedrijfsnaam] heeft gekocht, namelijk twee Seiko Aston’s en een G-Shock LD. Echter over welke (type) horloges het in de verklaring concreet gaat, staat niet in de verklaring. Daarbij: dat de verklaring op de beweerdelijk gestolen Aston sse011j1 ziet, lijkt niet zonder meer voor de hand te liggen (echter ontbreekt ook hieromtrent een nadere verklaring), nu [persoon A] verklaart dat het om een horloge met een waarde ‘over € 2000,00’ gaat, terwijl op de factuur een bedrag van
€ 1.350,00 staat. Dit alles leidt tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat de horloges waarover [persoon A] verklaart ook daadwerkelijk de horloges zijn die volgens [appellant] zijn gestolen. Anders gezegd: de koppeling tussen de horloges op de factuur van 12 juli 2016 en de verklaring van [persoon A] ontbreekt.
3.6.4.3. In de verklaring van [persoon] staat, geciteerd voor zover hier van belang: “
Wat ik wel weet is dat betrokkene in het bezit was van een aantal dure horloges”.Ook deze verklaring kan [appellant] niet baten, daar uit deze verklaring niet kan worden afgeleid over welke horloges het gaat.
3.6.4.4. Uit de verklaring van 29 mei 2019 van De Rooyse Wissel volgt weliswaar dat bij de controle door de medewerkers ‘receptie en beveiliging’ van de dozen horloges zijn gezien, verdeeld over diverse dozen (waarmee de verklaring van de medewerkers afwijkt van de stelling van [appellant] dat hij alle horloges in één doos heeft meegenomen naar De Rooyse Wissel), maar dat betekent - zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen - nog niet dat de door de medewerkers waargenomen horloges dan ook de horloges zijn waarvan [appellant] stelt dat deze zijn gestolen.
3.6.5.
Op grond van hetgeen het onder rov. 3.6.1. tot en met 3.6.4.4. overwogene, heeft [appellant] onvoldoende gesteld dat hij (op enig moment) voorafgaand aan zijn overplaatsing de eigendom en het bezit had van de horloges als opgenomen onder rov. 3.2.2. Het bewijsaanbod dat [appellant] thans doet, het horen van verschillende getuigen, wordt gepasseerd omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
3.7.
Daarmee komt het hof niet meer toe aan beantwoording van de vraag of is komen vast te staan dat [appellant] op 20 september 2018 het bezit van de horloges had, dat hij die horloges ook daadwerkelijk ter inname heeft aangeboden aan De Rooyse Wissel en dat hij die horloges na inname niet heeft teruggekregen. Het hof merkt volledigheidshalve op dat het hieromtrent zijdens [appellant] bij blote stellingnames blijft. Noch uit de voornoemde verklaring van [persoon] , noch uit de voornoemde of enig andere verklaring van De Rooyse Wissel volgt dat de horloges die volgens [appellant] gestolen zijn ook daadwerkelijk door [appellant] op 20 september 2018 ter inname zijn aangeboden. Dit betekent dat ook ten aanzien van deze stellingenonvoldoende concrete feiten zijn gesteld. Maar ook als [appellant] wel aan zijn stelplicht zou hebben voldaan, was het hof niet tot een bewijsopdracht gekomen, daar het bewijsaanbod onvoldoende specifiek is. Zo stelt [appellant] (onder meer) niet dat er iemand (en dus ook niet wie) is die kan verklaren dat [appellant] op 20 september 2018 in het bezit was van de horloges en dat de horloges in de ter inname aangeboden doos zaten.
3.8.
Voornoemde leidt tot de conclusie dat de gestelde feiten waarop [appellant] ’s vorderingen zijn gestoeld niet zijn komen vast te staan. Daarmee falen de grieven.
3.9.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 2.135,00
- salaris advocaat
€ 2.428,00(2 punten x € 1.214,00, tarief II)
in totaal: € 4.563,00

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
4.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van De Rooyse Wissel op € 4.563,00;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Verhoeven, K.J.H. Hoofs en H.J. Tulp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 februari 2024.
griffier rolraadsheer