ECLI:NL:GHSHE:2024:3372

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
200.324.344_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bruidsgave en inboedel na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen een eindvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de man werd veroordeeld tot betaling van een bruidsgave van EGP 50.000. De partijen, die op 12 mei 2017 in Caïro zijn getrouwd, zijn in 2020 gescheiden. De vrouw vordert in hoger beroep een bedrag van EGP 100.000 voor inboedelgoederen, die volgens haar zijn overeengekomen in een huwelijkscontract. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man niet gehouden was om dit bedrag te betalen, omdat de vrouw haar verplichtingen niet was nagekomen. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg bestudeerd en de grieven van de vrouw en de man besproken. Het hof oordeelt dat de vrouw recht heeft op de betaling van EGP 50.000, te vermeerderen met wettelijke rente, en compenseert de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.324.344/01
arrest van 29 oktober 2024
in de zaak van
[appellante],
[woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
[woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.
op het bij exploot van dagvaarding van 6 maart 2023 ingeleide hoger beroep van het eindvonnis van 7 december 2022, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9861105 CV EXPL 22-1795)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld eindvonnis en het tussenvonnis van 3 augustus 2022.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met productie 1;
  • de memorie van grieven tevens eiswijziging met producties 1 tot en met 3;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 6;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
  • de op 5, 6 en 9 september 2024 door mr. Van Kerkhof opnieuw overgelegde stukken in eerste aanleg en hoger beroep;
  • de mondelinge behandeling op 11 september 2024. Daarbij zijn partijen, bijgestaan door de advocaten, verschenen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Partijen zijn op 12 mei 2017 te Caïro (Egypte) met elkaar gehuwd.
3.1.2.
In de huwelijksakte van 12 mei 2017 zijn partijen onder meer overeengekomen dat de man een bruidsgave verschuldigd is van Egyptische Pond (EGP) 50.001,--. Daarvan is EGP 1,-- direct betaald en is EGP 50.000,-- verschuldigd op het moment dat de man dit wettelijk verschuldigd is.
3.1.3.
Voorafgaand aan het huwelijk heeft de man een verklaring ondertekend die luidt als volgt:
“Een lijst van huwelijksgoederen
Ik, [de man] (…) verklaar dat ik van [de vrouw] de volgende goederen heb ontvangen waarvan de waarde hieronder gedetailleerd is vermeld. Alsmede beloof ik dat ik deze goederen zal onderhouden en dat ik deze goederen terug zal geven of de waarde ervan terug zal geven wanneer ernaar gevraagd wordt. De goederen zijn als volgt:
Slaapkamer; hal; elektrische apparatuur, woonkamer met de dressoir, keukenspullen. De totale waarde van deze lijst bedraagt 100 000 EGP (,,,)”
De verklaring is mede ondertekend door de vrouw en door een derde, in hoedanigheid van getuigen.
3.1.4.
Op 27 januari 2020 heeft de man een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.1.5.
Bij beschikking van 26 juni 2020 heeft de rechtbank daarop de echtscheiding uitgesproken.
3.1.6.
De echtscheidingsbeschikking is op 4 november 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van EGP 50.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van EGP 100.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
III. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van EGP 15.000,--;
IV. de man te veroordelen in de proceskosten;
V. de man te veroordelen in de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft de vrouw, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Zij vordert nakoming van het huwelijkscontract van 12 mei 2017. Haar vordering tot betaling van EGP 50.000,-- voor de bruidsgave is opeisbaar geworden op het moment van ontbinding van het huwelijk door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 4 november 2020. Wat de inboedel betreft, baseert de vrouw zich op de door de man ondertekende verklaring dat hij de genoemde goederen terug zal geven of de waarde van die goederen aan haar zal voldoen wanneer dit aan hem wordt gevraagd.
3.2.3.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling van partijen bevolen.
3.2.5.
In het eindvonnis van 7 december 2022 heeft de rechtbank:
  • de man voor de bruidsgave veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van EGP 50.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard
  • de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De procedure bij het hof
3.3.1.
