[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1960,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van:
- valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (het onder 1 subsidiair tenlastegelegde);
- een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren (het onder 2 tenlastegelegde);
- opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd en opzettelijk een geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst (het onder 3 tenlastegelegde);
- oplichting (telkens het onder 4 tot en met 11 tenlastegelegde),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is bij vonnis waarvan beroep als volgt beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen:
- de benadeelde partij [benadeelde 1] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij is veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de verdachte, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] is gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 5.096,69 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voorts is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 7.420,29 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voorts is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] is gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 7.569,52 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voor het overige is de vordering tot schadevergoeding afgewezen en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] is gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 2.141,56 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voorts is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] is gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 7.060,16 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] is gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 26.837,76 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voorts is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van [benadeelde 8] is geheel toegewezen, te weten tot een bedrag van
€ 29.743,96 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voorts is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van [benadeelde 9] is geheel toegewezen, te weten tot een bedrag van
€ 1.000,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voorts is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10] is gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 53.400,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voorts is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Wie is de verdachte?
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de verdachte gesteld dat hij [medeverdachte 1] is en niet de gedagvaarde persoon [verdachte]
(het hof beschouwt [verdachte] telkens als een kennelijke verschrijving)[verdachte] . Het hof moet dan ook de vraag beantwoorden of de juiste persoon is gedagvaard.
Voor de beantwoording van deze vraag is het rapport ‘Vergelijkend dactyloscopisch onderzoek van referentieafdrukken’ d.d. 7 februari 2022, opgesteld door [deskundige] , als deskundige verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag (hierna kortweg: het NFI-rapport), van belang. In het rapport is een vergelijkend dactyloscopisch onderzoek verricht waarbij de met inkt en met livescan afgenomen referentieafdrukken van de rechterduim van de verdachte, opnamedatum 5 augustus 2021 te Groningen, beide zijn vergeleken met de rechter duimafdruk die op 1 februari 2018 te Roermond is afgenomen van de verdachte en de rechter duimafdruk die op 8 januari 2001 is afgenomen en op naam is gesteld van [verdachte] .
Op basis van het te verrichten onderzoek zijn de volgende twee, elkaar uitsluitende, hypothesen geformuleerd:
Hypothese 1: de duimafdrukken afgenomen op drie verschillende tijdsmomenten zijn afkomstig van [verdachte] ;
Hypothese 2: de duimafdrukken afgenomen op drie verschillende tijdsmomenten zijn afkomstig van een willekeurige andere persoon dan [verdachte] .
Voor de bepaling van de bewijskracht zijn de volgende vergelijkingen uitgevoerd:
De met inkt gerolde referentieafdruk van de rechterduim afkomstig van het dactyloscopisch signalement afgenomen te Groningen d.d. 5 augustus 2021;
De rechterduimafdruk afkomstig van het dactyloscopisch signalement afgenomen te Roermond d.d. 1 februari 2018;
De livescan van de rechterduim afgenomen op 8 januari 2001 met incidentnummer 312002214366.
De livescan van de rechterduim afgenomen te Groningen d.d. 5 augustus 2021;
De rechterduimafdruk afkomstig van het dactyloscopisch signalement afgenomen te Roermond d.d. 1 februari 2018;
De livescan van de rechterduim afgenomen op 8 januari 2001 met incidentnummer 312002214366.
De conclusie uit het onderzoek luidt als volgt:
Deze vergelijkingen van de referentieafdrukken van de rechterduim van de genoemde verdachte [verdachte] hebben geleid tot een overeenkomst op grondpatroon, rechter kern-delta afstand van 14-15 tellijnen en op minimaal 15 kenmerken, zonder dat er sprake is van dactyloscopische verschillen. De bevindingen van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de duimafdrukken afgenomen op drie verschillende tijdsmomenten afkomstig zijn van de genoemde persoon [verdachte] , dan wanneer de duimafdrukken afgenomen op drie verschillende tijdsmomenten afkomstig zijn van een willekeurige andere persoon dan [verdachte] . Met de term ‘extreem veel waarschijnlijker’ wordt bedoeld dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten meer dan een miljoen keer groter wordt geacht wanneer de ene hypothese waar is, dan wanneer de andere hypothese waar is.
Voor zover de verdachte heeft aangevoerd dat de biometrische gegevens van 8 januari 2001 zijn gemanipuleerd verwerpt het hof deze stelling nu het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting daarvoor (deugdelijke) aanknopingspunten bieden.
Op grond van de bevindingen in het NFI-rapport komt het hof tot het oordeel dat de persoon die thans in deze zaak is gedagvaard en terechtstaat dezelfde persoon is als waarvan op 8 januari 2001 en 1 februari 2018 vingerafdrukken zijn afgenomen, zoals bij de uitgevoerde dactyloscopische vergelijking betrokken. Voorts staat vast dat deze persoon op eerstgenoemde datum is geregistreerd als [verdachte] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1960. Deze persoon heeft, zo constateert het hof, in een verhoor als verdachte op 8 januari 2001 ook zelf verklaard dat zijn personalia aldus luiden en heeft verklaard dat het in zijn woning aangetroffen Tunesische paspoort zijn eigendom is en door hem is aangevraagd in Tunesië. Het hof komt reeds op grond hiervan tot het oordeel dat de personalia van de persoon die in deze procedure is gedagvaard en terechtstaat betreffen [verdachte] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1960.
De stelling van de verdachte dat hij [medeverdachte 1] is wordt gelet op het bovenstaande terzijde geschoven. Het hof betrekt daar nog het volgende bij.
Tijdens de regiezitting bij de rechtbank op 20 februari 2018 is namens de verdachte een akte van naamsverandering van 1 juli 2009 overgelegd. Daarop is te lezen dat de persoon die eerder [medeverdachte 3] heette, vanaf dat moment de naam [medeverdachte 1] aanneemt. Bij de Engelse autoriteiten is maar één [medeverdachte 3] bekend, die geboren is in [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1966 en deze [medeverdachte 3] is op [sterfdag] 1979 overleden.Verdachte kan dan ook niet [medeverdachte 3] genaamd vanaf 1 juli 2009, [medeverdachte 1] zijn.
Al hetgeen eerder is aangevoerd over het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit van de verdachte raakt niet de gronden waarop het hof concludeert dat verdachte [verdachte] voornoemd is en behoeft daarom geen bespreking.
Ook overigens zijn het hof geen beletselen voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie aannemelijk geworden. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen,
- met aanvulling van gronden met het NFI-rapport en de in hoger beroep gehoorde getuigen die de verdachte hebben herkend;
- met aanvulling van de beslissing omtrent het beslag, te weten, zo begrijpt het hof, dat het hof de teruggave zal gelasten van alle inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbenden, met uitzondering van de computers/gegevensdragers, deze zullen verbeurd moeten worden verklaard en met uitzondering van de diverse papieren bescheiden en valse paspoorten, deze zullen moeten worden onttrokken aan het verkeer.
