ECLI:NL:GHSHE:2024:3224

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
200.328.484_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest over de opzegging van een aannemingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende besparingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de beëindiging van een aannemingsovereenkomst door de appellanten is beoordeeld. De appellanten, [appellanten], hebben een overeenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor de verbouwing van hun woning. Na een moeizame communicatie hebben zij de overeenkomst opgezegd, wat leidde tot een geschil over de te betalen bedragen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten de voor het gehele werk geldende prijs moesten betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, zoals vastgelegd in artikel 7:764 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De deskundige heeft berekend dat de besparingen € 357.692,00 bedragen, wat door de rechtbank is overgenomen. De appellanten zijn veroordeeld tot betaling van € 21.973,82 aan [geïntimeerde], vermeerderd met wettelijke rente. In hoger beroep hebben de appellanten zes grieven aangevoerd, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep drie grieven heeft ingediend. Het hof heeft een mondelinge behandeling bepaald om te proberen een schikking te bereiken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.328.484/01
arrest van 15 oktober 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. H.K. Folkerts te Zundert,
tegen
[xxx] Woonprojecten B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 juni 2023 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 3 juni 2020, 10 februari 2021, 31 augustus 2022 en 29 maart 2023, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/361968 / HA ZA 19-504)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen, alsmede het tussenvonnis van 30 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

Samenvatting
3.1
[appellante] heeft een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten met [geïntimeerde] voor een verbouwing van de woning van haar en [appellant] . De rechtbank heeft overwogen dat de beëindiging van deze overeenkomst door [appellanten] als opzegging moet worden aangemerkt en beslist dat [appellanten] de voor het gehele werk geldende prijs moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor [geïntimeerde] uit de opzegging voortvloeien (art. 7:764 lid 2 BW). Tussen partijen is in geschil wat onder de besparingen moet worden verstaan en welk bedrag door [appellanten] als gevolg van de opzegging in totaal aan [geïntimeerde] is verschuldigd.
Feiten
3.2.1
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.2
[geïntimeerde] houdt zich bezig met werkzaamheden in de (woning)bouw.
3.2.3
[appellante] heeft op 15 december 2018 een offerte van [geïntimeerde] ondertekend voor het renoveren, aanpassen en uitbreiden van de woning van haar en [appellant] aan de [adres] te [plaats] op basis van een open begroting voor een bedrag van in totaal € 496.312,00 inclusief 21% btw (€ 410.175,00 exclusief 21% btw).
3.2.4
[geïntimeerde] heeft op 16 december 2018 een factuur van € 49.631,18 inclusief 21% btw (€ 41.017,50 exclusief 21% btw) aan [appellanten] gestuurd. Deze factuur is op 24 december 2018 betaald.
3.2.5
[geïntimeerde] is op 18 januari 2019 begonnen met de werkzaamheden.
3.2.6
[appellanten] hebben in een e-mail van 20 februari 2019 aan [geïntimeerde] geschreven dat er onder andere wegens de inmiddels ontstane moeizame communicatie geen goede basis meer was om de samenwerking voort te zetten en dat zij de overeenkomst hadden ontbonden op grond van dwaling/bedrog.
3.2.7
[appellanten] hebben in een e-mail van 22 februari 2019 aan [geïntimeerde] geschreven dat naast ontbinding op grond van dwaling ook tussentijdse opzetting mogelijk was en dat zij de eindafrekening zouden afwachten.
