ECLI:NL:GHSHE:2024:322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
20-001136-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met motorfiets leidt tot ernstig ongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de schuld bestond in roekeloosheid en het een ongeval betrof waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht. Op 14 juni 2021 reed de verdachte met een motorfiets, een Yamaha YZF-R6, met een snelheid van minimaal 101 kilometer per uur binnen de bebouwde kom van Eindhoven, waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Vlak voor het ongeval maakte hij een zogenaamde 'wheelie', wat zijn zicht op de weg en andere verkeersdeelnemers belemmerde. Hierdoor botste hij tegen een overstekende fietser, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een fractuur in de nekwervel en een open botbreuk in het linkeronderbeen. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door bewust onverantwoorde risico's te nemen en geen respect te tonen voor de veiligheid van andere verkeersdeelnemers. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die meerdere operaties had ondergaan en lange tijd had moeten revalideren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001136-23
Uitspraak : 2 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 7 april 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-319697-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht’ tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het aan de verdachte tenlastegelegde, strafverzwarende bestanddeel roekeloosheid. De raadsvrouw kan instemmen met de bewezenverklaring van ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag’, zoals door de rechtbank bewezen is geacht, en refereert zich met betrekking tot het bestanddeel ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag’. Tot slot heeft de raadsvrouw van de verdachte een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Leenderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur, althans een veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, over die Leenderweg te rijden en/of tijdens het rijden een zogenaamde "wheelie" te maken en/of niet voldoende aandacht bij het overige verkeer op die Leenderweg te houden en/of de door hem, verdachte, bestuurde motorfiets niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover die weg vrij was en/of tegen een overstekende fietser aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in een nekwervel en/of een open botbreuk in het linkeronderbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2021 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Leenderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur over die Leenderweg te rijden en tijdens het rijden een zogenaamde "wheelie" te maken en niet voldoende aandacht bij het overige verkeer op die Leenderweg te houden en de door hem, verdachte, bestuurde motorfiets niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover die weg vrij was en tegen een overstekende fietser aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in een nekwervel en een open botbreuk in het linkeronderbeen, werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, met zaakregistratienummer PL2100-2021242297, gesloten d.d. 1 november 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-70.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 31 oktober 2021 (pagina's 4-9), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant L.A. de Bruijn , zakelijk weergegeven:
Locatie ongeval
Datum: 14 juni 2021
Omstreeks: 21:54 uur
Adres: Leenderweg
Plaats: Eindhoven
Soort weg: Een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Lichtgesteldheid: Daglicht
Bebouwde kom: Binnen
Bijzonderheden: Op/nabij oversteekplaats
Maximumsnelheid: 50 km per uur
Betrokken voertuigen
Motorfiets, Yamaha YZF-R6 met kenteken [kenteken] , bestuurd door betrokkene [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] , verder te noemen ‘motorrijder’.
Fiets, Limit, bestuurd door betrokkene [slachtoffer] , verder te noemen ‘fietsster’.
Toedracht
De motorrijder reed over de Leenderweg, komende vanuit de richting van het Floraplein en rijdende in de richting van het centrum van Eindhoven. De fietsster kwam gereden vanuit de richting van de Edelweissstraat en was voornemens de Leenderweg, ter hoogte van de oversteekplaats, over te steken om haar weg te vervolgen in de richting van de Pioenroosstraat.
Gevolg
De motorrijder botste met de voorzijde van de motorfiets tegen de linkerzijde van de fiets en de fietsster.
Overige zaak gerelateerde informatie
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft meerdere weken op de IC-afdeling en enkele weken op de verpleegafdeling van het Sint Elisabeth ziekenhuis te Tilburg verbleven. Thans verblijft zij in de Sint Maarten revalidatiekliniek te Nijmegen.
2.
Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict d.d. 21 september 2021 met bijlage (pagina’s 10-37), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:

Betrokken voertuigen

Motorfiets
Merk + type: Yamaha YZF-R6
Kenteken: [kenteken]
Fiets
Merk + type: Limit Xalina

Wegomschrijving

De weg bestond ter plaatse uit drie rijstroken, met aan beide zijden van de weg een parkeerhaven en een vrij liggend fietspad.

Onderhoud weg

Geen bijzonderheden die van belang zijn voor de toedracht, de oorzaak of de gevolgen van het ongeval.