- met uitzondering van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij en, in zoverre rechtdoende,
de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding;
de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 5.096,69;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] geheel zal toewijzen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] geheel zal toewijzen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] zal toewijzen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] primair geheel zal toewijzen en subsidiair gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 7.060,00;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] primair geheel zal toewijzen en subsidiair gedeeltelijk zal toewijzen, te weten tot een bedrag van € 26.817,76;
de vordering van [benadeelde 8] geheel zal toewijzen;
de vordering van [benadeelde 9] geheel zal toewijzen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10] primair geheel zal toewijzen en subsidiair gedeeltelijk zal toewijzen, te weten tot een bedrag van € 53.400,00.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 juni 2017 op een of meerdere plaatsen in Nederland (onder meer Voerendaal en/of Deventer en/of Huizen en/of
's-Gravenhage), in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, te weten de voornaam, achternaam, geboortedatum en/of geboorteplaats, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 1977 te [geboorteplaats 3] en/of [geboorteplaats 2] en/of geboren op [geboortedag 2] 1976 te [geboorteplaats 2] en/of
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 1966,
heeft gebruikt door deze gegevens als zijn, verdachtes, personalia op te geven bij diverse bedrijven en/of instanties, met het oogmerk om zijn (ware) identiteit, te weten [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1960 te [geboorteplaats 1] te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente Deventer, in elk geval in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) valselijk opgemaakt(e) en/of (een) vervalst(e) geschrift(en), dan wel (telkens) (een) digita(a)l(e) bestand(en) van genoemd(e) geschrift(en) (onder meer te zien op p. 655, 612, 630, 629 en 654), die (telkens) bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten :
- Passport United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, voorzien van nummer [documentnummer 1] , op naam gesteld van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 4] 1975 te [geboorteplaats 3] en/of
- Passport United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, voorzien van nummer [documentnummer 2] , op naam gesteld van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 1976 te [geboorteplaats 2] en/of
- Passport United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, voorzien van nummer [documentnummer 2] , op naam gesteld van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 1976 te [geboorteplaats 2] en/of
- Passport United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, voorzien van nummer [documentnummer 2] , op naam gesteld van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 1976 te [geboorteplaats 3] ,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geschrift(en), of dat/die digitale bestand(en) hiervan, bestemd was/waren om gebruik van te maken als ware(n) dat/deze echt en onvervalst;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 juni 2017 op hierna te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten :
- vier banden (Pirelli) ten bedrage van € 1.120,68 (excl. BTW) van [bedrijf 1] en/of [aangever 3] , in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 9 mei 2017 in de gemeente Deventer (zaaksdossier 2), en/of
- een parketvloer ten bedrage van € 8.331,60 van [benadeelde 3] , in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2017 in de gemeente Deventer (zaaksdossier 3), en/of
- een badkamer ten bedrage van € 27.000,- van [benadeelde 1] en/of [aangever 5] , in de periode van 3 november 2014 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente(s) Emmen en/of Deventer (zaaksdossier 8), en/of
- een kast- en tv-meubel ten bedrage van (totaal) € 6.314,00 van [benadeelde 2] in de periode van 1 juni 2015 tot en met 14 juli 2016 in de gemeente Deventer (zaaksdossier 9);
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 juni 2017 de gemeente Deventer en/of Heerlen en/of Voerendaal en/of Utrecht, in elk geval in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) valselijk opgemaakt(e) en/of (een) vervalst(e) geschrift(en) die (telkens) bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware(n) dat/deze echt en onvervalst, te weten:
a. a) een statement at 28 octobre 2016 van [bank 1] te Hong Kong SAR China (zaaksdossier 2, p. 1266) en/of
b) een e-mail van [e-mailadres 1] (doorgezonden via [e-mailadres 4] ) van [medeverdachte 1] waaruit moest blijken dat € 8.800,- door [bank 1] te Frankrijk naar de rekening van [aangever 4] Parket onder nummer: [rekeningnummer 1] zou worden overgemaakt (zaaksdossier 3, p. 1294) en/of
c) een e-mail van " [bedrijf 2] "
[e-mailadres 2]aan
[e-mailadres 3]waaruit zou moeten blijken dat € 5.000,00 zou worden overgemaakt (zaaksdossier 3, p. 1299) en/of
d) een digitaal document zijnde een Swift banktransactie [doc. 055] waaruit zou moeten blijken dat op 16 januari 2017 een transactie van € 2.386,50 had plaatsgevonden vanaf de rekening [rekeningnummer 2] ten name van [medeverdachte 1] bij de [bank 1] te Hong Kong (China) naar de bankrekening van [benadeelde 5] , [rekeningnummer 3] (zaaksdossier 4, p. 1326) en/of
e) een bankafschrift van de [bank 1] bank ten name van [medeverdachte 1] , rekeningnummer [rekeningnummer 2] , welke is gebruikt door hem, verdachte, bij [bedrijf 3] (zaaksdossier 6, p. 1465) en/of
f) een kopie van een/het Brits paspoort met de naam [medeverdachte 1] , geboren [geboortedag 3] 1976 te [geboorteplaats 2] (zaaksdossier 6, p. 1464) en/of
g) twee kopieën van salarisstroken van [bedrijf 4] te Hong Kong op naam van [medeverdachte 1] met geboortedatum [geboortedag 5] 1977 (zaaksdossier 6, p. 1466-1467) en/of
h) het/een transactieoverzicht van 28-06-2016 van de [bank 2] te New York, waaruit onder meer een betaling van USD 10.267,- aan [benadeelde 6] zou moeten blijken (zaaksdossier 7, p. 1516) en/of
i. i) een bankafschrift van de [bank 3] betreffende een transactie van € 3.809,-, welke volgens [medeverdachte 2] door hem, verdachte, bij [benadeelde 6] is gebruikt (zaaksdossier 7, p. 1518) en/of
j) een uittreksel uit het handelsregister te Hong Kong, ten name van de [bedrijf 4] , met handelsregisternummer 91236681 (dit geschrift is volgens [medeverdachte 2] gebruikt door hem, verdachte, bij [benadeelde 6] ) (zaaksdossier 7, p. 1537-1543) en/of
k) een Swift transactie van 12 februari 2015 waaruit zou moeten blijken dat op 12 februari 2015 door [bedrijf 4] . te Hong Kong vanaf bankrekening [rekeningnummer 2] een bedrag van € 10.000,- werd overgeboekt ten gunste van bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [benadeelde 1] (zaaksdossier 8, p. 1602) en/of
l) een bankoverschrijving uit Hong Kong van de [bank 1] bank van € 19.000,- ten gunste van [benadeelde 1] (zaaksdossier 8, p. 1571-1572) en/of
m) een overschrijving van de [bank 3] (hij, verdachte, opende onder de valse naam [medeverdachte 1] een bankrekening bij de [bank 3] (D) onder nummer [rekeningnummer 7] (zaaksdossier 8, p. 1573-1574) en/of
n) een cashcheque van [bank 4] van 17 november 2016 van € 150.000,00 (p. 1719) en/of
o) een e-mail van [bedrijf 2] van 23 maart 2017, waaruit moet blijken dat verdachte meer dan een half miljard euro op zijn rekening heeft staan (p. 1688) en/of
p) een fotokopie van een transactie van de [bank 1] waaruit zou moeten blijken dat door [medeverdachte 1] een bedrag van € 100.000,- is overgemaakt aan [benadeelde 10] ,
als ware(n) deze/het (telkens) echt en onvervalst dan wel (telkens) opzettelijk zodanig(e) geschrift(en) voorhanden heeft gehad, terwijl hij (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren om gebruik van te maken als ware(n) deze/het echt en onvervalst;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 1 augustus 2016 in de gemeente Voerendaal, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte (aan (een) ander(en) dan aan verdachte) van een hoeveelheid geld (te weten (ongeveer) € 9.611,00), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voor gedaan als [medeverdachte 1] en/of als (bonafide) zakenman en/of (vervolgens) beloftes gemaakt (te weten het betalen van (verkeers)boetes en/of andere kosten), waardoor die [benadeelde 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 1)
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 1 juni 2017 in de gemeente Huizen, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 5] en/of [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van (ongeveer)
€ 900,00 en/of het verlenen van (een) dienst(en) (te weten het uitvoeren van een tweetal reparaties aan de auto en/of autoapparatuur ter waarde van € 786,50), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en/of als (betalende) klant en/of als persoon in financiële nood en/of (vervolgens) (telkens) beloftes gedaan tot betaling en/of terugbetaling, waardoor [bedrijf 5] en/of die [benadeelde 5] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of verlening van (een) dienst(en); (zaaksdossier 4)
6.
hij op of omstreeks 24 april 2017 in de gemeente Rijswijk en/of Waalwijk, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 3] en/of [aangever 1] heeft bewogen tot het aangaan van een leasecontract en/of de afgifte van een BMW 730D, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid voorgedaan als [medeverdachte 1] en/of als (bonafide) zakenman en/of als bestuurder van [bedrijf 4] en/of hij, verdachte, doen voorkomen dat hij bij [bank 1] bank een positief banksaldo van € 162.247.868,- heeft, waardoor [bedrijf 3] en/of die [aangever 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 6)
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente Deventer, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte (middels een huurovereenkomst) van een woning, althans de mogelijkheid tot het gebruiken van een woning, en/of een huurovereenkomst, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en/of als (bonafide) zakenman en/of als houder van een bankrekening bij [bank 5] , waardoor [benadeelde 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 7)
8.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente Emmen, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van (ongeveer) € 23.462,00 en/of het verlenen van een of meer diensten, bestaande uit een of meerdere reparaties aan (een) auto('s) (ter waarde van (in totaal) € 3.375,76), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en/of als (bonafide) klant/zakenman en/of als zijnde miljonair (die miljoenen van zijn vader geërfd zou hebben) en/of die [benadeelde 7] een bankafschrift getoond, waarop te zien was dat op deze rekening ten name van [medeverdachte 1] tientallen miljoenen zouden staan en/of vermeld dat hij, verdachte, (tijdelijk) niet aan zijn geld kon komen vanwege een wisseling van bank, waardoor die [benadeelde 7] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 11)
9.
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2016 tot en met 4 april 2017 in de gemeente Zeewolde en/of Deventer, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 8] heeft bewogen tot de afgifte van (ongeveer)
€ 29.743,96 en/of € 4.238,96, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en/of als (bonafide) klant (te weten zich voordoen als iemand die heel rijk is en/of dat zijn vermogen afkomstig was van zijn familie en/of dat hij als bemiddelaar optrad bij bedrijven die overgenomen worden) en/of (tijdens een begrafenis) een (vals(e)) bankafschrift en/of een verklaring laten zien van de bank [bank 5] te Engeland waar een positief saldo van enkele miljoenen op stond en/of gesteld dat hij, verdachte, geld zou ontvangen van een deal die hij had gesloten, waardoor die [benadeelde 8] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 12)
10.
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2016 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente Deventer, in elk geval Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van € 3.750,00, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en/of als (bonafide en/of vermogende) klant/persoon en/of aan die [benadeelde 9] documenten getoond met betrekking tot grondbezit ter waarde van 1,2 miljard Canadese dollars en/of een bank-app getoond waarop een saldo vermeld stond van € 1.500.000,00, waardoor die [benadeelde 9] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 13)
11.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente Waalwijk en/of Deventer, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 10] heeft bewogen tot de afgifte van (ongeveer)
€ 53.400,00, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en/of een (bonafide) klant/persoon en/of als multimiljonair en/of (valse) documenten aan die [benadeelde 10] getoond waaruit zou moeten blijken dat hij vermogend is en/of een kopie van een transactie van [bank 1] heeft verstuurd/gestuurd waaruit zou moeten blijken dat door hem, verdachte, een bedrag van € 100.000,00 is overgemaakt aan die [benadeelde 10] en/of gemeld dat hij, verdachte, door omstandigheden niet aan een aan hem toegekende erfenis kon komen, waardoor die [benadeelde 10] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier 14)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd.