3.2.8
[geïntimeerde] heeft in een e-mail van 1 maart 2019 aan [appellanten] geschreven dat zij, als gevolg van de opzegging van de overeenkomst, recht had op de aanneemsom, vermeerderd met de gemaakte kosten en verminderd met de bespaarde kosten. In de meegestuurde eindafrekening heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 61.320,48 inclusief 21% btw (€ 50.678,08 exclusief 21% btw) aan [appellanten] in rekening gebracht:
Totale aanneemsom volgens opdracht
410.175,78
Bespaarde kosten volgens AVA
-325.174,10
meerwerk
Staalconstructie volgens opdracht
3.885,00
meerwerk
Engineering tbv HSB, 32 mu
1.440,00
meerwerk
21-dec
vergelijk [naam], 4 mu
180,00
meerwerk
22-jan
overleg tpv architect wegens div. manco's, 2 mu
90,00
meerwerk
25-jan
vergelijk [naam], 8 mu
360,00
meerwerk
28-feb
overleg constructeur ivm grondslag, 2 mu
90,00
meerwerk
3-feb
overleg [naam], 6 mu
270,00
ak 6% over meerwerk
378,90
reeds gefaktureerd
- 41.017,50
€ 50.678,08
btw 21%
€ 10.642,40
Te betalen
€ 61.320,48
3.2.9
In de bij deze eindafrekening behorende specificatie staat onder meer:
Post Nr.
Categorie
Beschrijving
Kosten (€)
Bespaard bedrag
nog uit
te voeren
1
P&U
peilen en uitzetten
1.980,00
900,00
50%
2
werkbegeleiding
en coordinatie
coordinatie (…)
1.800,00
1.554,55
95%
(…)
1.800,00
1.554,55
95%
3
Sloop
sloopwerk manu (…)
10.800,00
1(..)63,64
20%
sloopwerk mechanisch
1.200,00
218,18
20%
containers B&S (…)
4.850,00
1.763,64
40%
onderstempeling
360,00
16,35
5%
zeilwerk
4(..)5,00
206,82
50%
steigerwerk
2.600,00
1.181,82
50%
3.1
Voorz.
Bouwkast elektra (…)
624,00
28,36
5%
materiaalcontainer 20 ft (huur)
1.095,00
798,38
80%
4
Grondwerk (…)
ontgraven (…)
6.670,00
0%
aanvullen zand (…)
4.320,00
0%
bouwput egaliseren
16.680,00
0%
12670,00
6
Metselwerk
Silka metselblok (…)
500,00
340,91
75%
metselspecie en lijm
630,00
544,09
95%
aanheelwerk
3.600,00
1.636,36
50%
7
steenacht. materialen
(…)
3(..)3,64
80%
(…)
(…)
1.(….),82
50%
bevestigingsmiddelen
3.000,00
2.181,32
80%
10
metaalconstructies
metaalconstructie (…)
6.300,00
0,00
0%
manuren
3.440,00
0,00
0%
9740,00
(…)
totalen excl. btw
begroting
379.370,87
besparing
306.768,82
ak 6%
22.762,25
ak
18.406,88
492.133,12
325.174,10
W&R
8.042,66
410.175,78
3.2.10
[appellanten] hebben in een e-mail van 1 maart 2019 aan [geïntimeerde] geschreven dat de eindafrekening naar hun mening niet akkoord is en zij zelf een specificatie zouden opstellen aan de hand van een logboek dat zij hadden bijgehouden.
3.2.11
[appellanten] hebben in een e-mail van 11 maart 2019 aan [geïntimeerde] geschreven dat zij voor de eindafrekening, op basis van de gewerkte dagen en de opgave van de materialen, niet verder kwamen dan een bedrag van € 25.128,58 inclusief btw. Omdat al een bedrag van € 49.631,18 was betaald, hebben zij [geïntimeerde] verzocht om een bedrag van € 24.502,60 terug te betalen.
3.2.12
[geïntimeerde] heeft niet aan dit verzoek voldaan. [appellanten] zijn in een brief van 19 maart 2019 gesommeerd om het bedrag van € 61.320,48 te betalen waarbij, bij het uitblijven van betaling binnen twee weken, aanspraak zou worden gemaakt op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.388,20.
3.2.13
[appellanten] zijn niet tot betaling overgegaan. Zij hebben in een e-mail van 10 april 2019 aan [geïntimeerde] geschreven dat zij de overeenkomst hadden ontbonden en dat het sturen van een eindafrekening niet aan de orde is.