Weginrichting

Geen bijzonderheden of afwijkingen vastgesteld die mogelijk een onduidelijke situatie zouden kunnen veroorzaken.

Toestand wegdek

Het wegdek was ten tijde van het onderzoek droog. Geen redenen om aan te nemen dat de toestand ten tijde van het ongeval anders was. Geen overmatige slijtage/vervuiling van het wegdek aangetroffen.

Lichtgesteldheid

Ten tijde van het ongeval (eerste melding ongeval om 21:54 uur) was er sprake van daglicht.
  • Er een rubber spoor was afgetekend op de rijbaan bestemd voor het verkeer in de richting van het centrum van Eindhoven [1];
  • Er een spreidingsveld aan onderdelen na de oversteekplaats aan de rechterzijde van de weg lag [2];
  • Er meerdere kras- en vloeistofsporen zichtbaar waren ter hoogte van de oversteekplaats [3];
  • Er een motorfiets circa 100 meter verderop op het wegdek lag [4].

Aangetroffen sporen

Ter plaatse troffen wij de volgende sporen aan:
Circa 20 meter vóór de oversteekplaats zagen wij een recent afgetekend bandenspoor op het wegdek staan. Wij zagen dat dit spoor aan het begin licht gekleurd was, en gedurende enkele meters duidelijker en breder aftekende. Wij zagen dat de eigenschappen van dit spoor overeenkwamen met een remming van een motorfiets. Links van het bandenspoor zagen wij een spreidingsveld van glas en plastic liggen, met links daarvan een batterij. Ter hoogte van de oversteekplaats zagen wij meerdere sporen afgetekend op het wegdek, links van de denkbeeldige middenas. Het spoor links naast de denkbeeldige middenas tekende eenmalig af op het kruisingsvlak, waarna deze ná het kruisingsvlak gevolgd werd door een rubberspoor dat steeds dikker aftekende. (…) Na de oversteekplaats zagen wij dat het rubberspoor aftekende richting een tweetal putdeksels die zich in het wegdek bevonden. Na de putdeksels zagen wij dat het rubberspoor overging in krassporen. Het krasspoor, beginnend vanaf de putdeksels, tekende af tot de motorfiets. Aan het einde van het krasspoor troffen wij een motorfiets aan. Wij zagen dat er een fiets onder de motorfiets lag, die gedeeltelijk om de voorkant van de motorfiets was vervormd.

Interpretatie en analyse

Aan de hand van het bandenspoor vóór het kruisingsvlak, het spreidingsveld van onderdelen na het kruisingsvlak, de krassporen na het kruisingsvlak en de eindposities van de voertuigen stelden wij vast dat de botsing op het kruisingsvlak had plaatsgevonden. De schade aan de voorzijde van de motorfiets kwam overeen met het schadebeeld aan de linkerzijde van de fiets. Door de botsing is de fiets om de motorfiets heen gebogen.