Voor wat betreft de onder 1 subsidiair tenlastegelegde begindatum van de pleegperiode van 1 mei 2017 overweegt het hof dat gelet op de onder 1 primair tenlastegelegde begindatum van 1 mei 2014 en tevens gelet op het feit dat de doorzoeking waarbij de desbetreffende bestanden zijn aangetroffen reeds heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017 (dossierpagina 771), het hof de begindatum ‘1 mei 2017’ leest als ‘1 mei 2014’.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Feit 1 primair
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is hof van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 4
Aangeefster [benadeelde 4] heeft op 7 december 2016 aangifte gedaan. Zij heeft bij de politie onder meer verklaard dat zij in mei 2014 via haar dochter getuige [getuige] met de verdachte, die vertelde dat hij [medeverdachte 1] heette, in contact is gekomen. De verdachte vertelde getuige [getuige] dat hij een zakenman was, een eigen bedrijf [bedrijf 4] had en dat hij geen auto kon huren, omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. Aangeefster [benadeelde 4] heeft toen op haar naam een auto voor hem gehuurd. Zij heeft daarvoor in eerste instantie conform afspraak € 1.500,00 gekregen. Daarna werd de huurperiode een aantal keer verlengd. Ze heeft in de periode van 14 mei 2014 tot en met 3 september 2014 iedere keer geld gekregen voor de huur van de auto en iets extra’s. Gedurende deze periode heeft aangeefster [benadeelde 4] 40 verkeersboetes ontvangen. Zij heeft deze verkeersboetes voldaan. De verdachte heeft deze verkeersboetes echter niet volledig terugbetaald.
Aangeefster [benadeelde 4] is op 20 december 2017 bij de rechter-commissaris gehoord. Daar heeft zij in essentie herhaald wat zij bij de politie naar voren heeft gebracht.
Getuige [getuige] is op 13 december 2016 gehoord. Zij heeft verklaard dat zij en haar moeder graag wat extra’s wilden verdienen, maar dat zij ook wist dat de verdachte, die zij kende als [medeverdachte 1] , samen met medeverdachte [medeverdachte 2] banken oplichtte en in het bezit was van meerdere paspoorten. In het verhoor op 23 januari 2017 voegt ze aan haar verklaring toe dat ze wist dat het bedrijf [bedrijf 4] verzonnen was en dat medeverdachte [medeverdachte 2] de website daarvan voor de verdachte had gemaakt. Ook wist ze hoe de verdachte te werk ging, te weten dat hij iemand geld bood om een transactie voor hem te doen, maar de ander dit geld nooit ontving doordat medeverdachte [medeverdachte 2] valse documenten doorstuurde waardoor het leek alsof het geld naar de ander was overgemaakt. Bij haar verhoor bij de rechter-commissaris op 20 december 2017 heeft getuige [getuige] bevestigd dat zij en haar moeder iets extra’s wilden verdienen en dat zij weet had van de werkwijze van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] .
Het hof overweegt dat zij niet de overtuiging heeft bekomen dat aangeefster [benadeelde 4] door middel van de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen is bewogen tot het betalen van (verkeers)boetes en/of andere kosten. Het hof heeft daarbij gelet op de verklaringen van aangeefster [benadeelde 4] en getuige [getuige] zoals hiervóór aangeduid. Op grond hiervan en mede gegeven het feit dat getuige [getuige] de dochter is van aangeefster, kan het hof niet met voldoende zekerheid uitsluiten dat ook aangeefster (vroegtijdig) op de hoogte was van de door getuige [getuige] in haar verklaringen beschreven leugens en frauduleuze praktijken van de verdachte en dat zij desondanks haar medewerking aan de gewenste huur van een auto heeft verleend. In dat geval kan van oplichting niet worden gesproken.
Ook in het geval [benadeelde 4] niet op de hoogte was van de door [getuige] omschreven praktijken van verdachte leidt dit tot vrijspraak. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat [benadeelde 4] door oplichtingsmiddelen van verdachte is bewogen tot het betalen van verkeersboetes. Het onder valse voorwendselen op verzoek van de verdachte huren van een auto acht het hof daartoe onvoldoende. De verdachte zal daarom van het onder 4 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Feit 6
Aangever [aangever 1] heeft namens [bedrijf 3] op 12 juni 2017 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat [bedrijf 3] onder andere lease en financieringen ten behoeve van particulieren en zakelijke klanten verstrekt, welke via het BMW-dealernetwerk worden aangevraagd. Via de BMW-dealer [bedrijf 6] te Waalwijk zijn op respectievelijk 24 april 2017 en 9 mei 2017 twee operational lease aanvragen voor het bedrijf [bedrijf 4] ontvangen. Het betrof de volgende aanvragen:
1: een aanvraag voor een BMW 730D ter waarde van € 117.629,44.
2: een aanvraag voor een BMW 4410 Cabrio ter waarde van € 92.920,00.
Aanvraag 2 is afgewezen. Aanvraag 1 is akkoord bevonden door middel van het automatische goedkeuringssysteem op basis van de onder andere beschikbare informatie via de Kamer van Koophandel. Ter onderbouwing van het inkomen heeft [medeverdachte 1] een aantal documenten overgelegd. Deze documenten bleken vals te zijn, aldus aangever.
Op 1 december 2021 is aangever [aangever 1] bij de raadsheer-commissaris gehoord. Tijdens dit verhoor zijn de specifieke operational lease aanvragen niet besproken.
Het hof overweegt dat het onduidelijk is of de verdachte bij voornoemde lease aanvraag voor een BMW 730D de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen heeft gebruikt. Een kopie van de desbetreffende aanvraag met eventuele daarbij behorende bijlagen ontbreekt in het dossier. In de aangifte wordt voorts slechts verklaard dat bij de beoordeling van deze aanvraag gebruik is gemaakt van informatie van de Kamer van Koophandel, welke niet lijkt te zijn verschaft door de verdachte of anderszins van hem afkomstig lijkt te zijn. Het hof kan niet met voldoende mate van zekerheid uitsluiten dat de verdachte de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen enkel heeft gebruikt bij de tweede operational lease aanvraag voor een BMW 4410 Cabrio, welke aanvraag echter niet tot het gewenste leasecontract dan wel tot de afgifte van de tenlastegelegde personenauto, heeft geleid. Om die reden ontbreekt het bewijs dat aangever door middel van de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen aangever heeft bewogen tot het aangaan van een leasecontract en/of de afgifte van een BMW 730D. De verdachte zal daarom van het onder 6 tenlastegelegde worden vrijgesproken .
Feit 7
Aangever [aangever 2] heeft namens [benadeelde 6] op 12 juni 2017 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat er op 2 februari 2015 een nieuwe huurder kwam. Deze huurder stelde zich voor als [medeverdachte 1] . Er is vervolgens een huurovereenkomst opgesteld voor een woonruimte aan [adres 1] . De verdachte heeft echter niet alle huur betaald. Ook kwam de verdachte de later gesloten koopovereenkomst van voornoemde woning niet na. Volgens aangever heeft de verdachte de meest bizarre verhalen verteld en had hij elke keer een excuus waarom hij de huur op dat moment niet kon betalen. Daarnaast heeft de verdachte een aantal vals gebleken documenten overgelegd.
Op 17 juli 2020 is aangever [aangever 2] bij de raadsheer-commissaris gehoord over, met name, de huurachterstand van de verdachte.
Het hof overweegt dat uit de aangifte en de verdere verklaring van aangever [aangever 2] namens [benadeelde 6] niet blijkt dat laatstgenoemde door de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen is bewogen tot het aangaan of afgeven van de huurovereenkomst, dan wel tot het (mede) door de verdachte laten gebruiken van de desbetreffende woning. Mogelijk is aangever door de desbetreffende middelen bewogen tot het niet (voortijdig) beëindigen van de aangegane huurovereenkomst, maar dit valt naar het oordeel van het hof buiten de reikwijdte van het onder 7 tenlastegelegde. Om die reden zal de verdachte van het onder 7 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Omdat het hof vrijspreekt van de feiten 6 en 7 leidt dit ook tot vrijspraak van de onderdelen E, F, G, H, I en J bij feit 3.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 5, 8, 9, 10 en 11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair.
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 juni 2017 in Nederland opzettelijk valselijk opgemaakte geschriften , dan wel valselijk opgemaakte digitale geschriften, dat, dan wel die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- Passport United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, voorzien van nummer [documentnummer 1] , op naam gesteld van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 4] 1975 te [geboorteplaats 3] en
- Passport United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, voorzien van nummer [documentnummer 2] , op naam gesteld van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 1976 te [geboorteplaats 2] en
- Passport United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, voorzien van nummer [documentnummer 2] , op naam gesteld van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 1976 te [geboorteplaats 2] en
- Passport United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, voorzien van nummer [documentnummer 2] , op naam gesteld van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 1976 te [geboorteplaats 3] ,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die (digitale) geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren deze echt en onvervalst;
2.