De vrouw voert in hoger beroep drie grieven aan en wijzigt haar eis. Zij concludeert tot:
1. bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover dit betrekking heeft op de toewijzing van de vordering van de vrouw gesteld onder I bij de dagvaarding in eerste aanleg;
2. vernietigen van het bestreden vonnis, voor zover het vonnis betrekking heeft op de afwijzing van de vorderingen van de vrouw bij de dagvaarding in eerste aanleg gesteld onder II, III, VI en V en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen tot het betalen aan de vrouw van een vergoeding van EGP 100.000,-‑ uit hoofde van vergoeding voor de inboedel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
II. de man te veroordelen tot het betalen aan de vrouw van een vergoeding van de incassokosten berekend op € 566,--;
III. de man te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties;
IV. de man te veroordelen tot betaling van de nakosten in verband met het innen en verhalen van de vordering.
3.3.2.
De man voert in incidenteel hoger beroep twee grieven aan. Hij concludeert tot het (gedeeltelijk) vernietigen van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden alsnog alle vorderingen van de vrouw (in eerste aanleg en in hoger beroep) af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen. Kosten rechtens.
3.4.
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
3.5.
De vorderingen vallen binnen het materiële toepassingsgebied (art. 1) van Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 (hierna: de Huwelijksvermogensrechtverordening). Omdat de vordering bij de rechtbank na 29 januari 2019 is ingesteld (namelijk op 11 mei 2022), is de Huwelijksvermogensrechtverordening ook temporeel van toepassing (art. 69 lid 1). De Huwelijksvermogensrechtverordening kent voor de rechtsmacht-regeling bovendien een (ongeschreven) universeel formeel toepassingsgebied. Het hof zal de rechtsmacht van de Nederlandse rechter daarom aan de hand van de Huwelijksvermogensrechtverordening beoordelen. De bevoegdheid wordt geregeld in art. 4 tot en met 18 Huwelijksvermogensrechtverordening.
Omdat het in deze zaak gaat om een zelfstandige verdelingsprocedure, zal het hof de bevoegdheid van de Nederlandse rechter toetsen aan art. 6 Huwelijksvermogensrecht-verordening. Dit artikel luidt als volgt:
‘In de gevallen waarin geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikel 4 of 5 bevoegd is, of in andere dan de in die artikelen bedoelde gevallen, zijn betreffende het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten de gerechten bevoegd van de lidstaat:
a) waar de echtgenoten op het tijdstip van het aanbrengen van de zaak hun gewone verblijfplaats hebben of, bij gebreke daarvan,
b) waar zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt, mits een van hen daar op het tijdstip van aanbrengen nog verblijft, of, bij gebreke daarvan,
c) waar de gedaagde op het tijdstip van aanbrengen zijn gewone verblijfplaats heeft of, bij gebreke daarvan,
d) waarvan de beide echtgenoten op het tijdstip van aanbrengen de nationaliteit hebben.’”
Beide partijen hadden op het tijdstip van aanbrengen van de zaak hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.
Toepasselijk recht
3.6.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het
hofzal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Inboedel
3.7.
De
rechtbankheeft overwogen:
“4.13. Tussen partijen staat vast dat zij een overeenkomst hebben gesloten met betrekking tot inboedelgoederen en dat de door de man ondertekende verklaring een uitvloeisel is van die overeenkomst. Verder staat tussen partijen vast dat de overeenkomst is gebaseerd op het Egyptisch gewoonterecht, waarin het gebruikelijk is dat aanstaande echtgenoten een lijst maken van aan te schaffen inboedelgoederen. De aankoopbewijzen van de betreffende
goederen worden aan de lijst gehecht. De aanstaande echtgenoten, dan wel hun families, bekostigen ieder de helft van de aan te schaffen inboedel. Bij een eventuele echtscheiding komt de gehele inboedel, zoals die voorafgaand aan het huwelijk is neergelegd in de inboedellijst, aan de vrouw toe. Aangezien partijen geen woning in Egypte hadden, maar zouden gaan wonen in de woning van de man in Nederland, zijn partijen afgeweken van het
Egyptisch gewoonterecht. Zij hebben indachtig dit gebruik een overeenkomst gesloten met bijbehorende verklaring van de man. In deze verklaring verbindt de man zich om de goederen die hij van de vrouw heeft ontvangen, terug te geven dan wel de waarde daarvan te vergoeden, welke waarde is vastgesteld op 100.000 EGP. Het betreffen de volgende goederen: slaapkamer, hal, elektrische apparatuur, woonkamer met dressoir en keukenspullen.
Tot slot zijn partijen het erover eens dat de tekst van de door de man ondertekende verklaring niet overeenkomt met de feitelijke situatie. Tussen partijen staat vast dat de vrouw niet de in de verklaring genoemde goederen aan de man heeft geleverd.