3.2.14
[geïntimeerde] is daarna deze procedure gestart.
De vorderingen van partijen
3.3.1
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] de rechtbank (in conventie) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan haar van het bedrag van € 61.320,48, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag van algehele betaling en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.388,20, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellanten] hebben de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst opgezegd. [geïntimeerde] heeft daarom recht op betaling van de aanneemsom en het overeengekomen meerwerk, vermeerderd met de kosten die zij als gevolg van de niet-voltooiing heeft moeten maken en verminderd met de bij de beëindiging bespaarde kosten, zijnde in totaal een bedrag van € 61.320,48 (art. 7:764 BW en art. 11 lid 5 AVA 1992).
3.3.3
[appellanten] hebben verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen. [appellanten] hebben (in reconventie) betoogd dat [geïntimeerde] in totaal slechts voor een bedrag van € 26.029,31 aan werkzaamheden had verricht dan wel materialen had geleverd. Nu [appellanten] al een bedrag van € 49.631,18 hadden voldaan, is [geïntimeerde] per saldo nog een bedrag van € 23.601,87 aan hen verschuldigd. [appellanten] hebben gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2019, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
Het deskundigenbericht en het oordeel van de rechtbank
3.4.1
In het tussenvonnis van 3 juni 2020 heeft de rechtbank overwogen dat de beëindiging van de overeenkomst door [appellanten] als opzegging moet worden aangemerkt en dat de opdrachtgever in dat geval de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk (art. 7:764 lid 2 BW). De rechtbank heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld de eindafrekening wat betreft de besparingen toe te lichten en te onderbouwen.
3.4.2
In het tussenvonnis van 10 februari 2021 heeft de rechtbank overwogen dat behoefte bestond aan deskundige voorlichting omtrent de reëel te achten besparingen, met inachtneming van de werkzaamheden die al door [geïntimeerde] waren uitgevoerd. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 9 juni 2021 [persoon A] van Bureau voor Bouwpathologie B.V. te [vestigingsplaats] benoemd als deskundige (hierna: de deskundige).
3.4.3
De deskundige heeft in een rapport van 7 april 2022 geschreven:

Als zodanig kan gesteld worden dat circa € 41.925,-- van de posten in de begroting zijn uitgevoerd, (excl. AK, W&R en BTW). Dus bespaard is dan € 379.370,-- minus € 41.925,-- = € 337.445,--, (excl. AK, W&R en BTW). Plus 6% AK maakt dit een besparing van € 357.692,--. (…)De AK toeslag van 6% is conform de eerder tussen partijen overeengekomen begroting. Een niet ongebruikelijk percentage voor dergelijke werkzaamheden.
Het eerder tussen partijen gehanteerde winstpercentage van 2% maakt dat partij DW circa € 7.154,-- winst hierop zou hebben kunnen realiseren. De winst toeslag van 2% is conform de eerder tussen partijen overeengekomen begroting. Een niet ongebruikelijk percentage voor dergelijke werkzaamheden. (…) “.