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 juni 2017 op hierna te noemen plaatsen een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- vier banden (Pirelli) van [bedrijf 1] , in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 9 mei 2017 in de gemeente Deventer, en
- een parketvloer van [benadeelde 3] , in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2017 in de gemeente Deventer, en
- een badkamer van [benadeelde 1] , in de periode van 3 november 2014 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente Emmen, en
- een kast- en tv-meubel van [benadeelde 2] , in de periode van 1 juni 2015 tot en met 14 juli 2016 in de gemeente Deventer;
3.
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 juni 2017 in Nederland, meermalen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, te weten:
a. a) een statement at 28 octobre 2016 van de [bank 1] te Hong Kong SAR China en
b) een e-mail van [e-mailadres 1] (doorgezonden via [e-mailadres 4] ) van [medeverdachte 1] waaruit moest blijken dat € 8.800,- door [bank 1] te Frankrijk naar de rekening van [aangever 4] Parket onder nummer: [rekeningnummer 1] zou worden overgemaakt en
c) een e-mail van " [bedrijf 2] "
[e-mailadres 2]aan
[e-mailadres 3] ,waaruit zou moeten blijken dat € 5.000,00 zou worden overgemaakt en
d) een digitaal document zijnde een Swift banktransactie [doc. 055] waaruit zou moeten blijken dat op 16 januari 2017 een transactie van € 2.386,50 had plaatsgevonden vanaf de rekening [rekeningnummer 2] ten name van [medeverdachte 1] bij de [bank 1] te Hong Kong (China) naar de bankrekening van [benadeelde 5] , [rekeningnummer 3] en
l) een bankoverschrijving uit Hong Kong van de [bank 1] bank van € 19.000,- ten gunste van [benadeelde 1] en
m) een overschrijving van de [bank 3] en
o) een e-mail van [bedrijf 2] van 23 maart 2017, waaruit moet blijken dat verdachte meer dan een half miljard euro op zijn rekening heeft staan enin de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 juni 2017 in Nederland, opzettelijk een valselijk opgemaakt geschrift voorhanden heeft gehad dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dit echt en onvervalst te weten:
k) een Swift transactie van 12 februari 2015 waaruit zou moeten blijken dat op 12 februari 2015 door [bedrijf 4] . te Hong Kong vanaf bankrekening [rekeningnummer 2] een bedrag van € 10.000,00 werd overgeboekt ten gunste van bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [benadeelde 1] ;
5.
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 1 juni 2017 in de gemeente Huizen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 5] en/of [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van (ongeveer) € 900,00 en het verlenen van diensten (te weten het uitvoeren van een tweetal reparaties aan de auto ter waarde van € 786,50), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en als (betalende) klant en als persoon in financiële nood en (vervolgens) (telkens) beloftes gedaan tot betaling en terugbetaling, waardoor [bedrijf 5] en/of die [benadeelde 5] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte en verlening van diensten;
8.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente Emmen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van (ongeveer)
€ 23.462,00 en het verlenen van diensten, bestaande uit reparaties aan auto's (ter waarde van (in totaal) € 3.355,76), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en als (bonafide) klant/zakenman en als zijnde miljonair (die miljoenen van zijn vader geërfd zou hebben) en die [benadeelde 7] een bankafschrift getoond, waarop te zien was dat op deze rekening ten name van [medeverdachte 1] tientallen miljoenen zouden staan en vermeld dat hij, verdachte, (tijdelijk) niet aan zijn geld kon komen vanwege een wisseling van bank, waardoor die [benadeelde 7] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
9.
hij in de periode van 25 november 2016 tot en met 4 april 2017 in Nederland met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde 8] heeft bewogen tot de afgifte van (ongeveer)
€ 29.743,96, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en als iemand die heel rijk is en wiens vermogen afkomstig was van zijn familie en die als bemiddelaar optrad bij bedrijven die overgenomen worden en (tijdens een begrafenis) een valse verklaring laten zien van de bank [bank 5] te Engeland waar een positief saldo van enkele miljoenen op stond en gesteld dat hij, verdachte, geld zou ontvangen van een deal die hij had gesloten, waardoor die [benadeelde 8] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
10.
hij in de periode van 4 maart 2016 tot en met 12 juni 2017 in de gemeente Deventer met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgreep [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van € 3.750,00, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en als bonafide en vermogend persoon en aan die [benadeelde 9] documenten getoond met betrekking tot grondbezit ter waarde van 1,2 miljard Canadese dollars en een bank-app getoond waarop een saldo vermeld stond van € 1.500.000,00, waardoor die [benadeelde 9] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
11.
hij in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 12 juni 2017 in Nederland met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde 10] heeft bewogen tot de afgifte van (ongeveer) € 53.400,00, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [medeverdachte 1] en een bonafide persoon en als multimiljonair en valse documenten aan die [benadeelde 10] getoond waaruit zou moeten blijken dat hij vermogend is en gemeld dat hij, verdachte, door omstandigheden niet aan een aan hem toegekende erfenis kon komen, waardoor die [benadeelde 10] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 1 subsidiair (valsheid in geschrift)
Het gebruik van de vals opgemaakte kopie paspoort op naam van [medeverdachte 1] met geboortedatum [geboortedag 3] 1976 in Nederland door de verdachte levert het strafbare feit valsheid in geschrift op. Dat is subsidiair tenlastegelegd en het hof zal dat bewezen verklaren.
Dit betreft een fotokopie van een Brits paspoort met paspoortnummer [documentnummer 2] , ingeleverd door de verdachte bij een aanvraag van een leaseauto op 3 mei 2017 en ten behoeve van een huurovereenkomst in Deventer.Deze kopie van een paspoort is geënt op een door de Britse autoriteiten verstrekt paspoort voor de ‘echte’ [medeverdachte 3] (na naamswijziging aldus verdachte geheten [medeverdachte 1] ). Er zijn op basis van de identiteit [medeverdachte 3] , hoewel die overleden was, drie paspoorten verstrekt, in 1995, 2008 en 2009. Het laatst uitgegeven paspoort heeft paspoortnummer [documentnummer 2] en was geldig tot 2020. Dit alles blijkt uit het rapport van de Britse autoriteiten naar aanleiding van het door Nederland gegeven Europees Onderzoeksbevel van 3 juli 2017.De Britse autoriteiten hebben geconstateerd dat deze paspoorten frauduleus waren verkregen en ze hebben de paspoorten ingetrokken. Bij de aanvragen van deze paspoorten zijn door de aanvrager foto’s verstrekt en bij de aanvraag in 2009, rond 9 juli 2009, is ook een akte van naamswijziging verstrekt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een identiteitsbewijs, dat de verdachte hem in handen heeft gegeven, digitaal heeft gemanipuleerd. Dit betrof volgens medeverdachte [medeverdachte 2] een Brits paspoort op naam van [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 1966 te [geboorteplaats 2] .Dit moet dan het paspoort zijn dat de Britse autoriteiten in 2009 verstrekt hebben en dat bevestigt dat de verdachte de aanvrager is geweest. Medeverdachte [medeverdachte 2] vervalste dit document door het in de computer in te voeren en daarop digitaal de geboortedatum aan te passen: van [geboortedag 2] 1966 in [geboortedag 2] 1976 en daarna in [geboortedag 3] 1976. Ook de geboorteplaats [geboorteplaats 2] veranderde hij in Manchester.In het politieonderzoek zijn op de laptop van medeverdachte [medeverdachte 2] ook diverse bestanden van paspoortdocumenten aangetroffen met dit paspoortnummer [documentnummer 3] en een document met paspoortnummer [documentnummer 1] met telkens verschillende persoonsgegevens.Deze gemanipuleerde kopieën van het authentieke paspoort heeft de verdachte dus voorhanden gehad (en in twee gevallen ook gebruikt), terwijl hij wist dat die bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Feit 2 (flessentrekkerij)
Flessentrekkerij is een bijzondere vorm van bedrog. Deze bepaling is door de wetgever opgenomen om bescherming te bieden tegen het sterk toegenomen verschijnsel van kopen op krediet met de bedoeling niet te betalen. De wetgever heeft de strafbaarheid willen beperken tot het beroepsmatig of als gewoonte kopen van goederen zonder (volledige) betaling.
De wetgever licht het bestanddeel ‘gewoonte’ als volgt toe. ‘Onder ‘gewoonte’ pleegt de rechtspraak te verstaan: een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan, zowel wat betreft de (objectieve) aard van de feiten als wat betreft de (subjectieve) gerichtheid van de dader: de neiging van de dader om het feit steeds weer te begaan (vgl. de standaard-interpretatie van het begrip ‘gewoonte’, gegeven in aantekening 11 op artikel 250 van het Wetboek van Strafrecht, in [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , het Wetboek van Strafrecht, supplement 91, p.773). De pluraliteit van feiten onderscheidt de ‘gewoonte’ van het ‘beroep’. Het kenmerkende daarvan ligt niet in de herhaling, maar in het oogmerk om te herhalen, teneinde zich aldus een bron van inkomsten te verschaffen (Zie [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , t.a.p.). Bij ‘beroep’ gaat het dus om de wil om eenzelfde feit stelselmatig uit winstbejag of om in het onderhoud te voorzien te begaan. Daar kan één daad voldoende zijn, mits deze wijst op het vaste voornemen hetzelfde feit nogmaals te begaan met het oog op financieel gewin.Voor de bewezenverklaring van het maken van een gewoonte is een meervoud van handelingen vereist waarbinnen een verband bestaat.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een gewoonte als hiervoor vermeld gelet op het hiernavolgende.