Snelheidsbepaling

De snelheid van een voertuig dat met een constante vertraging afremt kan berekend worden met de volgende natuurkundige formule:
v(t) = v0 - a x t.
De snelheid op een bepaald tijdstip kan berekend worden doordat de beginsnelheid per seconde met een bepaalde mate afneemt (a).
Hierbij geldt het volgende:
v(t)= snelheid op een bepaald tijdstip [m/s]
v0= beginsnelheid [m/s]
a= versnelling/vertraging [m/s]/s
t= tijd [s]
Bij het afremmen tot stilstand moet de snelheid gelijk zijn aan 0, anders staat een voertuig niet stil. Oftewel, het resultaat van de formule moet 0 zijn:
v = v0 - a x t = 0.
De mate waarin de snelheid afneemt (…) is wiskundig te berekenen. (…)
Om de beginsnelheid (
v0) van de motorfiets aan het begin van het krasspoor te berekenen is het noodzakelijk om de vertraging (
a) te bepalen die de motorfiets ondervond tijdens het glijden over het wegdek en de afstand (
s) die de motorfiets glijdend heeft afgelegd.
De afstand (
s) is bepaald door het sporenbeeld na te meten in Autocad.
De afstand van het krasspoor komt uit op 81,76 meter. Hierbij is de afstand gemeten vanaf het laatste putdeksel (waar wij de eerste krassporen aantroffen) tot de eindpositie van de motorfiets.
De vertraging (
a) die de motorfiets ondervond gedurende het glijden over het wegdek is bepaald door sleepproeven te houden in de aangetroffen configuratie over hetzelfde stuk wegdek van de Leenderweg. Door een krachtsensor te plaatsen tussen het slepend voertuig en de motorfiets kunnen de krachten gemeten worden wanneer de motorfiets over het wegdek wordt gesleept, en daarmee de vertraging. worden berekend.
Er zijn 8 sleepproeven uitgevoerd, waarbij de gemiddelde vertraging uitkwam op 4,81 m/s2.
De minimale vertraging kwam uit op 3,99 m/s2 en de maximale vertraging op 5,29 m/s2.
Deze gegevens kunnen worden ingevoerd in de formule (…).
Voor de vertraging (a) kan vervolgens de minimale, de gemiddelde en de maximale vertraging ingevoerd worden.
De minimale snelheid komt dan uit (…) 92 km/h.
De snelheid volgens de gemiddelde vertraging (…) = 101 km/h.
De snelheid volgens de maximale vertraging (…) = 106 km/h.
Dit zijn de snelheden van de motorfiets aan het begin van de krassporen ter hoogte van de
putdeksels, en daarmee een snelheid
de botsing.
Om de snelheid vóór de botsing te berekenen kan dezelfde formule gebruikt worden, waarbij andere getallen dienen te worden gebruikt. Doordat onbekend is hoeveel snelheid er verloren gaat door de botsing kan er in ieder geval gesteld worden dat de eindsnelheid op het remspoor ten minste de snelheid betreft die aan het begin van het krasspoor is uitgerekend. De lengte van het remspoor is in Autocad nagemeten op 8,52 meter.
Doordat het remmen op een droge weg plaats heeft gevonden wordt er voor de vertraging over het remspoor (a) een waarde van 8 m/s/s aangehouden. Met het aanhouden van de snelheden aan het begin van het krasspoor met minimale, gemiddelde en maximale snelheid van het krasspoor komt hier het volgende uit:
92 km/h = 25,5 m/s (…) = 101 km/h
101 km/h = 28 m/s (…) = 109 km/h
106 km/h = 29,4 m/s (…) = 114 km/h
De minimale snelheid vóór de botsing betrof dus 101 km/h. De werkelijke snelheid vóór de botsing moet hoger geweest zijn dan de berekende snelheid doordat er snelheid verloren gaat door de botsing. Doordat die snelheidsafname onbekend is werd deze in de berekening weggelaten.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 juni 2021 (pagina 48-49), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Op 14 juni 2021 reed ik in een witte Ford Ka over de Piuslaan te Eindhoven en sloeg linksaf de Leenderweg op. Ik reed in de richting van de A67. Omstreeks 21:50 uur zag ik dat een motorrijder van de rotonde, kruising Leenderweg-Floralaan, de Leenderweg op reed. Ik zag dat de motorrijder mij tegemoet kwam rijden. Ik hoorde dat de uitlaat harder begon te klinken. Ik zag dat de motorrijder harder mijn kant op reed. De motorrijder raasde mij voorbij. Zijn rijgedrag trok mijn aandacht. Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel om naar de motorrijder te kijken. Ik zag dat hij met zijn lichaam naar voren leunde richting zijn stuur. Ik zag dat hij zijn lichaam naar achteren gooide en aan zijn stuur trok. Ik zag dat het voorwiel van de motor omhoog kwam. Ik zag dat er een fietser uit een zijstraatje kwam. Ik zag dat de motorrijder bezig was om zijn ‘wheelie’ volledig te maken. Ik zag dat de motorrijder de fietser vol schepte. Ik zag dat de motorrijder met zijn motor de fietser op haar lichaam raakte. Ik zag dat de fietser omhoog vloog door de klap en op de grond terecht kwam.
