Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,2. [appellante] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/400696 / KG ZA 24-29)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en productie 1;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties 1 tot en met 7;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie 2.
3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
- a. [geïntimeerde] is op 25 juni 1997 gehuwd met [persoon] (hierna: [persoon] ). Het huwelijk is aangegaan onder huwelijkse voorwaarden waarin elke gemeenschap van goederen is uitgesloten. De huwelijkse voorwaarden zijn op 16 juni 1997 verleden ten overstaan van de notaris. Onderaan de akte van huwelijkse voorwaarden staat een stempel met de mededeling dat de akte op 19 juni 1997 is geregistreerd. [geïntimeerde] heeft voorts een uittreksel uit het huwelijksgoederenregister – aangemaakt op 24 januari 2024 – overgelegd, waarin staat dat de op 16 juni 1997 verleden akte op 30 juni 1997 is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Hetzelfde staat op een door [appellant] en [appellante] overgelegd uittreksel, dat is aangemaakt op 6 februari 2024.
- b. [persoon] heeft op enig moment bedrijfsruimte gehuurd van [appellant] en [geïntimeerde] . Bij kortgedingvonnis van 4 mei 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, [persoon] op vordering van [appellant] en [appellante] veroordeeld tot ontruiming van die bedrijfsruimte vanwege een huurachterstand. Bij in een bodemprocedure gewezen vonnis van 26 oktober 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, op vordering van [appellant] en [appellante] de huurovereenkomst met [persoon] ontbonden en [persoon] onder meer veroordeeld tot betaling van € 33.905,62 aan huurachterstand over de periode tot en met mei 2022, vermeerderd met gebruiksvergoedingen vanaf juni 2022 tot aan de maand van de ontruiming.
- c. Op 23 november 2023 hebben [appellant] en [appellante] ter uitvoering van het vonnis van 26 oktober 2023 executoriaal beslag laten leggen op de echtelijke woning van [geïntimeerde] en [persoon] , welke woning volledig eigendom is van [geïntimeerde] . Dit beslag is op 27 november 2023 aan [geïntimeerde] overbetekend.
- d. Daarnaast hebben [appellant] en [appellante] op 27 november 2023 ten laste van [geïntimeerde] executoriaal loonbeslag laten leggen onder diens werkgever, eveneens op basis van het vonnis van 26 oktober 2023.
- e. Als gevolg van een administratieve fout van de rechtbank was ten tijde van deze beslagleggingen in het huwelijksgoederenregister voor derden niet zichtbaar dat [geïntimeerde] en [persoon] gehuwd zijn onder huwelijkse voorwaarden. De deurwaarder is er daardoor ten tijde van de beslagleggingen vanuit gegaan dat [geïntimeerde] en [persoon] in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
- f. Bij e-mail van 28 november 2023 heeft [geïntimeerde] een kopie van de huwelijkse voorwaarden en een kopie van de aankoopbescheiden van de woning aan de deurwaarder gezonden.
- g. Bij brief van 7 december 2023 heeft de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld aan de deurwaarder:
- h. [appellant] en [appellante] hebben geweigerd de beslagen op te heffen. Op basis van het loonbeslag heeft de deurwaarder in december 2023 € 340,-- geïnd en in januari 2024 € 760,37.
- i. Op verzoek van [geïntimeerde] heeft de rechtbank de fout in het huwelijksgoederenregister inmiddels hersteld. De huwelijkse voorwaarden zijn sindsdien ook voor derden zichtbaar.
- 1.
- 2. veroordeling van [appellant] en [appellante] tot terugbetaling van de reeds geïncasseerde bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente;
- 3. [appellant] en [appellante] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [geïntimeerde] door de beslagen heeft geleden, nader op te maken bij staat;
- [geïntimeerde] heeft een spoedeisend belang bij beoordeling van zijn vorderingen in kort geding (rov. 4.1).