De verdachte heeft in november 2014 een badkamer aangeschaft ter waarde van 27.000. De verdachte heeft de rekening voor deze badkamer nimmer voldaan. In januari 2015 heeft de verdachte zich gemeld in de zaak van [aangever 4] Parket alwaar hij een parketvloer heeft besteld ter waarde van meer dan 8000,-. De vloer is in april 2015 in de woning van verdachte gelegd. Verdachte heeft de rekening nimmer voldaan. In de zomer van 2015 heeft verdachte bij [benadeelde 2] kasten besteld. Deze kasten die op maat gemaakt moesten worden kostten meer dan 6000,-. De rekening is slechts gedeeltelijk voldaan na meerdere aanmaningen van de zijde van de desbetreffende aangever. Tot slot heeft verdachte in oktober 2016 4 autobanden besteld bij [bedrijf 1] ter waarde van ruim 1000,-. Deze zijn geleverd en onder zijn leaseauto gemonteerd. De rekening is niet voldaan, ook niet na aanmaningen.
De verdachte heeft aldus in een periode van nog geen twee jaar 4 maal (luxe) goederen besteld ten behoeve van huis en auto en daarbij telkens niet (geheel) voldaan aan de betalingsverplichting. Hij deed daarbij loze beloften en/of noemde iedere keer andere redenen waarom de betalingen niet waren gelukt. Bij de constatering dat verdachte een gewoonte maakte van het kopen met het oogmerk van niet-betaling betrekt het hof tevens de omstandigheid dat de verdachte, zoals blijkt uit de overwegingen van dit arrest, de levensstijl en -standaard die hij er op nahield niet bekostigde met een legaal inkomen maar door middel van oplichting en flessentrekkerij. De verdachte vulde het ene gat met het andere.
Feit 3 (gebruik maken/voorhanden hebben van een vals of vervalst geschrift)
Uit de bewijsmiddelen bij de hiernavolgende bespreking van de feiten 5, 8, 9, 10 en 11 volgt dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het -kort gezegd- (meermalen) opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst en het voorhanden hebben van een vals of vervalst geschrift.
Feiten 5,8, 9, 10 en 11 (oplichting)
De verdachte noemde zich tegenover de aangevers [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] , wat niet zijn ware naam is. Het hof zal hierna weergeven wat de aangevers nog meer hebben verklaard en welk overwegend valse documenten zij van de verdachte hebben gekregen. Uit hun verklaringen blijkt van het door de verdachte telkens toepassen van meer oplichtingsmiddelen naast het gebruik van een valse naam en blijkt van een patroon, een modus operandi van een ervaren oplichter.
De modus operandi van de verdachte
Wanneer iemand een (mondelinge) overeenkomst aangaat en die zonder goede reden niet nakomt, dan is er sprake van een toerekenbare tekortkoming. Uit het dossier blijkt dat de verdachte met aangevers overeenkomsten is aangegaan, variërend van het lenen van geld tot het laten repareren van zijn auto. Uit de na volgende bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarbij:
- een vals beeld schetst over wie hij is;
- een vals beeld schetst over waar hij zijn geld mee verdient;
- een vals beeld schetst over zijn vermogen en dus zijn kredietwaardigheid;
- zich daarbij bedient van valse documenten en valse beloften en smoezen.
Dan wordt duidelijk dat die persoon bij het aangaan van de overeenkomsten helemaal niet van plan is geweest de afspraken na te komen, maar er alleen op uit is geweest de anderen tot afgifte van geld en goederen te bewegen, aan het lijntje te houden en zelfs nog meer geld af te laten geven. De feiten in deze zaak blijken zo’n patroon op te leveren en moeten niet elk afzonderlijk, maar ook in samenhang met elkaar worden bezien. Hierna zal het hof per aangever aan de hand van de bewijsmiddelen de feiten vaststellen. Dat levert oplichting op met telkens een combinatie van oplichtingsmiddelen die de aangevers ertoe gebracht hebben geld en/of goederen af te geven .
Aangever [aangever 3] van [bedrijf 1] te Deventer (feit 2)
Aangever [aangever 3] heeft rond 28 oktober 2016 vier banden (Pirelli) ten bedrage van
€ 1.120,68 (excl. BTW) van het bedrijf [bedrijf 1] aan de verdachte geleverd en op diens (lease)auto gemonteerd. De verdachte, die zich bekend maakte onder de naam [medeverdachte 1] , betaalde echter niet. Op de dag van de aangifte, 9 mei 2017, is er nog steeds niet betaald. De verdachte verzond op 26 januari 2017 een e-mail aan aangever [aangever 3] van een bank in Hong Kong met overboekingsgegevens van het gefactureerde bedrag, afgeschreven 28 oktober 2016 (statement at 28 octobre 2016 van [bank 6]), maar er kwam geen geld, ook niet na aanmaningen. Op het door verdachte gestuurde bankafschrift stond een saldo vermeld van meer dan 16 miljoen euro. Eerder, op 10 januari 2017, ontving aangever [aangever 3] een bijlage bij een e-mail van de verdachte met een overboeking van het verschuldigde bedrag door een Duitse bank. Aangever [aangever 3] heeft voorts verklaard over meerdere beloftes van de verdachte om langs te komen en ‘vandaag’ te betalen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat het goed mogelijk is dat hij het bankafschrift van de [bank 1] voor de verdachte gemaakt heeft; het is in elk geval nep en het betrof een PDF-bestand dat de verdachte zelf kon aanpassen. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] was het Duitse bankrekeningnummer echt. Je kon via internetbankieren een transactie maken, maar niet verzenden.De verdachte heeft bij zijn verhoor verklaard dat het valse bankafschrift van de [bank 1] in zijn opdracht door medeverdachte [medeverdachte 2] is gemaakt en dat hij dat naar aangever [aangever 3] heeft gestuurd omdat hij uitstel van betaling wilde. Ook met het sturen van de transactie van de Duitse bankrekening wilde hij tijd rekken. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid te twijfelen van het proces-verbaal dat van dit verhoor van de verdachte is opgemaakt.
Aangever [aangever 4] van [benadeelde 3] te Deventer (feit 2)
Het bedrijf [benadeelde 3] heeft een parketvloer ten bedrage van € 8.080,00 in de woning van de verdachte in Deventer gelegd. In januari 2015 kwam de verdachte, die zich bekendmaakte als [medeverdachte 1] , in de zaak en begin april 2015 is de vloer conform afspraak gelegd. Op 9 april 2015 werd de factuur verzonden. Drie aanmaningen hebben niet tot betaling geleid. Een betalingsvoorstel werd door de verdachte geaccepteerd, maar er werd wederom niet betaald. Op de dag van de aangifte, 31 mei 2017, is er nog steeds niet betaald.
De verdachte heeft op 21 mei 2015 een e-mail van de bank [bank 1] France verzonden waaruit zou blijken dat er € 8.800,00 zou zijn overgemaakt (e-mail van
[e-mailadres 1]doorgezonden via
[e-mailadres 4]van [medeverdachte 1] waaruit moest blijken dat
€ 8.800,00 zou worden overgemaakt door de [bank 1] bank te Frankrijk naar de rekening van [benadeelde 3] onder nummer: [rekeningnummer 1] ). Ook ontving aangever [aangever 4] een e-mail van de [bank 5] d.d. 1 mei 2017 waaruit zou moeten blijken dat er € 5.000,00 zou worden overgemaakt (‘ [bedrijf 2] ’ <
[e-mailadres 2]> aan <
[e-mailadres 3]>).
In de persoonlijke contacten met de verdachte hoorde aangever [aangever 4] telkens een ander verhaal waarom de verdachte de rekening niet had betaald. Er zou geld door de Franse douane in beslag zijn genomen, de verdachte zou € 10.000,00 vanuit Denemarken in contanten in chocoladedoosjes sturen, maar dat zou niet gelukt zijn. Op 13 mei 2017 beloofde de verdachte opnieuw te zullen betalen en belde hij in het bijzijn van aangever [aangever 4] met een bank in Engeland om de betaling rond te maken..
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in de e-mail van de [bank 1] de werkwijze van de verdachte herkende om crediteuren aan het lijntje te houden. Het logo van [bank 5] , dat gebruikt was in de e-mail van 1 mei 2017, had medeverdachte [medeverdachte 2] weleens voor de verdachte digitaal en bewerkbaar gemaakt.
Aangever [aangever 5] van [benadeelde 1] te Emmen (feit 2).
Aangever [aangever 5] van [benadeelde 1] heeft een badkamer geleverd aan de verdachte, die zich bekend had gemaakt onder de naam [medeverdachte 1] , ten bedrage van € 27.000,00. Op 3 november 2014 is de koopovereenkomst, gesteld op naam van [medeverdachte 1] , gesloten. Tot op de dag van de aangifte, 12 juni 2017, is er door de verdachte niet betaald. De verdachte heeft overschrijvingsbewijzen aan de aangever gestuurd, maar die bleken niet echt te zijn:
- een bankoverschrijving uit Hong Kong van de [bank 1] bank van € 10.000,00 ten gunste van Grando Keuken;
- een overschrijving van de [bank 3] .