4.14.
In geschil is of, en zo ja in hoeverre, de vrouw op grond van de overeenkomst jegens de man aanspraak kan maken op inboedelgoederen, dan wel een geldsom. Volgens de vrouw hebben partijen geen goederen gekocht en heeft de man enkel een oude inboedel die deels gratis via marktplaats is verkregen, zodat haar het in de verklaring genoemde bedrag van 100.000 EGP toekomt. Volgens de man geniet het naar Egyptisch gewoonterecht de
voorkeur dat de inboedel wordt teruggegeven. Hij was bereid (een deel van) de inboedel van de voormalig echtelijke woning aan de vrouw af te geven, maar omdat zij deze heeft geweigerd, is hij van iedere verplichting bevrijd. De man betwist dat partijen enkel een oude inboedel hebben. Volgens de man heeft de vrouw in ieder geval twee matrassen van € 1.000,= per stuk aangeschaft en zijn gebruiksgoederen zoals een stofzuiger gedurende het huwelijk vervangen.
4.15.
Partijen hebben, indachtig het Egyptisch gewoonterecht, een overeenkomst gesloten, waarvan de schriftelijke verklaring van de man een uitvloeisel is. De overeenkomst hield in dat de vrouw de genoemde goederen aan de man zou leveren en dat de man in geval van echtscheiding de goederen terug zou geven, of de waarde daarvan. Vast staat dat de verklaring van de man niet aansluit bij de feitelijke situatie. Immers, de vrouw is de verbintenis waartoe zij gehouden was, te weten het leveren van de genoemde inboedelgoederen, niet nagekomen. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat in plaats van de levering van genoemde goederen door haar vader een bedrag van 50.000 EGP aan de man is betaald, maar de vrouw heeft haar stelling - na betwisting door de man - niet nader onderbouwd.
Dit leidt ertoe dat de man niet kan worden gehouden een geldsom te betalen voor een inboedel die niet is geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat - met de intentie van partijen om uitvoering te geven aan het Egyptisch gewoonterecht — aansluiting moet worden gezocht bij feitelijke situatie die wel is ontstaan. Volgens de man heeft de vrouw bijgedragen aan de huidige inboedel. Hij is bereid een deel van de inboedel aan vrouw te overhandigen. De vrouw heeft dit afgewezen. Dit betekent niet dat man gehouden is 100.000 EGP te voldoen. Aangezien de vrouw enkel betaling van dit bedrag vordert, zal vordering worden afgewezen.”
3.8.
Met haar grieven komt de
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank en de afwijzing van haar vordering. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
Partijen hebben een overeenkomst getekend over de inboedel. In de door de man getekende verklaring zijn bepaalde goederen genoemd. Tussen partijen is niet in geschil dat de tekst van de verklaring niet overeenkomt met de feitelijke situatie: de goederen zijn gekocht, noch geleverd. Evenmin is in geschil dat in geval van echtscheiding de vrouw recht heeft op teruggave van de goederen dan wel de waarde daarvan gesteld op EGP 100.000. De rechtbank is voorbij gegaan aan haar verklaring waarin zij heeft aangegeven dat partijen niet daadwerkelijk goederen hebben gekocht, maar overeengekomen zijn dat de man goederen ter waarde van EGP 100.000 zou kopen. De toekomstige goederen zijn door de vrouw (haar vader) en de man gelijk gefinancierd: de vrouw (haar vader) heeft een bedrag van EGP 50.000 aan de man overgemaakt en de man heeft EGP 50.000 ingelegd. De man heeft getekend voor ontvangst van een waarde van EGP 100.000 voor de aanschaf van inboedel voor de echtelijke woning. Door de man is niet weersproken dat hij een bedrag van EGP 100.000 heeft ontvangen. Evenmin is in geschil dat de vrouw geen goederen heeft geleverd.
Onjuist is dat de man de woning in Nederland heeft ingericht met goederen ter waarde van een bedrag van EGP 100.000. De man dient aankoopbewijzen van de bij de verklaring genoemde goederen te tonen. De man heeft de vrouw herhaaldelijk verzocht om de inboedel aan haar te leveren. Zij heeft dat verzoek afgewezen omdat de man gebruikte goederen heeft gekocht in plaats van nieuwe goederen zoals overeengekomen.
