ECLI:NL:GHSHE:2024:339

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
200.319.566_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van certificaten in aandelen en uitleg statuten van de stichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de appellante, vertegenwoordigd door mr. D.M. Lamers, vorderde tot vernietiging van het vonnis en het bewerkstelligen van decertificering van aandelen in een holding, die door de stichting werd gehouden. De appellante stelt dat zij als enige certificaathouder recht heeft op decertificering, terwijl de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. J.J.M.C. Huppertz, concluderen tot bekrachtiging van het vonnis. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestuur van de stichting niet verplicht is om op het verzoek van de appellante in te gaan, en dat de statuten van de stichting en de administratievoorwaarden een discretionaire bevoegdheid aan het bestuur toekennen om te besluiten over decertificering.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de stichting is opgericht met als doel de aandelen in de holding te beheren en de zeggenschap over de onderneming te scheiden van het aandelenbezit. Na het overlijden van de echtgenoot van de appellante, is zij bestuurslid geworden van de stichting. De appellante heeft in een bestuursvergadering op 10 april 2019 verzocht om decertificering van de aandelen, maar dit verzoek werd door de andere bestuurders verworpen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellante verworpen en het oordeel van de rechtbank bevestigd. Het hof oordeelt dat het bestuur van de stichting de vrijheid heeft om een verzoek tot decertificering af te wijzen, mits dit in het belang van de onderneming is.

Het hof heeft ook overwogen dat de continuïteit van de onderneming een belangrijke overweging is bij de beslissing over decertificering. De appellante heeft geen feiten aangedragen die erop wijzen dat het bestuur niet in redelijkheid tot zijn beslissing kon komen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellante in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.319.566/01
arrest van 6 februari 2024
in de zaak van
1. 2. 3. 4.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: ' [appellante] ';
appellante,
advocaat: mr. D.M. Lamers,
tegen:

1.de stichting [de stichting] ,

gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
hierna ook te noemen: de ' [de stichting] ’;
2.
[geïntimeerde 1],
woonachtig te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: ' [geïntimeerde 1] ’;
3.
[geïntimeerde 2],
woonachtig te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: ' [geïntimeerde 2] ';
4.
[geïntimeerde 3],
woonachtig te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: ' [geïntimeerde 3] ’;
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.J.M.C. Huppertz
op het bij dagvaarding van 26 juli 2022 ingestelde hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen op 4 mei 2022,
onder de zaak- en rolnummers C/03/289470 / HA ZA 21-127, tussen enerzijds [appellante] als eiseres en anderzijds de [de stichting] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als gedaagden.

1.De procedure

1.1
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar voormeld vonnis van de
rechtbank van 4 mei 2002.
1.2
De procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de memorie van grieven van 9 mei 2023 met producties 23 tot en met 30;
  • de memorie van antwoord van 18 juli 2023 met producties 54 tot en met 56.
1.3
[appellante] vordert vernietiging van voormeld vonnis en -kort samengevat- het alsnog bewerkstelligen van decertificering van de door [de stichting] gehouden aandelen in [de B.V.]
Geïntimeerden concluderen tot bekrachtiging.
1.4
Partijen hebben de stukken in handen gesteld van het hof voor het wijzen van arrest.

2.De feiten

In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. Artikel 3 van de statuten van de [de stichting] luidt als volgt:
“1. De stichting heeft ten doel:
a. het tegen uitgifte van certificaten op naam verwerven van aandelen in de vennootschap;
b. het houden van aandelen in de vennootschap;
c .het uítoefenen van alle aan de aandelen verbonden rechten, zoals het ontvangen
van uitkeringen en het uitoefenen van stemrecht;
d. het optreden als bewindvoerder;
e. het verrichten van handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband

houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.

2. De stichting is niet bevoegd:

a. de aandelen te vervreemden of een daartoe strekkende rechtshandeling aan te

gaan, anders dan bij wijze van decertificering;

b. op de aandelen een recht van pand of vruchtgebruik te vestigen of de aandelen

anderszins te bezwaren."