In een door de aangever aangespannen rechtszaak werd overeengekomen dat de verdachte
€ 20.000,00 zou betalen. Aangever [aangever 5] heeft uiteindelijk € 10.000,00 ontvangen, maar niet van de verdachte.Bij medeverdachte [medeverdachte 2] werd nog een document aangetroffen met daarop een Swift transactie van 12 februari 2015 waaruit zou moeten blijken dat op 12 februari 2015 door [bedrijf 4] . Te Hong Kong vanaf bankrekening [rekeningnummer 2] een bedrag van € 10.000,00 ten gunste van bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [benadeelde 1] werd overgeboekt.Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] was het Duitse bankrekeningnummer echt. Je kon dan via internetbankieren een transactie aanmaken maar niet verzenden.
Aangever [aangever 6] van [benadeelde 2] te Deventer (feit 2).
Aangever [aangever 6] leverde aan de verdachte een kast- en tv-meubel ten bedrage van
€ 6.314,00 (met een aanbetaling van € 700,00) namens het bedrijf [benadeelde 2] In de zomer 2015 kwam de verdachte, die zich voorstelde als [medeverdachte 1] , in de winkel en bestelde kasten die op maat gemaakt werden. Tot op de dag van de aangifte, 28 juni 2017, heeft aangever [aangever 6] met inzet van een deurwaarder € 4.500,00 ontvangen. De verdachte kwam telkens met een andere reden waarom hij de rekening nog niet had voldaan. Hij vertelde dat hij een bedrijf in Hong Kong had en miljoenen op zijn rekening had staan. De verdachte liet aangever [aangever 6] brieven zien waarin werd aangegeven dat hij op dat moment niet over dat geld kon beschikken.
Aangever [benadeelde 5] van [bedrijf 5] te Huizen (feit 5)
Aangever [benadeelde 5] kwam in december 2016 met de verdachte in contact. Hij voerde twee reparaties aan de auto van de verdachte uit voor een bedrag van € 786,50. De verdachte deed zich voor als [medeverdachte 1] . De verdachte vertelde op 16 januari 2017 dat hij geld nodig had en aangever [benadeelde 5] gaf de verdachte € 900,00. Het verhaal van de verdachte was dat hij het huis van zijn vriendin niet in kon, die in verband met hun bruiloft al in het buitenland was. Omdat hij onderweg was naar haar had hij dringend geld nodig. De verdachte had eerder aangegeven dat hij [benadeelde 5] apparatuur zou laten inbouwen in zijn nieuwe auto, zoals alarmsystemen en voertuigvolgsystemen. Met die nieuwe opdracht in het vooruitzicht en de belofte van de verdachte dat hij de € 900,00 direct terug zou storten, net als de reparatiekosten en nog € 600,00 extra, heeft aangever [benadeelde 5] het geld gegeven. Voorafgaand daaraan stuurde de verdachte aangever [benadeelde 5] via e-mail papieren van de [bank 1] waarop de door de verdachte beloofde overboeking te zien was (een digitaal document zijnde een Swift banktransactie met daarop een transactie van € 2.386,50 op 16 januari 2017 vanaf de rekening [rekeningnummer 2] ten name van [medeverdachte 1] bij de [bank 1] te Hong Kong (China) naar de bankrekening van [benadeelde 5] , [rekeningnummer 3] ). Ook zat daar een bankafschrift van 16 januari 2017 bij van de [bank 1] te Hong Kong waarop die overboeking naar aangever [benadeelde 5] te zien was en waarop een saldo van meer dan 163 miljoen euro te zien was.
Toen aangever [benadeelde 5] geen geld ontving sprak hij de verdachte aan, die telkens excuses had. De verdachte verstuurde WhatsAppberichten dat hij geld had overgeboekt via een Duitse bank en ook via een Engelse bank . Aangever [benadeelde 5] had daarvan nog een screenshot. Ten tijde van de aangifte op 1 juni 2017 was er nog steeds niet betaald.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat het bankafschrift van 16 januari 2017 van de [bank 1] vals was. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] had de verdachte helemaal geen bankrekening bij de [bank 1] .Ook het Swift-document was vals.
Aangever [benadeelde 7] van [bedrijf 7] te Emmen (feit 8).
Aangever [benadeelde 7] heeft de auto van de verdachte, die hij vanaf begin januari 2015 kende als [medeverdachte 1] , gerepareerd. De verdachte vertelde dat hij miljonair was. Hij had miljoenen geërfd van zijn vader, die grond in Canada had gehad waar olie werd geboord. De verdachte heeft twee keer een rekening betaald, maar daarna niet meer. De verdachte deed hem formulieren toekomen, maar hield hem aan het lijntje. Ergens in 2015 kwam de verdachte en zei dat hij geld nodig had. In vertrouwen heeft aangever [benadeelde 7] de verdachte geld gegeven, contant en via overboeking. In totaal betrof het een bedrag van € 26.817,26 (€ 23.462,00 en € 3.355,76), dat niet aan aangever [benadeelde 7] is terugbetaald. De verdachte had het nodig voor een appartement in Deventer, maar kon niet bij zijn geld omdat hij van bank ging wisselen. De verdachte wist aangever [benadeelde 7] steeds weer te bewegen om opnieuw geld te geven. De verdachte heeft een aantal documenten aan aangever [benadeelde 7] gegeven:
- een e-mail d.d. 22 juli 2015 van de [bank 5] in Jersey gericht aan aangever [benadeelde 7] , inhoudende dat in verband met een onderzoek een betaling aan hem van
€ 150.000,00 tijdelijk wordt tegengehouden en wordt uitgevoerd zodra het interne onderzoek is voltooid;
- een e-mail van de [bank 6] in Dubai d.d. 27 januari 2016 inhoudende dat nog ID-gegevens moeten worden overgelegd voordat [medeverdachte 1] toegang kan krijgen tot zijn nieuwe rekening;
- berichten van de [bank 1] gericht aan aangever [benadeelde 7] over een overschrijving van
- een cheque van € 170.000,00;
- een foto van een formulier van beslaglegging op € 177.000,00.
Uit het dossier blijkt uit informatie van het Openbaar Ministerie in Jersey dat er geen bankrekeningen bekend waren bij [bank 5] op naam van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Aangeefster [benadeelde 8] (feit 9).
Aangeefster [benadeelde 8] , woonachtig te Zeewolde, heeft in gedeelten een bedrag van € 29.843,96 geleend aan de verdachte, die zij kende als [medeverdachte 1] . Dat begon met een opname van haar bank op 25 november 2016. Ook heeft zij voor de verdachte een rekening betaald van een installatiebedrijf van € 4.238,96 en op 4 april 2017 nog een rekening van de deurwaarder. [medeverdachte 1] was de partner van een vriendin van haar in Deventer en deed zich voor als een man die heel rijk was. Hij was afkomstig uit Engeland met roots in Barbados. Zijn vermogen zou afkomstig zijn van zijn familie. Hij vertelde dat hij als bemiddelaar optrad bij bedrijven die overgenomen worden. Tijdens een begrafenis liet hij haar een bankverklaring zien van de [bank 5] te Engeland waarin zij las dat zijn vermogen in de miljoenen liep. Zijn rekening was geblokkeerd omdat er een onderzoek liep naar de herkomst van het vermogen. [medeverdachte 1] kocht dure cadeaus voor haar vriendin en ze hadden allebei dure auto’s. [medeverdachte 1] en haar vriendin besloten een restaurant te beginnen en [medeverdachte 1] vroeg of hij van haar geld kon lenen voor de laatste zaken voor dat restaurant, waarin zij bewilligde.
Er waren geen afspraken gemaakt over het terugbetalen maar als zij erover begon hield hij haar aan het lijntje. Hij had steeds weer een ander verhaal. Er zou een bedrag van een deal binnenkomen, maar elke keer was er weer een andere smoes. Ook stuurde hij een WhatsAppbericht met de mededeling dat zijn kluis was weggehaald. Op de site van de Stentor las zij dat er een inval van politie was geweest. Toen zij de verdachte hiermee confronteerde, heeft hij zijn telefoon uitgezet. Via LinkedIn beloofde hij haar steeds dat hij contact met haar op zou nemen, maar dat gebeurde vaak niet. Hij zou een bedrag in contanten hebben om aan haar te overhandigen, maar tot een afspraak hiervoor kwam het niet.
Volgens het loopproces-verbaal van de politie heeft aangeefster [benadeelde 8] nog documenten en afdrukken overhandigd van chatgesprekken. Daaronder is een aan aangeefster [benadeelde 8] verstuurde e-mail van [bedrijf 2] van 23 maart 2017 waaruit moet blijken dat de verdachte meer dan een half miljard euro op zijn rekening heeft staan.
Uit het dossier blijkt uit informatie van het Openbaar Ministerie in Jersey dat er geen bankrekeningen bekend waren bij de [bank 5] op naam van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Aangever [benadeelde 9] te Deventer (feit 10).