4.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 juni 2021 (pagina 50-51), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Op 14 juni 2021 omstreeks 21:50 uur stond ik in mijn voortuin de plantjes te sproeien. Ik ben woonachtig op de Leenderweg te Eindhoven. Vanuit mijn woning had ik goed zicht op de openbare weg. Ik hoorde al van ver dat er een motor naderde, komende vanaf de Ring. Het geluid werd snel beter hoorbaar. Met een enorm hoge snelheid kwam de motor voorbij en reed in de richting van het Floraplein te Eindhoven. Er werd wel vaker te hard gereden op de Leenderweg, maar de bestuurder van de motor overtrof alles. Enkele seconden nadat het geluid niet meer hoorbaar was, werd het weer hoorbaar. Wederom hoorde ik het geluid snel naderen. Ik zag dat vanuit de Edelweissstraat een vrouwelijke fietser kwam en de Leenderweg over wilde steken. De Edelweisstraat is een zijstraat van de Leenderweg. Ik zag dat de fietser de Leenderweg overstak en in mijn ooghoeken zag ik de motorrijder nog aan komen rijden. De fietser had geen schijn van kans. De snelheid waarmee de motor aan kwam gereden kon niemand inschatten. Ik hoorde de knal. Deze was enorm en akelig. Ik zag daarna direct de brokstukken door de straat vliegen, ik zag dat de motor en de fiets door de straat heen schoven. Ik zag dat het frame van de fiets in de motor zat. Ik wil nogmaals benadrukken dat de snelheid waarmee de bestuurder van de motor reed alle boeken te buiten ging.
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 juni 2021 (pagina 52), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] , zakelijk weergegeven:
Ik reed over de Leenderweg in de richting van de rotonde Floraplein. Ik zag een motorrijder in tegengestelde richting mijn richting in rijden. Ik vond dat de motorrijder erg roekeloos reed. Normaal valt een motorrijder mij niet speciaal op maar vanwege het rijgedrag nu wel. Ik zag dat de motorrijder aan het slingeren was. Soort van slalommen. Ik weet niet hoe hard de motorrijder reed maar het was duidelijk harder dan 50 km/h. Ik zag dat de motor ineens hard op een fietser knalde.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2021 (pagina 53), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Op 14 juni 2021 omstreeks 22:00 uur was ik ter plaatse aan de Leenderweg te Eindhoven naar aanleiding van een ernstig verkeersongeval. Hiertoe hoorde ik getuige [getuige 4] . Ik hoorde hem het volgende verklaren:
Ik rijd al sinds de DAF in Eindhoven achter deze motorrijder. Hij reed op de ring in Eindhoven al asociaal. Hij reed de hele tijd voor mij. Ik zag dat hij bij de ring ter
hoogte van de Leenderweg linksaf sloeg, de Leenderweg op richting de Florapleinrotonde. Net voordat hij bij de Floraplein rotonde aankwam, maakte hij een U-bocht en draaide terug op de Leenderweg, en ging weer richting het centrum rijden. Nadat hij een U-turn maakte net voor de Floraplein rotonde en weer richting het centrum reed, gaf hij weer vol gas en ik zag dat het voorwiel los kwam van de grond, hij maakte een wheelie. Ik denk dat de motor ongeveer 100 tot 120 kilometer per uur ging. Ter hoogte van een zijstraat zag ik een mevrouw oversteken met de fiets. Ik zag dat de motorrijder haar vol in de flank reed. Ik had het idee dat de motor nog een wheelie maakte of het voorwiel was weer net terug op de grond ten tijde van de aanrijding.
7.
Een geschrift, te weten de geneeskundige verklaring d.d. 13 oktober 2021 betreffende [slachtoffer] (pagina 59), voor zover inhoudende het verslag van de behandelend arts:
Op 14 juni 2021 werd bij [slachtoffer] in het ziekenhuis in Tilburg onder meer het volgende uitwendige letsel waargenomen: open botbreuk onderbeen links; wervel fractuur C6 (nekwervel).
Overige van belang zijnde informatie: 2x operatie onderbeen links met nog 1 te gaan.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 5 augustus 2021 (pagina’s 44-47), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
O: Je hebt een aanrijding gehad als bestuurder van een motorfiets. Een Yamaha YZF-R6 met kenteken [kenteken] .
V: Van wie is die motor?
A: Die is van mijn vader.
V: Heb je vaker met die motor gereden?
A: Af en toe. Als het toevallig lekker weer was of zo. Dat waren geen hele dagen maar zomaar eventjes.
(…)
V: Beheers je wel de techniek om een wheelie te maken? Weet je hoe dat moet en heb je het wel eens gedaan?
A: Ik heb vroeger wel eens een wheelie gemaakt met een crossmotor.
9.
Het proces-verbaal van de in deze zaak in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, zevenentwintigste meervoudige kamer voor strafzaken, van 19 januari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
