ECLI:NL:GHSHE:2024:327

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
20-001699-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verduistering van een aanhangwagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1986 en woonachtig in Vlijmen, was eerder veroordeeld voor verduistering van een aanhangwagen die hij had gehuurd van de benadeelde partij. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een schadevergoeding van € 3.586,- aan de benadeelde partij, maar had per abuis geen wettelijke rente toegewezen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 2 maanden en toewijzing van de schadevergoeding.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvereisten van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 september 2020 tot en met 20 oktober 2020 opzettelijk de aanhangwagen, die toebehoorde aan de benadeelde partij, wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte had de aanhangwagen gehuurd, maar had de huur niet betaald en had de aanhangwagen niet teruggebracht. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan verduistering en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.829,33, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. Het hof heeft de maatregel tot schadevergoeding opgelegd, waarbij gijzeling kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001699-23
Uitspraak : 1 februari 2024
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 19 juni 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-104918-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘verduistering’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 3.586,- en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel. De politierechter heeft per abuis geen wettelijke rente toegewezen. Voor het overige deel van de vordering heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen zal worden tot een bedrag van € 3.586,-,met oplegging van de schadevergoedings-maatregel. Voor het overige deel heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 02 september 2020 tot en met 20 oktober 2020 te Vlijmen, gemeente Heusden, in elk geval in Nederland opzettelijk een aanhangwagen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder en/of koper, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 september 2020 tot en met 20 oktober 2020 te Vlijmen, gemeente Heusden, opzettelijk een aanhangwagen toebehorende aan [benadeelde] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder en/of koper, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier de politie Eenheid Oost-Brabant, District ‘s-Hertogenbosch, dossiernummer PL2100-2020257384
,gesloten d.d. 22 februari 2022 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 37), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 november 2020 (pg. 5 t/m 7), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] en bijbehorende bijlagen (pag. 8 t/m 19):
(pg. 5)
Feit: Verduistering (evt. in dienstbetrekking)
Plaats delict: [adres 2] , binnen de gemeente Heusden
Hij deed aangifte namens het slachtoffer [benadeelde] , [adres 2] , binnen de gemeente Heusden.
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 2 september 2020 heeft dhr. [verdachte] (
het hof begrijpt hier: de verdachte) bij [benadeelde] een aanhangwagen gehuurd.
Echter stuurde de verdachte ons een e-mail dat hij de gehuurde aanhangwagen graag wilde overkopen. De verdachte geeft in deze mail ook duidelijk aan dat hij het factuurbedrag direct zou overmaken. [benadeelde] is met dit voorstel akkoord. Echter heeft [benadeelde] na een week nog geen betaling van de verdachte ontvangen, dus is de eerste aanmaning op 29 september 2020 gestuurd. Hierop ontvangen wij geen enkele reactie.
(pg. 6)
Wij hebben toen een tweede aanmaning gestuurd. Wij hebben hier weer mail op terug gestuurd. Vervolgens na weer een poos verder te zijn hebben wij nog een derde aanmaning gestuurd. Om het nog een allerlaatste poging te geven hebben wij nog een vierde aanmaning gestuurd. Op 20 oktober 2020 hadden wij nog steeds geen betaling van de verdachte ontvangen dus toen heeft [benadeelde] zowel het koopcontract als het huurcontract ontbonden. Inmiddels is het 10 november 2020 en heeft de verdachte nog steeds geen betaling uitgevoerd en ook de gehuurde aanhangwagen niet terug gebracht.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 februari 2022 (pg. 28 t/m 32), voor zover inhoudende als weergave van de verklaring van verdachte:
(pg. 30)
V: Je ben aangehouden ter zake verduistering.
A: Rond september 2020 heb ik een aanhangwagen gehuurd bij aanhanger [benadeelde] (
het hof begrijpt hier en hierna: [benadeelde]) in Vlijmen. Er is destijds een mondelinge overeenkomst afgesproken over de huur van de aanhangwagen.
De aanhanger heb ik nog steeds in mijn bezit en ik heb deze na de overeenkomst gehouden voor eigen gebruik. Na een week begon de eigenaresse te bellen dat ik maar moest gaan betalen.
(pg. 31)
V: Waarom heb je haar niet betaald?
A: Dat heb ik niet gedaan.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, door wederrechtelijk een aan [benadeelde] toebehorende aanhangwagen onder zich te houden. De verdachte heeft het slachtoffer benaderd voor het huren van de aanhangwagen en – na het verstrijken van de huurperiode en zonder de betaling van het afgesproken bedrag – aangegeven dat hij de aanhangwagen wilde kopen van het bedrijf. De verdachte heeft echter de factuur van de aanhangwagen nooit betaald en heeft vervolgens de aanhangwagen verkocht uit puur financieel gewin. Hierbij heeft de verdachte het vertrouwen dat [benadeelde] in hem stelde en ook behoorde te kunnen stellen beschaamd en heeft hij dit bedrijf financieel nadeel berokkend.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in strafverzwarende zin acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 november 2023, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Deze eerdere veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ten slotte stelt het hof vast dat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, in geval van fraudedelicten met een benadelingsbedrag tot € 10.000,-, uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen 1 week en 2 maanden.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.450,88, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering behelst de volgende posten:
Materieel
Verhuurkosten aanhanger € 613,50
Mislopen verhuurinkomsten € 2.516,25
Aanhangwagen € 2.321,13

Totaal € 5.450,88

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.586,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft per abuis geen wettelijke rente toegewezen. Voor het overige deel van de vordering heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
Het hof is van oordeel dat kostenposten I en III voldoende onderbouwd zijn en in voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit, bovendien zijn deze inhoudelijk niet betwist. Het hof constateert daarbij dat ten aanzien van kostenposten I en III in totaal een bedrag van € 2.934,63 (inclusief BTW) is gevorderd. Het hof is van oordeel dat kostenposten I en III voldoende onderbouwd zijn en in voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit, bovendien zijn deze inhoudelijk niet betwist. Het hof constateert daarbij dat ten aanzien van kostenposten I en III in totaal een bedrag van € 2.934,63 (inclusief BTW) is gevorderd. De benadeelde partij heeft ten aanzien van kostenpost III een aan de verdachte gerichte factuur d.d. 22 september 2020 ter hoogte van € 1.600,- inclusief BTW in het geding gebracht. Het hof zal daarom uitgaan van de dagwaarde als de daadwerkelijke schade van kostenpost III. Het hof zal echter het toe te wijzen bedrag van kostenpost I, te weten € 613,50, en kostenpost III, te weten € 1.600,-, gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag exclusief BTW, te weten € 1.829,33, nu de benadeelde partij een rechtspersoon is en het gevorderde bedrag aan BTW kan verrekenen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige deel is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat het rechtstreekse materiële schade betreft, zodat het hof de benadeelde partij voor het overige deel van deze kostenpost in de vordering dan ook niet-ontvankelijk zal verklaren.
Voor wat betreft kostenpost II oordeelt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat deze kostenpost onvoldoende (concreet) is onderbouwd en ook anderszins onvoldoende is gebleken dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de behandeling van deze kostenpost een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de behandeling van deze kostenpost een nadere bewijslevering vergt. Het hof zal daarom bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering (post II) en dat hij dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De wettelijke rente over het toegewezen bedrag zal het hof toewijzen vanaf 20 oktober 2020, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.829,33. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.829,33 (duizend achthonderdnegenentwintig euro en drieëndertig cent) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.829,33 (duizend achthonderdnegenentwintig euro en drieëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. A. Verhoeven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Harskamp en mr. M.B. Mobach, griffiers,
en op 1 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.