Aangever [benadeelde 9] heeft op 4 maart 2016 te Deventer de verdachte, die zich voordeed als [medeverdachte 1] , een bedrag van € 3.750,00 geleend. De verdachte vroeg dit te leen omdat zijn bankpassen geblokkeerd waren. De verdachte vertelde dat hij samen met zijn zus erfgenaam was van een stuk grond van zijn overleden oma. In de auto liet hij een pak papier zien waarop aangever zag dat de grond een waarde had van 1,2 miljard Canadese dollars. Ook liet de verdachte op zijn mobiele telefoon een bank app zien waarop aangever [benadeelde 9] zag dat er een bedrag van € 1.500.000,00 op de rekening stond. Aangever [benadeelde 9] wist als personal trainer van de vriendin van de verdachte niet anders dan dat de verdachte een welgesteld man was. Nadat aangever [benadeelde 9] de dag erop geen geld terug ontvangen had heeft aangever [benadeelde 9] de verdachte een WhatsAppbericht gestuurd en druk uitgeoefend om het geld terug te krijgen. Uiteindelijk heeft de verdachte in delen € 2.750,00 terugbetaald. Ten tijde van de aangifte op 1 augustus 2017 was de resterende € 1.000,00 nog niet betaald. De verdachte had hem ook nog gevraagd zijn bankrekening ter beschikking te stellen om geld op te laten storten omdat zijn rekening geblokkeerd zou zijn. De verdachte beloofde weer van alles. Daarin is aangever [benadeelde 9] echter niet meegegaan. Aangever [benadeelde 9] heeft de berichtenuitwisseling tussen hem en de verdachte overlegd. Daarin is kort samengevat onder meer te lezen dat:
- de verdachte bij herhaling belooft te betalen;
- meermalen zegt dat het geld is overgemaakt;
- de bankdirecteur aangever [benadeelde 9] zal bellen om hem gerust te stellen en alles uit te leggen, wat vervolgens niet is gebeurd;
- hij in het buitenland is en dat de douane € 177.000,00 in beslag genomen heeft en dat hij hen bewijs moet brengen van de herkomst en dat hij het terug zal krijgen;
- hij in Italië is en de banken gesloten zijn;
- hij het geld heeft, maar zijn paspoort nog op moet halen in Amsterdam en een injectie in zijn schouder moet krijgen;
- de manager van de bank de situatie ter hand genomen heeft;
- hij het geld heeft, waarbij een foto te zien is van vele biljetten van 500 en 200 euro, maar dat sinds de terroristische aanslagen in Frankrijk het sturen van geld beperkt is tot € 500,00 per week en dat hij het geld dus zelf zal komen brengen;
- hij het geld via Western Union heeft ontvangen en het alleen maar op hoeft te halen in België;
- hij een rechtszaak tegen de bank heeft lopen om zijn rekening vrij te maken;
- hij pas laat terug in Deventer was en meteen weer terug moest naar Parijs en aangever [benadeelde 9] toch niet wakker kon maken midden in de nacht terwijl zijn vriendin hoogzwanger is.
Aangever [benadeelde 10] (feit 11).
Aangever [benadeelde 10] , woonachtig in Loon op Zand, heeft aan de verdachte, die zich voordeed als [medeverdachte 1] , afkomstig uit Groot-Brittannië, in totaal € 53.400,00 geleend. Aangever [benadeelde 10] had een kopie van het paspoort van de verdachte gemaakt. De verdachte zou geld verdienen met fusies en overnames van bedrijven en [bedrijf 4] in Hong Kong en Engeland hebben. De verdachte zou multimiljonair zijn en vertelde dat hij een erfenis van zijn oma had ontvangen. Hij kon op dat moment niet beschikken over het geld omdat zijn familie bezwaar zou hebben gemaakt tegen deze erfenis. Vervolgens gaf de verdachte hem een verklaring van de rechtbank in New York waardoor het verhaal voor aangever [benadeelde 10] aannemelijk werd. De verdachte zou hem alles dubbel en dwars terugbetalen. Aangever [benadeelde 10] heeft hem ongeveer twintig keer geld geleend, variërend van een bedrag van € 1.000,00 tot € 9.000,00. Het betrof contant geld, gestort op verschillende rekeningen, waaronder een rekening op naam van [betrokkene] . De verdachte heeft hem meermalen een bankafschrift van de [bank 1] bank laten zien met een saldo van € 162.057.817,94 om hem ervan te overtuigen hem geld te lenen. Aangever [benadeelde 10] had niet gedacht dat de formulieren van [bank 5] die de verdachte hem gestuurd had vals waren; ze leken zeer echt.
Standpunten van de verdachte
Voor zover de verdachte heeft betoogd dat hij alle overeenkomsten met de aangevers wilde nakomen en dat het aldus louter een civiele kwestie betreft, acht het hof deze verklaring ongeloofwaardig. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de aangiftes en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Voor zover de verdachte overige betwistingen ten aanzien van het bewijs naar voren heeft gebracht is het hof van oordeel dat deze reeds hun weerlegging vinden in de bewijsmiddelen.
Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak was de verdachte ter terechtzitting niet aanwezig en was er ook geen gemachtigde raadsvrouw. Gelet hierop heeft het hof ambtshalve beoordeeld of de procedure in zijn geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Het hof stelt zich op het standpunt dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende. De standpunten van de verdachte/verdediging zijn (vrijwel) gelijkluidend als de standpunten in eerste aanleg. In de kern komen deze erop neer dat verdachte stelt niet [verdachte] te zijn maar [medeverdachte 1] en dat hij niet schuldig is aan oplichting/flessentrekkerij omdat het slechts civiele geschillen betreffen. Op beide standpunten is het hof bij dit arrest ingegaan. Het hof stelt verder vast dat in hoger beroep op verzoek van de verdediging, ter onderbouwing van verdachtes identiteit, een dactyloscopisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook zijn er op verzoek van de verdediging in hoger beroep 14 getuigen gehoord. Getuigen die nader zijn bevraagd over het tenlastegelegde. Tot slot zijn er op verzoek van de verdediging stukken aan het dossier toegevoegd. Dat niet alle onderzoekswensen zijn toegewezen maakt het voorgaande niet anders, waarbij het hof kortheidshalve verwijst naar de motivering van de beslissingen tot afwijzing in de afzonderlijke processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep. De behandeling ter terechtzitting en de beraadslaging in raadkamer heeft er voorts niet toe geleid dat het hof het noodzakelijk heeft geoordeeld het onderzoek te heropenen voor nader onderzoek.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 9 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 10 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 11 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, opzettelijke gebruik maken en voorhanden hebben van een vals/vervalst geschrift, flessentrekkerij, en het veelvuldig oplichten van mensen. De verdachte ging geraffineerd te werk. Hij maakte misbruik van vele door hemzelf en voor hem gemanipuleerde documenten die - indien authentiek -belangrijk zijn in het economisch en maatschappelijk verkeer. Mensen ontlenen daar vertrouwen aan en zouden dat ook moeten kunnen doen.
Daarnaast maakte hij misbruik van de hulpvaardigheid van de slachtoffers, door op overtuigende wijze te stellen dat hij - vaak tijdelijk - in financiële problemen was beland en financiële bijstand behoefde. De verdachte schuwde daarbij zelfs niet om een vriendin van zijn toenmalige partner tijdens een uitvaart te benaderen om ook haar uiteindelijk op te lichten. Het vertrouwen in medemensen bij de slachtoffers is door het handelen van de verdachte, zo volgt uit de afgelegde verklaringen en leert de ervaring ook, aanzienlijk geschaad.
Slachtoffers zijn door de leugens en kunstgrepen van de verdachte in zijn val getrapt en werden zowel financieel als emotioneel gedupeerd. De met de oplichtingen en flessentrekkerij gemoeide schadebedragen zijn voorts aanzienlijk te noemen, variërend van 1.000 euro tot meer dan 50.000 euro. Meerdere slachtoffers konden de financiële schade die zij hebben geleden ook maar met moeite opvangen. Deze ernst en omvang van de door de verdachte toegebrachte financiële schade weegt het hof in strafverzwarende zin mee.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2024. Hieruit blijkt dat hij voorafgaand aan het plegen van deze feiten eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten. Dit gerechtshof heeft de verdachte op 18 oktober 2002 ter zake van acht gevallen van oplichting, drie gevallen van flessentrekkerij, bezit van een vals reisdocument en een bedreiging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van maar liefst drie jaren en acht maanden en een geldboete ter hoogte van € 4.500,00, subsidiair 90 dagen hechtenis. Deze eerdere veroordeling tot onder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om - gelet op het bewezenverklaarde – zijn strafbare praktijken voort te zetten.
Over de verdere (actuele) persoonlijke omstandigheden van de verdachte is het hof weinig tot niets bekend. Dit komt naar het oordeel van het hof echter voor rekening en risico van de verdachte, waarbij het hof er acht op heeft geslagen dat de verdachte in strijd met de voorwaarden gesteld bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep aanwezig was en ook overigens geen concrete informatie heeft verschaft over zijn actuele persoonlijke situatie anders dan het reclasseringsadvies van 9 november 2020.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst en omvang van de feiten en de eerdere onherroepelijke veroordeling – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur met zich brengt. Indien alle tenlastegelegde feiten volledig bewezen zouden zijn verklaard, zou mogelijk een gevangenisstraf op of in de buurt van het geldende strafmaximum passend zijn geacht. Nu het hof echter van meerdere tenlastegelegde feiten vrijspreekt, komt het hof tot een lagere straf.