De vrouw is niet gehouden een bepaalde prestatie te verrichten. De man heeft de verklaring getekend en verklaard de goederen van de vrouw te hebben ontvangen omdat hij de waarde daadwerkelijk heeft ontvangen.
3.9.
In reactie op de grieven van de vrouw voert de
manhet volgende aan.
Het is in Egypte gebruikelijk om voorafgaand aan het huwelijk een overeenkomst te sluiten met een overzicht van inboedelgoederen die ‘in het huwelijk’ worden gebracht en zullen worden overgebracht naar de echtelijke woning. De inboedelgoederen op de lijst worden normaliter voor ondertekening van het huwelijkscontract aangeschaft en na ondertekening daarvan overgebracht naar de woning.
Partijen zijn niet in Egypte gaan wonen, maar in Nederland. De man heeft in Nederland een woning. Dit staat ook in het huwelijkscontract. De inboedelgoederen zouden in Nederland gekocht moeten worden. Partijen zijn hiermee afgeweken van de gebruikelijke gang van zaken in Egypte. Dit was ook uitdrukkelijk de bedoeling van partijen: de man heeft getekend voor inboedelgoederen en niet voor een geldbedrag. Het is ongebruikelijk dat de man voorafgaand aan een huwelijk geld ontvangt van de bruid of haar familie voor de aanschaf van inboedelgoederen.
De zaken op de lijst van huwelijkse goederen zijn wél aangeschaft. De man verwijst naar de overgelegde bonnen en facturen van aankopen (prod. 1 bij de memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep) en de overgelegde verklaringen van derden (prod. 2 bij die memorie) die geholpen hebben de gekochte inboedel te vervoeren en in de woning te plaatsen. Verder zijn via Marktplaats zaken aangeschaft. Het bedrag van EGP 100.000 is veel te laag om in Nederland een volledige inboedel aan te schaffen. De man heeft extra gelden moeten aanwenden om de nieuwe inboedel compleet te maken.
De man erkent dat de vrouw de door haar vader gegeven EGP 50.000 heeft gebruikt voor de aanschaf van inboedelgoederen in Nederland. De man heeft nooit een geldbedrag van de vrouw of haar vader ontvangen.
Volgens Egyptisch gewoonterecht is het gebruikelijk dat bij een echtscheiding ieder van partijen zijn of haar ingebrachte inboedelgoederen terugkrijgt, tenzij in het kader van de ‘bruidsgave’ tussen partijen is overeengekomen dat een andere regeling zou gelden. Het opeisen van inboedel staat naar Egyptisch recht los van de echtscheiding. De inboedelgoederen kunnen ook tijdens het huwelijk worden opgeëist. Partijen zijn niet een andersluidende regeling overeengekomen in het kader van het sluiten van het huwelijk. Desalniettemin heeft de man bij herhaling aangeboden dat de vrouw de hele inboedel kon ophalen (prod. 3 bij voornoemde memorie). Daar heeft de vrouw niet op willen ingaan.
Uit Egyptisch gewoonterecht volgt dat de man wordt bevrijd van zijn verplichting tot het overdragen van deze inboedelgoederen als de vrouw niet meewerkt aan het ophalen van de aan haar toekomende inboedelgoederen,. De vrouw kan dus geen geldbedrag opeisen omdat zij dat liever ontvangt dan inboedel. Een geldbedrag eisen kan alleen als de inboedel niet meer beschikbaar is. Daarvan is geen sprake.
Dat de vrouw een geldbedrag mag eisen omdat er geen woning in Egypte was, is onjuist. Voor het huwelijk was al duidelijk dat er geen woning in Egypte was en niet zou komen.
De lijst die partijen hebben laten opstellen en hebben getekend, is geen fictieve lijst. De inboedel is naar de woning gebracht, zij het dat deze is gekocht in Nederland in plaats van in Egypte. Ook als er geen inboedel zou zijn gekocht, kan de vrouw geen aanspraak maken op een geldbedrag. De man verwijst naar een beslissing van een Egyptische rechter, prod. 4 bij zijn memorie. In geval van fictieve lijsten, moet de lijst worden aangemerkt als ‘misleidend’.
3.10.
Het
hofoverweegt als volgt.
Vast staat dat partijen een overeenkomst hebben gesloten over de inboedel en dat de door de man ondertekende verklaring daar een uitvloeisel van is. Niet in geschil is dat de in de verklaring genoemde goederen niet voorafgaand aan het huwelijk zijn gekocht, maar dat geld is verstrekt omdat partijen in Nederland zouden gaan wonen.