- Omdat [geïntimeerde] en [persoon] buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd, biedt het vermogen van [geïntimeerde] in beginsel geen verhaal voor de vordering van [appellant] en [appellante] op [persoon] (rov. 4.2).
- Omdat de huwelijkse voorwaarden ten tijde van de beslaglegging niet op de juiste wijze waren gepubliceerd in het huwelijksgoederenregister, waren zij voor [appellant] en [appellante] niet kenbaar. Uitgangspunt is daarom dat de huwelijkse voorwaarden op grond van artikel 6:116 BW niet aan [appellant] en [appellante] kunnen worden tegengeworpen, en dat de beslagen dus niet onrechtmatig zijn gelegd. Dat de oorzaak van de onjuiste publicatie was gelegen in een administratieve fout van de rechtbank, maakt dat in beginsel niet anders (rov. 4.3).
- Omdat de rechtbank de fout in januari 2024 heeft hersteld, de huwelijkse voorwaarden dus inmiddels wel op de juiste wijze zijn gepubliceerd en [geïntimeerde] de huwelijkse voorwaarden ook aan [appellant] en [appellante] heeft verstrekt, is voor [appellant] en [appellante] inmiddels kenbaar dat [geïntimeerde] en [persoon] een gescheiden vermogen hebben. Gelet daarop leidt een belangenafweging tot de conclusie dat de beslagen moeten worden opgeheven. De bescherming van artikel 1:116 BW gaat niet zo ver dat het vermogen van [geïntimeerde] (nog steeds) verhaal biedt voor de vordering op [persoon] nadat voor [appellant] en [appellante] alsnog kenbaar is geworden dat sprake is van een afgescheiden vermogen. De primaire vordering onder 1 tot opheffing van de beslagen is daarom toewijsbaar (rov. 4.4).
- Vordering 2 tot terugbetaling van door middel van het loonbeslag geïnde bedragen is niet toewijsbaar (rov. 4.5 en 4.6).
- Vordering 3 tot betaling van schadevergoeding is niet toewijsbaar (rov. 4.7).
- Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, moet elke partij de eigen proceskosten dragen (rov. 4.8).
- op de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Veldhoven, [sectie] , nummer [x] ,
- onder de besloten vennootschap [B.V.] ;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard
- de proceskosten gecompenseerd in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
“indien die bepalingen ingeschreven waren in het openbaar huwelijksgoederenregister”), moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de bodemrechter de stelling van [appellant] en [appellante] dat zij de beslagen desondanks verder ten uitvoer mogen leggen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zal achten. Het hof acht daarbij de volgende feiten en omstandigheden van belang.
- [appellant] en [appellante] hebben niet de stelling van [geïntimeerde] betwist dat aan [geïntimeerde] geen verwijt te maken is van het feit dat de rechtbank de inschrijving van de huwelijkse voorwaarden door een administratieve fout niet goed had geregistreerd in het voor derden zichtbare deel van het huwelijksgoederenregister;
- [geïntimeerde] heeft [appellant] en [appellante] onmiddellijk nadat hij bekend raakte met de beslagen op de hoogte gesteld van de huwelijkse voorwaarden, en hij heeft de door de rechtbank gemaakte administratieve fout laten herstellen;
- Daardoor is ook voor [appellant] en [appellante] duidelijk geworden dat zij, vanwege de huwelijkse voorwaarden, hun vordering op [persoon] niet mogen verhalen op het vermogen van [geïntimeerde] .
- Explootkosten € 138,81
- Griffierecht € 320,--
- Salaris advocaat/gemachtigde € 697,--
- Griffierechten € 349,--
- Salaris advocaat € 1.214,-- (1 punt x tarief II)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
4.De uitspraak
- veroordeelt [appellant] en [appellante] hoofdelijk in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter aan de zijde van [geïntimeerde] ten bedrage van 1.155,81;
- veroordeelt [appellant] en [appellante] hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;