Artikel 8 lid 2 van de statuten van de [de stichting] bepaalt het volgende:
“(..) 2. Bestuursbesluiten strekkende tot het verlenen van medewerking aan decertificering van een of meer aandelen (…) moeten eveneens worden genomen met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd zijn.”
Artikel 9 lid 1 van de Administratievoorwaarden van 17 november 2012 (hierna. "de administratievoorwaarden") van de [de stichting] houdt in:
"DECERTIFICERING
(…)

1. Slechts het bestuur van de stichting kan tot gehele of gedeeltelijke decertificering

van de aandelen besluiten.
Certificaathouders kunnen geen decertificering van de aandelen verlangen, tenzij:
-alle certíficaten van aandelen worden gehouden door één persoon,
(…)”
In de statuten van de [de stichting] , zoals die sinds 26 maart 2016 luiden, is in artikel 18 (Overgangsbepaling)
bepaald dat zodra [echtgenoot appellante] , de echtgenoot van [appellante] , als bestuurder van de [de stichting] defungeert, [appellante] bestuurslid van de [de stichting] wordt, indien zij dan nog in leven is en bereid is in het bestuur van de [de stichting] zitting te nemen, en het bestuur daarnaast dan wordt gevormd door [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] .
Door het overlijden op 1 december 2016 van [echtgenoot appellante] en daarmee het ingevolge
artikel 18 van de statuten van de [de stichting] defungeren van de echtgenoot van [appellante] , zijn [appellante] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] toegetreden tot het bestuur van de [de stichting] , dat sedertdien uit deze vier bestuurders bestaat. [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] waren op dat moment al bij [de B.V.] (hierna: de holding) betrokken, [geïntimeerde 1] als vennoot van een accountancybedrijf dat de boekhouding van de holding verzorgde, [geïntimeerde 2] als freelance bedrijfsadviseur die de holding adviseerde en [geïntimeerde 3] , de vaste notaris, die zowel voor de familie [familienaam] als voor de holding optrad.
f. Bij besluit van 19 januari 2017 is [appellante] door het bestuur van de [de stichting] benoemd tot bestuurder van de holding.
g. [appellante] heeft de overige bestuurders van de [de stichting] bij aangetekend schrijven van 1 april 2019 opgeroepen voor een bestuursvergadering op 10 april 2019 te 09.00 uur, die later op verzoek van de raadsman van [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] is verplaatst naar 19 april 2019. Het agendapunt van de vergadering was het verlangen van [appellante] , die houdster is van alle certificaten van aandelen in de holding, om tot decertificering van de aandelen in de holding te komen. [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben ter vergadering tegen het verlangen van [appellante] tot decertificering gestemd, zodat het voorstel is verworpen.
h. [appellante] heeft in een kortgedingprocedure gevorderd dat [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en
[geïntimeerde 3] meewerken aan decertificering van de aandelen. Bij vonnis van 24 juli 2019
heeft de voorzieningenrechter die vordering afgewezen.
i. [appellante] is ontslagen als bestuurder van de holding. Sedertdien is [geïntimeerde 1]
enig bestuurder van de holding.