In de avond van 14 juni 2021 reed ik met de motor van mijn vader op de Leenderweg te Eindhoven. Dit is een drukke weg, ook in de avond. Het is de weg richting het centrum van Eindhoven. Voor mij is de Leenderweg bekend terrein. Ik kan mij nog herinneren dat ik de motor op de Leenderweg heb gekeerd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het aan de verdachte tenlastegelegde, strafverzwarende bestanddeel roekeloosheid. Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte als bestuurder van een motorfiets met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur over de Leenderweg te Eindhoven heeft gereden – de verdachte zelf ontkent dit stellig – en tijdens het rijden met zijn motorfiets een zogenaamde “wheelie” heeft gemaakt. Ten aanzien van dit laatste heeft de raadsvrouw subsidiair, dus indien het hof wel wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte tijdens het rijden over de Leenderweg te Eindhoven met zijn motorfiets een zogenaamde “wheelie” heeft gemaakt, aangevoerd dat uit het (rem)sporenonderzoek volgt dat op het moment van de botsing met fietsster [slachtoffer] en kort daarvoor – het remspoor is circa 8 meter lang – de beide wielen van de motorfiets waarop de verdachte reed de grond raakten en derhalve niet zonder meer sprake is geweest van een causaal verband tussen de eventuele “wheelie” en het verkeersongeval.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de gebezigde, hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 14 juni 2021 omstreeks 21:54 uur is de verdachte als bestuurder van een geleende motorfiets van het merk Yamaha, rijdende op de Leenderweg te Eindhoven, ter hoogte van de Edelweissstraat tegen een overstekende fietsster, te weten [slachtoffer] , aan gereden. Als gevolg van dit ongeval heeft [slachtoffer] onder meer een gebroken nekwervel (fractuur) en een open botbreuk in het linkeronderbeen opgelopen, waaraan zij in elk geval twee maal is geopereerd. Het hof kwalificeert het door [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor beschreven verkeersongeval letsel, gezien de aard van het letsel en de noodzaak en aard van medisch ingrijpen, als zwaar lichamelijk letsel (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051). Ook de verdachte heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , beiden opgeleid als verkeersongevallen-analisten aan de politieacademie te Apeldoorn, hebben onderzoek gedaan naar de door de verdachte voorafgaand aan en na afloop van de botsing met fietsster [slachtoffer] gereden snelheid. Door het uitvoeren van sleepproeven en aan de hand van natuur- en wiskundige formules hebben zij berekend dat de verdachte voorafgaand aan de botsing met een snelheid van minimaal 101 kilometer per uur heeft gereden. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , te meer nu ook alle getuigen hebben verklaard dat de bestuurder van de motorfiets, die op de Leenderweg te Eindhoven tegen een overstekende fietsster is aangereden, voorafgaand aan dat ongeval (veel) te hard reed.
Getuigen [getuige 1] en [getuige 4] hebben beiden verklaard dat de bestuurder van de motorfiets, die op de Leenderweg te Eindhoven tegen een overstekende fietsster is aangereden, voorafgaand aan dat ongeval een zogenaamde “wheelie” maakte, oftewel de motorfiets dusdanig balanceerde dat hij slechts op het achterwiel reed, met het voorwiel in de lucht. Het hof ziet evenmin reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 4] , te meer nu de verdachte bij de politie heeft verklaard vroeger wel eens een “wheelie” te hebben gemaakt, met een crossmotor. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte de techniek van het maken van een zogenaamde “wheelie” op enig moment heeft beheerst en ook daadwerkelijk in de praktijk heeft gebracht.
Uit het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict d.d. 21 september 2021 volgt dat op het wegdek, voor de plaats van de aanrijding, een remspoor is waargenomen, dat afkomstig was van de motorfiets waarop de verdachte had gereden. De lengte van dit remspoor is aan de hand van de software Autocad vastgesteld op 8,52 meter. Om te kunnen remmen, moet een motorfiets met beide wielen het wegdek raken. Gelet hierop stelt het hof vast dat de verdachte de door hem gemaakte “wheelie” had beëindigd voordat de aanrijding plaatsvond, doch niet eerder dan op een afstand van 8,52 meter voor de plaats van de aanrijding.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene stelt het hof vast dat de verdachte op 14 juni 2021 als bestuurder van een motorfiets op de Leenderweg te Eindhoven heeft gereden met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur (de ter plaatse toegestane maximumsnelheid betreft 50 kilometer per uur), tijdens het rijden met de motorfiets een zogenaamde “wheelie” heeft gemaakt en vlak daaropvolgend, ter hoogte van de Edelweissstraat, tegen een overstekende fietsster, namelijk [slachtoffer] , is aangereden.
Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, is het hof van oordeel dat het door de verdachte maken van een “wheelie” met de motorfiets op de Leenderweg voor de fietsersoversteekplaats ter hoogte van de Edelweissstraat, wel degelijk in causaal verband staat tot de aanrijding met fietsster [slachtoffer] . Immers, door het maken van een “wheelie” heeft de verdachte zichzelf het zicht op de weg en zijwegen en daarmee op naderende weggebruikers – in ieder geval ten dele – ontnomen, en derhalve het zichzelf onmogelijk gemaakt om te (kunnen) anticiperen en (tijdig) te (kunnen) reageren op de gedragingen van deze weggebruikers. Het maken van de “wheelie” kan overigens niet los worden gezien van het door de verdachte in forse mate overtreden van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, wat immers eveneens leidt tot een afname in het vermogen te anticiperen en (tijdig) te reageren op de gedragingen van andere weggebruikers.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat het verkeersongeval dat op 14 juni 2021 plaatsvond op de Leenderweg te Eindhoven en waarbij zowel de verdachte als fietsster [slachtoffer] zeer ernstig letsel hebben opgelopen, te wijten is aan de schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Mate van schuld
De vraag die centraal staat, is welke mate van schuld bewezenverklaard kan worden. Het hof moet beoordelen of verdachtes rijgedrag op grond van de voorliggende tenlastelegging aangemerkt dient te worden als zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dan wel als roekeloos.
Met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima [1] werden de wettelijke strafmaxima van een aantal culpoze delicten gewijzigd. Bij die gelegenheid is tevens het begrip ‘roekeloosheid’ als wettelijke term geïntroduceerd. Binnen het bestaande bereik van schuld werd de zwaarste vorm van het culpoze delict – dat is die waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid – zowel in het verkeersstrafrecht als in het commune strafrecht van een eigen strafmaximum voorzien met als gevolg een verdubbeling van de strafmaxima indien de schuld bestaat uit roekeloosheid. Daarmee is beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. [2]
De Hoge Raad heeft de eisen waaraan het bewijs van roekeloosheid moet voldoen in een aantal overwegingen uiteengezet. [3] De overwegingen maken duidelijk dat de Hoge Raad de afgelopen jaren strikte eisen stelt aan het bewijs van roekeloosheid. Met de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeerdelicten is de reikwijdte van roekeloosheid als vorm van schuld als bedoeld in artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 echter gewijzigd. [4] Doordat in de jurisprudentie van de Hoge Raad volgens de regering de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever bij de introductie van het begrip ‘roekeloosheid’ onvoldoende tot uitdrukking zijn gekomen, is bij de genoemde wet hierin een wijziging aangebracht. In de wet wordt nader geëxpliciteerd waarin de roekeloosheid bij ernstige verkeersdelicten bestaat. Daarmee wordt beoogd terug te grijpen op het bij de invoering bedoelde bereik van het begrip ‘roekeloosheid’ – omvattend zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen – waardoor in duidelijk meer gevallen dan tot dus ver roekeloosheid kan (en dient te) worden aangenomen. De wet bewerkstelligt dit door de strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen (artikel 5a WVW 1994) te koppelen aan het bestaande begrip roekeloosheid in het tweede lid van artikel 175 WVW 1994. Concreet betekent dit dat zeer gevaarlijk rijgedrag dat de delictsomschrijving van artikel 5a WVW 1994 vervult, roekeloosheid in de zin van de wet oplevert.
Ingevolge artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het “een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is”. Het artikellid somt voorts een (niet-limitatieve) lijst van (in totaal dertien) verkeersgedragingen op die als zodanig kunnen worden aangemerkt. Daaronder vallen het niet verlenen van voorrang, het overschrijden van de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid, rijden door rood licht en spookrijden. Voor een bewezenverklaring van ‘zeer gevaarlijk rijgedrag’ in de zin van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 zal het moeten gaan om een ‘samenstel van overtredingen’. Het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, dient zowel te zijn gericht op het overtreden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden daarvan.
De vaststelling dat sprake is van opzettelijk zeer gevaarlijk rijgedrag als bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 kan vervolgens dienen ter vaststelling dat sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Met de koppeling van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, althans voor wat betreft de schuldvariant roekeloosheid, beoogt de wetgever de toepassing van roekeloosheid ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te verruimen en daarmee meer recht te doen aan de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever bij de introductie van het begrip ‘roekeloosheid’.
Beoordeling van het rijgedrag van de verdachte aan de hand van de maatstaf van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994
