II.
In de tweede plaats is geen sprake van ‘binnendringen’ als bedoeld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Om van binnendringen als bedoeld in dat artikel te kunnen spreken, moet namelijk sprake zijn van een van de daarin genoemde wijzen van binnendringen. Nu daarvan in casu geen sprake is kan geen bewezenverklaring van het bestanddeel ‘binnendringen’ volgen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Wederrechtelijk binnendringen met een valse sleutel
Het hof stelt volledigheidshalve voorop dat de bestanden van [benadeelde] in een beveiligd netwerk stonden opgeslagen waartoe [medeverdachte] in beginsel slechts toegang had door gebruikmaking van haar inloggegevens. Reeds hieruit blijkt dat [benadeelde] niet wilde dat de bestanden en gegevens in dat netwerk vrijelijk beschikbaar waren of dat deze buiten dat netwerk terecht zouden komen.
Het hof stelt vervolgens vast dat [medeverdachte] op 12 januari 2018, terwijl zij op dat moment was ziekgemeld, heeft ingelogd met de bedoeling om bestanden uit het netwerk van [benadeelde] te kopiëren. Die bedoeling blijkt ook uit de brief die kort daarna namens haar door de verdachte aan de advocaat van [benadeelde] is gestuurd, en uit de verklaringen van [medeverdachte] en de verdachte daaromtrent.
Door met die bedoeling in te loggen heeft [medeverdachte] zich toegang verschaft tot dat netwerk tegen de onmiskenbare wil van [benadeelde] [medeverdachte] logde immers in om redenen waarvoor haar inloggegevens en autorisaties niet bestemd waren. Niet alleen had [medeverdachte] deze bestanden op dat moment niet nodig voor de uitoefening van haar werkzaamheden (niet in de laatste plaats omdat zij op dat moment was ziekgemeld). Ook hadden [medeverdachte] en de verdachte de nadrukkelijke bedoeling om [medeverdachte] in te laten loggen teneinde bestanden te kopiëren en (dus) buiten het netwerk te brengen. Ook het inloggen om deze reden is tegen de onmiskenbare wil van [benadeelde] geweest. Daar komt bij dat er een grote hoeveelheid data namelijk meer dan 13 gigabyte is gekopieerd en verscheidene mappen en bestanden zijn gekopieerd waarover door [getuige] is verklaard dat [medeverdachte] daarmee niets of vrijwel niets van doen had in het kader van haar werk.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat sprake is van wederrechtelijk binnendringen met behulp van een valse sleutel. Dat [medeverdachte] over werkende inloggegevens beschikte waarmee zij feitelijk toegang kon krijgen, maakt namelijk nog niet dat geen sprake is van binnendringen met behulp van een valse sleutel. De inloggegevens van [medeverdachte] waren immers – kort gezegd – voor andere doeleinden aan [medeverdachte] verstrekt dan voor de doeleinden waarmee [medeverdachte] deze uiteindelijk heeft gebruikt (vgl. HR 18 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:610 en HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1691). Hieraan doet niet af dat [benadeelde] haar het op dat moment (nog) niet technisch onmogelijk had gemaakt om in te loggen omdat [medeverdachte] moest begrijpen dat zij niet mocht inloggen om bestanden uit het netwerk van [benadeelde] over te nemen op de wijze zoals dat heeft plaatsgevonden. Medeplegen aan het binnendringen door de verdachte
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of ook het handelen van de verdachte als wederrechtelijk heeft te gelden. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Ook de verdachte wist immers – mede door de beëindiging van zijn dienstverband bij [benadeelde] enkele maanden eerder – dat na [medeverdachte] ontslag aan haar de toegang tot alle systemen zou worden ontzegd. Juist daarom heeft hij [medeverdachte] ook geadviseerd om bestanden veilig te stellen.
De verdediging heeft in dit verband terecht betoogd dat de verdachte niet ‘met TeamViewer op de server van [benadeelde] is ingelogd’. Het klopt inderdaad dat de verdachte met zijn computer niet rechtstreeks was ingelogd op dat netwerk. Dit laat daarentegen onverlet dat de werklaptop van [medeverdachte] wel op dat netwerk was ingelogd en dat de verdachte deze werklaptop van [medeverdachte] met zijn eigen computer heeft ‘bestuurd’ door middel van de remote desktop applicatie ‘TeamViewer’. Zoals de verdachte het ter terechtzitting in hoger beroep treffend heeft verwoord: “Of ik nu vanuit Helmond een laptop overneem in Eindhoven of juist fysiek naar Eindhoven rijd en daar achter haar laptop ga zitten maakt niets uit. Tussen die twee situaties bestaat in wezen geen verschil. Nadat de TeamViewer-verbinding tot stand is gebracht zit ik in feite achter haar [
het hof: [medeverdachte]] laptop”.