3.4.4
In het tussenvonnis van 31 augustus 2022 heeft de rechtbank een aanvullend deskundigenrapport gelast. De deskundige heeft in een aanvullend deskundigenbericht van 28 december 2022 geschreven:
“(…) Resume, gehanteerd is dus de open begroting, bij offerte, tevens uitganspunt voor de eindafrekening tussen partijen d.d. 1 maart 2019, 4e kolom, kosten. Alle posten die hierin door DW zelf als geheel of gedeeltelijk als uitgevoerd worden beschouwd, percentage in de laatste kolom van minder dan 100%, zijn berekend en bij elkaar opgeteld. Dat maakt dat er een bedrag van € 41.925,-- als uitgevoerd kan worden beschouwd. (exclusief AK, W&R en BTW). Vervolgens is dit bedrag van het begrote bedrag, € 379.370,-- afgetrokken. Blijft over € 337.445,-- (exclusief AK, W&R en BTW). (…)
Vervolgens wordt in betreffende document (begroting en eindafrekening van partij [geïntimeerde] ) een percentage AK berekend (6%) en een percentage W&R. Het percentage W&R is niet vermeld edoch een simpele berekening maakt duidelijk dat voor W&R circa 2% is gehanteerd. Dit strookt dus niet met de 10% die [geïntimeerde] stelt te hebben doorberekend. Voor ondergetekende is onbekend waar dit verschil uit voortkomt. Als in de posten in kolom 4 van de begroting/eindafrekening reeds 10% is gehanteerd voor winst en daarover weer 2% winst&risico lijkt dit ondergetekende dubbelop. (…)
Het is niet gebruikelijk om alle begrotingsposten reeds met 10% winst op te hogen en vervolgens weer 2% Winst&Risico daar overheen te rekenen. Wel wordt er regelmatig bij posten aangaande onderaannemers, circa 10% bovenop gezet, inzake regelen, risico, planning etc.. Dit is in onderhavige geval niet inzichtelijk.”
3.4.5
In het eindvonnis van 29 maart 2023 is de rechtbank uitgegaan van het door de deskundige genoemde bedrag aan besparingen van € 357.692,00 (€ 337.445,00 vermeerderd met 6% AK). [appellanten] zijn (in conventie) hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.973,82 (€ 18.160,18 vermeerderd met 21% btw) aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2019. De vordering van [appellanten] (in reconventie) is afgewezen.
[appellanten] zijn in de proceskosten van [geïntimeerde] (in conventie en in reconventie) veroordeeld. Het vonnis uit uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De procedure in principaal en incidenteel hoger beroep
3.5.1
[appellanten] hebben in principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen (tussen)vonnissen, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] en het toewijzen van hun vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief de kosten van de deskundige van € 3.581,60 en [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling aan hen van al hetgeen dat door hen aan [geïntimeerde] werd betaald naar aanleiding van voormeld (eind)vonnis.
3.5.2
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden. [geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep drie grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het (eind)vonnis van de rechtbank en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog toe te wijzen, onder afwijzing van de vorderingen van [appellanten] , met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] inde kosten van de procedure in beide instanties.
3.5.3
[appellanten] hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en gevorderd om [geïntimeerde] bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
De omvang van het hoger beroep
3.6.1
Partijen hebben geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de beëindiging van de overeenkomst door [appellanten] als opzegging moet worden aangemerkt (tussenvonnis van 3 juni 2020 onder 4.12). [appellanten] hebben in hoger beroep toegelicht dat zij geen grieven aanvoeren tegen de conclusies van de rechtbank dat geen sprake is van een intentieovereenkomst, dwaling dan wel dat de overeenkomst is ontbonden.
3.6.2
Het hof begrijpt de omvang van het hoger beroep daarom zo, en zo hebben ook partijen de omvang van het hoger beroep begrepen, dat het oordeel van de rechtbank dat de door [geïntimeerde] gevorderde afrekening een betalingsverplichting is die [appellanten] hebben op grond van de opgezegde overeenkomst van aanneming van werk niet wordt bestreden (art. 7:764 lid 2 BW).
3.6.3
De geschillen die partijen in hoger beroep hebben voorgelegd hebben betrekking op het volgende:
- de besparingen (grieven 1 en 4 van [appellanten] en grief 3 van [geïntimeerde] );
- het meerwerk (grieven 2 en 4 van [appellanten] en grief 3 van [geïntimeerde] );
- het minderwerk (grieven 3 en 4 van [appellanten] );
- wettelijke rente (grief 5 van [appellanten] en grief 2 van [geïntimeerde] );
- de proceskostenveroordeling (grief 6 van [appellanten] ).
De besparingen
3.7.1
Volgens [appellanten] heeft de rechtbank, samengevat, ten onrechte de berekening van de deskundige overgenomen en geoordeeld dat door [geïntimeerde] voor een bedrag van € 41.925,00 exclusief 21% btw is gewerkt (grief 1).