3.Beoordeling in hoger beroep

Uitleg artikel 8 lid 2 statuten van de [de stichting] en artikel 9 lid 1 Administratievoorwaarden
3.1
De rechtbank heeft in afwijking van het standpunt van [appellante] geoordeeld dat het bestuur van de [de stichting] niet verplicht is om op het verzoek van [appellante] tot decertificering in te gaan. Daartegen keren zich de grieven. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat aansluit bij dat van GHAMS:2021:2588 (en GHAMS:2018:2640). Zowel uit artikel 8 lid 2 van de statuten van de [de stichting] als uit artikel 9 lid 1 van de Administratievoorwaarden volgt dat een besluit over decertificering is voorbehouden aan het bestuur van de [de stichting] dat daarover alleen met algemene stemmen
kanbesluiten. Het woord “kan” duidt op een discretionaire bevoegdheid. Met het voorgaande valt niet te rijmen dat degene die alle certificaten houdt zonder meer kan verlangen dat tot decertificering wordt overgegaan. Onder “verlangen” in de zin van artikel 9 lid 1 van de Administratievoorwaarden wordt naar algemeen spraakgebruik niet verstaan dat daaraan ook voldaan moet worden. De tekst van artikel 9 lid 1 van de Administratievoorwaarden biedt ook geen aanknopingspunt om te kunnen oordelen dat de discretionaire bevoegdheid van het bestuur, zoals vermeld in de eerste zin van genoemd artikel 9 lid 1, door de tweede zin, namelijk het verlangen van de 100%-certificaathouder tot decertificering, opzij wordt gezet. Uit de door [appellante] aangehaalde stukken en haar toelichting blijkt niets anders.
Belangenafweging
3.2
Het vorenstaande wil echter niet zeggen dat het bestuur van de [de stichting] een onbegrensde bevoegdheid heeft om een verzoek tot decertificering af te wijzen. Het hof ziet in de omstandigheid dat de aandelen inmiddels in één hand terecht zijn gekomen in beginsel een belangrijke reden om tot decertificering over te gaan. Alleen als de kennelijke bedoeling van de certificering is geweest om de zeggenschap van de aandeelhouders ook definitief uit te sluiten als slechts één aandeelhouder alle aandelen houdt of als het in verband met de continuïteit van de onderneming niet verantwoord is de zeggenschap in handen te leggen van de enige certificaathouder, is er grond om een verzoek tot decertificering af te wijzen. Naar het oordeel van het hof moet worden aangenomen dat het waarborgen van het voortbestaan van de onderneming van meet af aan de bedoeling is geweest van het in het leven roepen van de [de stichting] . Het hof verwijst naar de navolgende interne nota, waarin met [naam] wordt bedoeld [familienaam] en met [appellante] wordt geduid op [appellante] , welke nota dateert uit het najaar van 2011:
"INTERNE NOTA
  • Besprekingen met [naam] en [appellante]
  • Betreft: strategisch thema "het verminderen van de kwetsbaarheid"
  • Nota samengesteld door [geïntimeerde 2]
Context
In het beleidsplan van de [familienaam] Groep is als strategisch thema "het verminderen
van de kwetsbaarheid" opgenomen. Ik citeer: "De huidige [familienaam] Groep leunt te
zeer op de [naam] alleen, hetgeen het bedrijf kwetsbaarheid maakt.(...)
Rondom dit strategisch thema zin in het jaarplan 2011 een drietal acties geformuleerd,
ik citeer wederom:
-
Oprichting stichting administratiekantoor
Een eerste stap van het verminderen van de kwetsbaarheid wordt gezet in 2011
middels de oprichting van een stichting administratiekantoor.
Tijdens het 1e gesprek wordt helder dat ook [appellante] ernstige zorgen heeft voor het geval
[naam] onverhoopt mocht komen te overlijden, immers:
-
Er is niet helder welke consequenties dit heeft voor de [familienaam] Groep
De gesprekken hebben vooral een verkennend karakter gehad met betrekking tot de
consequenties van een onverhoopt overlijden van [naam] voor de [familienaam] Groep.
De voorlopige bevindingen uit de gesprekken zin als volgt:
-
met het oog op de belangen binnen de familie [familienaam] , de medewerkers en
de klanten staat continuïteit van de [familienaam] Groep staat voorop tijdens het komende
proces
-
deze continuïteit kan in het geding komen doordat bij een onverhoopt overlijden van
[naam] de aandelen van [de B.V.] in handen komen van meerdere erfgenamen. Dit is niet alleen het geval indien één of meerdere erfgenamen hun aandelenbelang willen verzilveren, maar ook als mocht blijken dat nieuwe aandeelhouders directiefuncties wensen te gaan vervullen
-
momenteel is niet helder wat de exacte consequenties zijn van een overlijden
van [naam] voor de aandelenverhoudingen in [de B.V.] In het vervolgtraject