De vrouw baseert haar vordering op het feit dat haar vader een bedrag van EGP 50.000 heeft betaald. In geschil is aan wie de vader van de vrouw EGP 50.000 heeft betaald. Dat dit bedrag aan de man is betaald, zoals de vrouw stelt, heeft de man voldoende gemotiveerd betwist. Volgens de man is dit geldbedrag aan de vrouw zelf verstrekt. Aanknopingspunten waaruit de juistheid van haar stelling blijkt, zijn niet door haar verstrekt. In zoverre wordt de vordering van de vrouw afgewezen.
De vrouw voert daarnaast aan dat de man zijn aandeel van EGP 50.000 niet heeft voldaan. Dit heeft de man onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij wijst slechts op een door hem zelf opgestelde lijst met uitgaven waarvan i) het niet duidelijk is dat het om inboedelgoederen gaat en ii) de man zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat daartoe ook uitgaven van de vrouw behoren. Daarmee staat niet vast dat de man zijn aandeel heeft voldaan.
Het hof zal de vordering van de vrouw toewijzen tot een bedrag van EGP 50.000,--. De grieven van de vrouw slagen in zoverre. Hetgeen de man in eerste aanleg verder heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Incassokosten
3.11.
De
vrouwheeft bij de rechtbank een vordering inzake de buitengerechtelijke incassokosten ingesteld. Deze is volgens de vrouw ten onrechte afgewezen. Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan.
De vrouw heeft zich via haar familie en gemachtigde ingespannen om haar vordering te innen. De man heeft hier niet aan meegewerkt. Zij heeft daarom recht op vergoeding van de incassokosten over haar volledige vordering van EGP 150.000 . Zij becijfert haar vordering op een bedrag van € 566,--. Daarnaast heeft de vrouw recht op de wettelijke rente met ingang van de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening.
3.12.
In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan.
Door de vrouw zijn geen incassokosten gemaakt en deze zullen ook niet worden gemaakt. Als die al moeten worden gemaakt, dan vallen deze onder de aan de vrouw toegekende ‘toevoeging’. De advocaat van de vrouw mag hiervoor geen kosten bij de vrouw in rekening brengen. De man zal zonder meer aan het arrest van het hof gaan voldoen. Ook bij de rechtbank heeft hij de vrouw meteen verzocht mee te werken aan het in ontvangst nemen van het door de rechtbank bepaalde bedrag. Het bedrag van EGP 50.000 is op 25 januari 2023 via een tussenpersoon/bemiddelaar overgedragen. Zij heeft voor ontvangst getekend op de Egyptische ambassade. Daardoor wordt de handeling door de Egyptische staat erkend.
3.13.
Het
hofwijst de vordering af omdat de vrouw niet inzichtelijk onderbouwd heeft gemaakt welke kosten zij heeft gemaakt. De man heeft geen bezwaar gemaakt tegen de gevorderde wettelijke rente zodat het hof deze zal toewijzen over het bedrag van EGP 50.000,-- met ingang van 16 februari 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Bruidsgave
3.14.
Met grief I in incidenteel hoger beroep voert de
manaan dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om over de vordering van de vrouw met betrekking tot de bruidsgave te oordelen. Met grief II voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte de man heeft veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van EGP 50.000.
3.15.
Het
hofoverweegt als volgt.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd bevestigd dat zijn grieven uitsluitend zien op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Dat heeft de vrouw ook zo begrepen.
Het hof heeft in rov. 3.5 reeds overwogen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om op de vordering van de vrouw met betrekking tot de bruidsgave te beslissen. De grieven van de man falen dan ook.
Proceskosten
3.16.
Het
hofzal de proceskosten in hoger beroep op nagenoemde wijze compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn. De beslissing van de rechtbank over de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg wordt bekrachtigd.
De vrouw wenst eveneens vergoeding van de nakosten, maar ingevolge art. 8 van het liquidatietarief bestaat in geval van proceskostencompensatie geen aanspraak op vergoeding van nakosten. De vordering wordt dan ook afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 7 december 2022 voor wat betreft de beslissing over de inboedel en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van EGP 50.000 (vijftigduizend Egyptische Pond), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar uit voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en R.W.J. van Veen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 oktober 2024.
griffier rolraadsheer