Volgens [geïntimeerde] heeft de rechtbank, kort weergegeven, ten onrechte haar vordering slechts tot een bedrag van € 21.973,82 toegewezen (grieven 1 en 3).
3.7.2
Tussen partijen staat vast dat een overeenkomst tot aanneming van werk is gesloten met een aanneemsom, ofwel de voor het hele werk geldende prijs zoals bedoeld in art. 7:764 lid 2 BW, van in totaal € 410.175,78 exclusief 21% btw. Ook staat vast dat de beëindiging van de overeenkomst door [appellanten] als opzegging moet worden aangemerkt.
De wet
3.7.3
In de wet is bepaald dat de opdrachtgever te allen tijde de overeenkomst kan opzeggen (art. 7:764 lid 1 BW) en dat hij, in geval van opzegging, de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien (art. 7:764 lid 2 BW).
3.7.4
Art. 7:764 lid 2 BW brengt mee dat op de opdrachtgever, die aanvoert dat de door hem verschuldigde voor het gehele werk geldende prijs dient te worden verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, de stelplicht en bewijslast rust van het bestaan en de omvang van die besparingen. In dit verband rust op de aannemer een belangrijke mededelingsplicht (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728).
3.7.5
Dit betekent dat op [appellanten] de stelplicht en bewijslast rust van de besparingen, terwijl op [geïntimeerde] een belangrijke mededelingsplicht rust.
3.7.6
In de wetsgeschiedenis staat: ‘(…)
De besparingen voor de aannemers omvatten natuurlijk in de eerste plaats de bespaarde kosten van materialen en arbeid. Maar de term is ruim genoeg om er ook de vergoeding voor niet gelopen risico onder te brengen, voor zover het gebruikelijk is in de begroting van het werk een post daarvoor op te nemen buiten de eigenlijke winst. Ook de bespaarde eigen arbeid van de aannemer, voor zover deze in het kader van het gegeven contract als een werkelijke besparing moet worden gezien, zal er onder bepaalde omstandigheden onder kunnen vallen. Gezien de veelheid van situaties lijkt het gewenst, door een elastische term als «besparingen» een zekere vrijheid voor de rechter (of arbiter) te laten, liever dan een meer gedetailleerde regeling te geven(…)’ (Kamerstukken II 1992-1993, 23 095, nr. 3, p. 38-39).
3.7.7
De wetgever heeft de rechter dus een zekere vrijheid gegeven bij de invulling van het begrip besparingen (PHR 12 april 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BY8728).
De mededelingen van [geïntimeerde] over de besparingen
3.7.8
[geïntimeerde] heeft aan [appellanten] medegedeeld dat de besparingen € 306.768,82 bedragen, te vermeerderen met 6% algemene kosten (€ 18.406,88), derhalve in totaal
€ 325.174,10.