Het vorengaande maakt daarmee – zoals door de verdediging betoogd – dus inderdaad niet per se dat de verdachte daarmee zélf (in juridisch-technische zin) is binnengedrongen in het netwerk van [benadeelde] , aangezien de daadwerkelijke binnendringing plaatsvond met de werklaptop van [medeverdachte] , maar dit neemt niet weg dat de verdachte zich aan dat binnendringen wel (mede) schuldig heeft gemaakt als medepleger door zich feitelijk binnen het netwerk van [benadeelde] te bewegen, daarin het programma ‘WinSCP’ te plaatsen, en met gebruikmaking van dat programma bestanden uit dat netwerk te selecteren en te kopiëren naar een eigen server.
Dat [medeverdachte] haar inloggegevens niet aan de verdachte heeft verstrekt doet hieraan niet af. Tussen [medeverdachte] en de verdachte was immers sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte] en de verdachte onderhielden doorlopend contact terwijl de verdachte de laptop van [medeverdachte] bestuurde in het netwerk van [benadeelde] en ook in de voorfase heeft de verdachte geadviseerd om bestanden veilig te stellen en heeft [medeverdachte] vervolgens met die bedoeling ingelogd, waarvan de verdachte op zijn beurt weer op de hoogte was.
De verdachte heeft nog gesteld dat [medeverdachte] te allen tijde kapitein was en hij stuurman, maar het enkele feit dat [medeverdachte] – terwijl haar werklaptop door de verdachte via TeamViewer werd bestuurd – kón ingrijpen en/of de TeamViewer-verbinding kón stopzetten, ontdoet de verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid en maakt evenmin dat hij daarom geen doorslaggevende rol zou hebben vervuld in het plegen van het bewezenverklaarde. Ook tussen een kapitein en een stuurman is immers sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof verwerpt gelet op het vorenstaande dan ook het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Verzoek tot het horen van [deskundige] als deskundige
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht [deskundige] als deskundige te horen bij de raadsheer-commissaris dan wel ter terechtzitting, nu hij meer informatie kan verschaffen over de technische gang van zaken in de onderhavige zaak. Het hof heeft de beslissing op dit verzoek aangehouden teneinde daarop te beslissen bij tussen- dan wel eindarrest.
Het hof acht het horen van [deskundige] niet noodzakelijk omdat het hof zich op het punt van de technische gang van zaken in de onderhavige zaak voldoende voorgelicht acht om de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf en/of een ander overneemt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte geen voorwaardelijke straf zal opleggen, gelet op het tijdsverloop sinds de pleegdatum van de feiten. Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof een aanzienlijk lagere straf zal opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van computervredebreuk door binnen te dringen in een netwerk, waarbij hij vervolgens – kort gezegd – gegevens uit dat netwerk heeft overgenomen, meer in het bijzonder bestanden met bedrijfsinformatie van [benadeelde] Met zijn handelen heeft de verdachte de integriteit van het beveiligde computersysteem aangetast. Voorts heeft hij het vertrouwen dat [benadeelde] en de aangever in hun (voormalige) werknemer mochten stellen, geschaad. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft hierbij oog voor de goedbedoelde intenties van de verdachte, in zoverre dat hij [medeverdachte] hulp probeerde te bieden, maar constateert daarbij ook dat hij hierbij – strafrechtelijke – grenzen heeft overschreden. Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte – voor zover hij zulks nog niet heeft gedaan – alle gegevens van [benadeelde] waarover hij thans nog beschikt onomkeerbaar zal verwijderen.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte gediagnostiseerd is met een autismespectrumstoornis (ASS), dat hij in de IT werkt, deels is afgekeurd en geen schulden heeft.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht als hierna te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedroeg (in totaal) € 16.041,82. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd, doch deze ter terechtzitting in hoger beroep verminderd met de aanvankelijk gevorderde immateriële schadevergoeding (€ 2.500,00), zodat resteert een vordering tot schadevergoeding ter zake van materiële schade ter hoogte van € 13.541,82.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof op de vordering zal beslissen overeenkomstig de beslissing van de politierechter bij vonnis waarvan beroep, inhoudende dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. De verdediging heeft gevorderd dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren gelet op het feit dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en te hoog.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat – hoewel op voorhand niet onaannemelijk is dat [benadeelde] door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden – de omvang van de schade niet kan worden geschat op basis van de thans beschikbare stukken en onderbouwing. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het hof zal daarbij beslissen op de kosten als hierna te melden.
Het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een USB-stick (G1299768), is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het – zo is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken – een voorwerp is met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid, en dat aan de verdachte toebehoort. Het hof zal deze USB-stick verbeurdverklaren. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van verdachte en met de waarde van de USB-stick, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 138ab van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten
1 STK Gegevensdrager USB (G1299768);
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 10 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Y. van Setten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.