Het hof dient te beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (I) de verkeersregels heeft geschonden, (II) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (III) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (IV) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Met andere woorden; vastgesteld dient te worden dat de verdachte verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, of nog anders gezegd: dat de verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
I)De verkeersregels
Het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van ‘de verkeersregels’. Uit de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet is het volgende opgemerkt. “De dader moet door zo’n gedraging opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels schenden terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat betekent dus niet dat met het verrichten van een of meer van de genoemde gedragingen al vaststaat dat opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels zijn geschonden. Het enkele feit dat de bestuurder een telefoon vasthoudt of een bestuurder die onbewust door rood licht rijdt levert geen overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 op. Oftewel overtredingen van de in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen gedragingen die uit simpele onachtzaamheid worden begaan worden niet automatisch een zwaar misdrijf zodra daardoor enig gevaar voor letsel ontstaat. Het gaat bij een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 immers om het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels (en gevaar is te duchten).” [5] Uit deze overweging en mede uit de naar aanleiding van de in de consultatiefase uitgebrachte adviezen gemaakte opmerking van de betrokken minister maakt het hof op dat ook een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn gelet op de ernst van het verkeersgedrag en in het licht van de context waarin dat verkeersgedrag heeft plaatsgevonden.
Op grond van de gebezigde, hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen, stelt het hof vast dat de verdachte op 14 juni 2021 als bestuurder van een motorfiets op de Leenderweg te Eindhoven de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur in forse mate heeft overschreden (artikel 5a, eerste lid, sub g van de Wegenverkeerswet 1994) door vóór de botsing met een minimale snelheid van 101 kilometer per uur te rijden. Tijdens het rijden, vlak voor het daaropvolgende ongeval, heeft de verdachte met de motorfiets een zogenaamde “wheelie” gemaakt, oftewel de motorfiets op een dusdanige wijze gebalanceerd dat deze slechts op het achterwiel reed, met het voorwiel in de lucht. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met de eis dat een bestuurder van een motorrijtuig te allen tijde zijn voertuig onder controle moet hebben en adequaat moet kunnen reageren op gebeurtenissen op de weg. Door zich aldus te gedragen, heeft de verdachte (potentieel) gevaar op de weg veroorzaakt en zich aldus schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, zijnde een andere dan de in artikel 5a, eerste lid, onder a tot en met l van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen verkeersregels, doch één van soortgelijk belang (artikel 5a, eerste lid, sub m van de Wegenverkeerswet 1994).
II) In ernstige mate
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. In de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel valt hierover het volgende te lezen. “De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.”
Naar het oordeel van het hof zijn in het geval van de verdachte, de hiervoor onder
Igenoemde verkeersregels in ernstige mate geschonden en kan derhalve worden gesproken van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte de ter plekke toegestane maximumsnelheid heeft overschreden (de verdachte reed minimaal 101 kilometer per uur, terwijl de snelheidslimiet 50 kilometer per uur betrof) alsmede de duur van die snelheidsoverschrijding – uit de verschillende getuigenverklaringen leidt het hof af de snelheidsovertreding door de verdachte niet slechts van korte duur was – en voorts het feit dat de verdachte als bestuurder van de motorfiets, rijdende met een snelheid van minimaal 101 kilometer per uur, een zogenaamde “wheelie” heeft gemaakt, zich daarmee het zicht op de weg en op (naderende) medeweggebruikers te ontzeggen. Van belang in dat verband acht het hof dat de verdachte de “wheelie” maakte voor een fietsersoversteekplaats. In de avond van 14 juni 2021 beschouwde de verdachte de Leenderweg als zijn racebaan waarop hij met zijn motorfiets kon stunten, zonder zich ook maar enige rekenschap te geven van de geldende gedragsnormen in het verkeer, zijn verantwoordelijkheid als bestuurder van een gemotoriseerd voertuig en de veiligheid van medeweggebruikers.
III) Opzettelijk