3.7.9
[geïntimeerde] heeft het bedrag van € 325.174,10 op de totale aanneemsom van € 410.175,78 in mindering gebracht, zodat volgens haar een te betalen bedrag resteert van € 61.320,48 [vetgedrukte bedragen door hof, zie ook onder 3.2.8]:
Totale aanneemsom volgens opdracht
410.175,78
Bespaarde kosten volgens AVA
-325.174,10
meerwerk
Staalconstructie volgens opdracht
3.885,00
meerwerk
Engineering tbv HSB, 32 mu
1.440,00
meerwerk
21-dec
vergelijk [naam], 4 mu
180,00
meerwerk
22-jan
overleg tpv architect wegens div. manco's, 2 mu
90,00
meerwerk
25-jan
vergelijk [naam], 8 mu
360,00
meerwerk
28-feb
overleg constructeur ivm grondslag, 2 mu
90,00
meerwerk
3-feb
overleg [naam], 6 mu
270,00
ak 6% over meerwerk
378,90
reeds gefaktureerd
- 41.017,50
€ 50.678,08
btw 21%
€ 10.642,40
Te betalen
€ 61.320,48
3.7.10
Volgens [geïntimeerde] is de totale aanneemsom van € 410.175,78 exclusief 21% btw berekend door, per post, de kosten van de hoeveelheid materialen in m2 en m3 te koppelen aan prijzen en arbeidsnormen en daarna te vermeerderen met 10% winstmarge. Het totaalbedrag is daarna vermeerderd met 6% algemene bedrijfskosten (AK) en 2% winst- en risicotoeslag (W&R), aldus [geïntimeerde] [vetgedrukte bedragen door hof, zie ook onder 3.2.8]:
totalen excl. btw
begroting
379.370,87
besparing
306.768,82
ak 6%
22.762,25
ak
18.406,88
492.133,12
325.174,10
W&R
8.042,66
410.175,78
3.7.11
[geïntimeerde] heeft in de specificatie bij de eindafrekening per geheel, gedeeltelijk of niet uitgevoerde post aangegeven welk bedrag aan kosten is bespaard. De besparingen zijn vermeerderd met 6% algemene bedrijfskosten, maar niet met de 2% winst- en risicotoeslag aangezien daarin geen besparing is gerealiseerd, aldus [geïntimeerde] .
De besparingen volgens de deskundige en de rechtbank
3.7.12
Volgens de deskundige kan worden gesteld dat een bedrag van circa € 41.925,00 aan posten in de begroting is uitgevoerd. Bespaard is dan € 337.445,00 (de aanneemsom van circa € 379.370,00 exclusief AK, W&R en btw minus € 41.925,00), te vermeerderen met 6% algemene kosten (€ 20.247,00), derhalve in totaal
€ 357.692,00.
3.7.13
De rechtbank heeft dit door de deskundige berekende bedrag aan besparingen van € 357.692,00 overgenomen en in mindering gebracht op de totale aanneemsom van € 410.175,78 (inclusief 6% algemene kosten en 2% winst- en risico) en de kosten van het meerwerk [overzicht door hof]:
Totale aanneemsom volgens opdracht
410.175,78
Bespaarde kosten volgens AVA
-357.692,00
meerwerk
Staalconstructie volgens opdracht
3.885,00
meerwerk
Engineering tbv HSB, 32 mu
1.440,00
meerwerk
21-dec
vergelijk [naam], 4 mu
180,00
meerwerk
22-jan
overleg tpv architect wegens div. manco's, 2 mu
90,00
meerwerk
25-jan
vergelijk [naam], 8 mu
360,00
meerwerk
28-feb
overleg constructeur ivm grondslag, 2 mu
90,00
meerwerk
3-feb
overleg [naam], 6 mu
270,00
ak 6% over meerwerk
378,90
reeds gefaktureerd
- 41.017,50
€ 18.160,18
btw 21%
€ 3.813,64
Te betalen
€ 21.973,82
3.7.14
De rechtbank heeft [appellanten] op grond van deze berekening veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van
€ 21.973,82.
Mondelinge behandeling
3.8.1
Alvorens te beslissen in deze zaak ziet het hof aanleiding een enkelvoudige mondelinge behandeling te houden als hierna in het dictum van dit arrest is bepaald. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat aanvankelijk verstek was verleend aan [geïntimeerde] en daarom geen mondelinge behandeling is bepaald met als doel een schikking tot stand te brengen, waarna het verstek is gezuiverd en [geïntimeerde] alsnog in hoger beroep is verschenen. Het doel van de te houden mondelinge behandeling is om te proberen alsnog een schikking tussen partijen tot stand te brengen. Voor het geval partijen ook informatie geven wijst het hof partijen op hetgeen in artikel 4.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven is bepaald.
3.8.2
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. J.M.H. Schoenmakers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.8.1 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 29 oktober 2024 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de zitting zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Smorenburg, J.M.H. Schoenmakers en E.L. Traag en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 oktober 2024.
griffier rolraadsheer