Alles overziend is het hof van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding alsmede preventie de oplegging van een langere gevangenisstraf passend en geboden is dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg, gegeven het feit dat de verdachte zich de gehele tijd in voorarrest bevond, dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de complexiteit van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In het onderhavige geval dient het beginpunt van de redelijke termijn te worden gesteld op 12 juni 2017, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 17 juli 2018. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van ongeveer een jaar, zodat de eerste rechter binnen 16 maanden na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen. In eerste aanleg is derhalve geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 20 juli 2018, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 30 oktober 2024, is ongeveer een periode van zes jaren en drie maanden verstreken. Ook gedurende een aanmerkelijk deel van deze periode bevond de verdachte zich in voorarrest, zodat de redelijke termijn ook in deze fase in beginsel 16 maanden bedraagt. Het hof is echter van oordeel dat gelet op de bovengemiddelde complexiteit van de zaak en de proceshouding van de verdachte in hoger beroep in dit geval bepaald voldoende grond bestaat om de redelijke termijn in hoger beroep op een langere periode te stellen. Het hof wijst daarbij voor wat betreft de complexiteit van de zaak ter illustratie op de omvang van het politiedossier, zonder aanvullende stukken reeds 2.057 pagina’s bedragend, op de omvang van de tenlastelegging, waarop vermeld 11 strafbare feiten, waarvan de eerste drie weer uiteenvallen in verschillende subfeiten, alsmede op het aantal van 10 benadeelde partijen. Van meer gewicht acht het hof echter de proceshouding van de verdachte in hoger beroep. Daarbij wijst het hof op de vijf (vergeefse) wrakingsverzoeken die de verdachte heeft ingediend, op de veelvuldige (7) wisselingen van raadsman in hoger beroep en de daaruit voortvloeiende vertraging in verband met het inlezen van de nieuwe raadsman in het omvangrijke dossier, alsmede op de vele ingediende onderzoekswensen, gedeeltelijk bij herhaling gedaan, als gevolg waarvan in deze zaak in hoger beroep zes regie-zittingen zijn gehouden. Alles afwegend zal het hof in deze zaak de redelijke termijn stellen op 32 maanden.
Ook uitgaande van een redelijke termijn in hoger beroep van 32 maanden is deze in aanmerkelijke mate overschreden, met tot aan de datum van het wijzen van arrest ruim 3,5 jaar.
Het hof zal daarom op de op te leggen straf (afgerond) tien procent in mindering brengen en opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 65 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de inbeslaggenomen voorwerpen in de woning aan de Oudegracht 152E te Utrecht d.d. 13 juni 2017, zoals genoemd op dossierpagina’s 578-585, en de inbeslaggenomen voorwerpen op het politiebureau in Heerlen d.d. 14 juni 2017, zoals genoemd op dossierpagina’s 586-587, aan de verdachte toebehoren. Een grond voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen ontbreekt voorts. Het hof zal daarom de teruggave gelasten van deze in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen personenauto, merk BMW 730D, met kenteken [kenteken] , zoals genoemd op dossierpagina 577, is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [bedrijf 3] als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het hof zal derhalve de teruggave van voornoemde personenauto gelasten aan deze rechthebbende.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen in de woning aan [adres 1] d.d. 16 mei 2017, zoals genoemd op dossierpagina 562, heeft het hof vastgesteld dat mevrouw [betrokkene] als beslagene is aangemerkt. Om die reden zal het hof geen beslissing over deze inbeslaggenomen voorwerpen nemen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd.
Het hof overweegt dat de vordering tot schadevergoeding ook onderwerp is geweest van een civiele zaak waarin de kantonrechter op 29 november 2016 vonnis heeft gewezen en de verdachte heeft veroordeeld om de eerder door hem gesloten vaststellingsovereenkomst na te komen, hetgeen tot op heden niet is gebeurd. Nu de vordering is toegewezen door de kantonrechter heeft de benadeelde partij geen belang meer bij een toewijzing door de strafrechter. Het hof zal de benadeelde partij reeds daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal voorts de benadeelde partij veroordelen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.314,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.096,69 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2015.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof wijst op het bepaalde in artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat indien voeging in eerste aanleg heeft plaats gehad, deze dan van rechtswege voortduurt in hoger beroep voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen. Gelet hierop acht het hof de benadeelde partij voor het in eerste aanleg toegewezen deel van de vordering ontvankelijk.
Door of namens de benadeelde partij is verklaard dat zij tot op de dag van de aangifte, 28 juni 2017, een bedrag van € 4.500,00 heeft ontvangen. Dit betekent dat een bedrag van € 1.814,00 (inclusief BTW) nog niet is betaald. BTW komt in een geval als dit niet voor vergoeding in aanmerking. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.499,17 aan materiële schade. Voor het overige zal het hof de vordering afwijzen.
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2015, zijnde de dag na het verstrijken van de in de factuur van 30 oktober 2015 gestelde betalingstermijn, tot aan de dag der algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
Het hof is van oordeel dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 600,00 kunnen worden toegewezen. Deze kosten dienen te worden aangemerkt als proceskosten. Het hof zal aldus de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 600,00.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.499,17. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.780,79 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.420,29 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 7.420,29 aan materiële schade (betreffende de posten leveren en leggen parketvloer en extra kosten materiaal nadien), te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal de gevorderde rente van 8% voor de jaren 2015/2016 en 2016/2017 voor een bedrag van in totaal € 1.360,00 afwijzen.
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2015, zijnde de dag na het verstrijken van de in de factuur van 9 april 2015 gestelde betalingstermijn, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal voorts de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 7.420,29. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.869,52, bestaande uit materiële schade van
€ 7.569,52 en immateriële schade van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.569,52 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2014. Voor het overige is de vordering tot schadevergoeding afgewezen.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 4] in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal voorts de benadeelde partij veroordelen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.591,56, bestaande uit materiële schade van
€ 2.141,56 en immateriële schade van € 450,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.141,56, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.686,50 aan materiële schade (posten verrichte diensten en uitgeleend geld), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de rechter-commissaris en Slachtofferhulp Nederland overweegt het hof dat deze kosten niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ze zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. Deze reiskosten ter hoogte van € 105,06 zal het hof derhalve afwijzen.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten ten gevolge van het feit dat de benadeelde partij voor de rechter-commissaris in Roermond moest verschijnen en een volledige dag niet heeft kunnen werken overweegt het hof dat niet kan worden gezegd dat deze kosten zijn gemaakt ‘ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade’ zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Deze kosten strekken ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding (en dit vaak mededoelstelling van het slachtoffer is), maakt niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AF0690). Deze reiskosten kunnen daarom niet als schade ten laste van de verdachte worden gebracht. De wet voorziet ook niet in de mogelijkheid deze kosten in een procedure als deze ten laste van de Staat te brengen. De gederfde inkomsten ter hoogte van € 350,00 zal het hof derhalve afwijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde oplichting rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Voor hetgeen is gevorderd is geen wettelijke grondslag aan te wijzen. Dit deel van de vordering tot schadevergoeding zal het hof om die reden afgewezen worden.
Het toegewezen bedrag van € 786,50 van de post ‘verrichte diensten’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2017, zijnde de dag na het verstrijken van de in de factuur van 9 januari 2017 gestelde betalingstermijn, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag van € 900,00 van de post ‘uitgeleend geld’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2017, zijnde de datum van de geldopname, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof weegt daarbij mee dat blijkens de aangifte de verdachte had toegezegd dit geldbedrag nog dezelfde dag te zullen terugbetalen.
Het hof zal voorts de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 5] is toegebracht tot een bedrag van € 1.686,50. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het toegewezen bedrag van € 786,50 in verband met de post ‘verrichte diensten’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2017. Het toegewezen bedrag van € 900,00 in verband met de post ‘uitgeleend geld’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 67.977,60 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.060,16 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2017. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof dient ook in geval van vrijspraak een beslissing te nemen over de proceskosten. Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding, waaronder de proceskosten van de verdachte voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij. Door of namens de verdachte is niet naar voren gebracht dat zulke kosten zijn gemaakt, zodat die kosten worden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 28.000 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 26.837,76 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2016.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 26.817,76 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft daarbij gelet op de bij elkaar op te tellen bedragen op dossierpagina 1646. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2017, zijnde (bij gebrek aan voldoende concrete aanknopingspunten voor een eerdere datum) de datum van de aangifte, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal voorts de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 7] is toegebracht tot een bedrag van € 26.817,76. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 29.743,96 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2017.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 juli 2018 bereid verklaard de vordering te voldoen. Nadien heeft de verdachte dit standpunt niet meer gewijzigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 29.743,96 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2017, zijnde (bij gebrek aan voldoende concrete aanknopingspunten voor een eerdere datum) de datum van de aangifte, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal voorts de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 8] is toegebracht tot een bedrag van € 29.743,96. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2016.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2017, zijnde (bij gebrek aan voldoende concrete aanknopingspunten voor een eerdere datum) de datum van de aangifte, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal voorts de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 9] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 54.400,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 53.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 53.400,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft het hof gelet op de aangifte van [benadeelde 10] waarin hij heeft verklaard dat hij aan de verdachte een bedrag van € 53.400,00 heeft geleend
(dossierpagina 1754).Ten aanzien van de meer gevorderde 1.000,00 is het hof van oordeel dat dit deel van de vordering niet voldoende is onderbouwd. Het onderzoek van de zaak heropenen om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen, is een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2017, zijnde (bij gebrek aan voldoende concrete aanknopingspunten voor een eerdere datum) de datum van de aangifte, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal voorts de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 10] is toegebracht tot een bedrag van € 53.400,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 225, 326 en 326a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.