dient dit met de notaris besproken te worden
-
voornoemde situaties kunnen worden voorkomen door de oprichting van
een Stichting Administratiekantoor. Deze heeft als doel om aandelenbezit en zeggenschap
over de onderneming te scheiden.
-
Wens van [naam] en [appellante] is:
• dat in geval van overlijden van [naam] de aandelen van [de B.V.] in
handen komen van [appellante] , gecheckt moet worden of dit kan rekening houdend
niet wettelijke bepalingen ten aanzien van legitieme porties
• dat uiteindelijk de aandelen van [de B.V.] in handen komen van
[persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Gedacht wordt aan een verhouding van 60%
( [persoon 1] ), 20% ( [persoon 2] ) en 20% ( [persoon 3] )(...)”
3.3
Het hof verwijst in de eerste plaats naar de omstandigheid dat de [de stichting] reeds in 2012 tijdens het leven van [familienaam] is opgericht met de kennelijke bedoeling dat na zijn overlijden de zeggenschap over de onderneming niet enkel in handen zou komen van zijn erfgenamen. Het hof verwijst verder naar de omstandigheid dat in 2016 is besloten de statuten van de stichting, en in het bijzonder de samenstelling van het bestuur en de wijze van besluitvorming binnen het bestuur van de [de stichting] , na het overlijden van [familienaam] te wijzigen ten nadele van [appellante] . De duidelijke strekking van alle hiervoor onder paragraaf 2 vermelde regelingen in de statuten van de [de stichting] en de Administratievoorwaarden is dat het bestuur van de [de stichting] de vrijheid heeft om te besluiten een verzoek tot decertificering van de enig certificaathouder af te wijzen.
3.4
Bij een dergelijk besluit met betrekking tot decertificering zijn ook andere belangen dan die van de 100%-certificaathouder betrokken en het bestuur van de [de stichting] mag bij zijn besluitvorming in het bijzonder het belang van continuïteit van de betrokken onderneming in aanmerking nemen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het bestuur van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik heeft gemaakt met het oog op de continuïteit van de onderneming. In het bijzonder heeft het bestuur van de [de stichting] geen vertrouwen in de bekwaamheid van [appellante] om het bestuur van de holding en haar onderneming over te nemen (dan wel als (enig) aandeelhouder van de holding de bevoegdheid te hebben om het bestuur van de holding te kunnen benoemen en ontslaan). In dit verband verwijst het hof naar de in de conclusie van antwoord uitvoerig vermelde omstandigheden waaruit blijkt dat [appellante] ernstige conflicten veroorzaakt en juridische procedures entameert die leiden tot hoge kosten en veel onzekerheid. Het is aan het bestuur van de [de stichting] om te beoordelen of het in het belang van de onderneming is dat de zeggenschap over de onderneming in handen komt van de enig certificaathouder. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat het bestuur niet in redelijkheid tot zijn beslissing kon komen. De [de stichting] heeft bovendien mede aan de hand van verklaringen van werknemers ruimschoots voldoende aannemelijk gemaakt dat het belang van de onderneming geschaad zou worden als de zeggenschap in handen komt van [appellante] .
3.5
[appellante] heeft in deze procedure, ook in hoger beroep, een groot aantal omstandigheden aangevoerd waaruit volgens haar blijkt dat de andere leden van het bestuur van de [de stichting] zich verrijken met te hoge beloningen en op andere manier hun taak niet behoorlijk uitoefenen. Van de zijde van de [de stichting] zijn de desbetreffende stellingen van [appellante] gemotiveerd betwist. Het hof kan in het midden laten wie hierin gelijk heeft, omdat onbehoorlijke taakvervulling door een of meer leden van het bestuur van de [de stichting] geen grond oplevert om tot decertificering over te gaan.
3.6
Het vorenstaande betekent dat er geen plaats is voor bewijsvoering, zodat aan het daartoe strekkende aanbod als niet ter zake dienend wordt voorbijgegaan. De grieven van [appellante] slagen niet. Het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd.
3.7
[appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van dit hoger beroep. Deze kosten worden begroot als volgt:
- griffierecht: € 783,--
- salaris t. II 1 pt: € 1.183,--.

4.Uitspraak

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de [de stichting] c.s. begroot op € 1.966,---, te voldoen binnen twee weken na de datum van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E. Loesberg en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 februari 2024.
griffier rolraadsheer