In de Nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het opzet onder andere het volgende. [6] “De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede «opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden» brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Zoals hierboven in de algemene inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is de beoordeling van verkeersdelicten in hoge mate casuïstisch.”
Blijkens de Memorie van Toelichting is opzet “gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen”. [7] Het hof zal zich dan ook beperken tot de vraag of het opzet van de verdachte gericht was op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Het hof is, gezien de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden, van oordeel dat niet anders kan dan dat de verdachte de hiervoor onder
Igenoemde verkeersregels met opzet heeft geschonden. Daarbij was het opzet van de verdachte ook gericht op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels.
IV) Gevaar te duchten
Het hof is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat het rijden met een motorfiets met een snelheid van minimaal 101 kilometer per uur over een weg waar de toegestane maximumsnelheid 50 kilometer per uur betreft in combinatie met het maken van een zogenaamde “wheelie”, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar met zich brengt. Het is evident dat bij het rijden met een dergelijke snelheid alsmede tijden het maken van een “wheelie” voor de bestuurder van de motorfiets het vermogen om te anticiperen en (tijdig) te reageren op de gedragingen van andere weggebruikers fors afneemt en bovendien de tijd die nodig is om voor eventuele anderen te remmen toeneemt, met als gevolg dat (zeer) gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Van belang hierbij is dat een en ander plaatsvond op de Leenderweg: een weg naar het centrum van Eindhoven, die, zoals de verdachte zelf heeft verklaard, doorgaans, ook in de avonden, druk met verkeer is. Het hof merkt op dat het gevaar dat van het zeer gevaarlijke rijgedrag van de verdachte te duchten was, zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
Conclusie
Resumerend, is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte, gelet op de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, toereikend zijn voor het oordeel dat verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
Het hof acht het aan de verdachte tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich als bestuurder van een motorfiets in het verkeer roekeloos heeft gedragen, als gevolg waarvan een aan hem te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (onder meer een fractuur in een nekwervel en/of een open botbreuk in het linkeronderbeen) heeft opgelopen. Ook de verdachte zelf heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen. In de avond van 14 juni 2021 heeft de verdachte als bestuurder van een motorfiets met minimaal 101 kilometer per uur over de Leenderweg te Eindhoven gereden, daarmee de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur fors overschreden, en voorts vlak voorafgaande aan het ongeval al rijdende met zijn motorfiets een zogenaamde “wheelie” gemaakt, oftewel de motorfiets dusdanig gebalanceerd dat deze slechts op het achterwiel reed, met het voorwiel in de lucht. Met dergelijk rijgedrag heeft de verdachte naar het oordeel van het hof bewust onverantwoorde risico’s genomen, geen enkel respect getoond voor de belangen en veiligheid van andere verkeersdeelnemers en laten zien onvoldoende inzicht te hebben in de op hem als bestuurder van een gemotoriseerd voertuig rustende verantwoordelijkheden.
Het verkeersongeval heeft een enorme impact gehad op het slachtoffer en haar naasten. Het slachtoffer heeft meerdere operaties ondergaan en heeft lange tijd moeten revalideren. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de partner van het slachtoffer naar voren gebracht dat het slachtoffer het revalidatietraject heeft moeten staken in verband met de strijd tegen een ernstige ziekte. Ten overstaan van het hof heeft de partner van het slachtoffer naar voren gebracht dat het slachtoffer in november 2023 aan deze ziekte is overleden. De verdachte heeft op geen enkel moment contact gezocht met het slachtoffer en/of haar naasten en berouw getoond voor het als gevolg van zijn handelen aan hen aangedane leed. Hij heeft geenszins blijk gegeven het laakbare van zijn gedragingen in te zien en daarvoor verantwoording te willen afleggen.
Het hof rekent verdachte dit alles zeer ernstig aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten, waaronder misdrijven op grond van de Wegenverkeerswet 1994, is veroordeeld. Het hof stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte naar voren gebracht dat het ongeval grote gevolgen voor hem heeft gehad, zowel fysiek als mentaal; hij heeft 18 dagen in coma gelegen, kan zijn arm nog maar zeer beperkt bewegen en is momenteel bezig met het zoeken naar psychische hulpverlening. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat hij een uitkering ontvangt, geen relatie heeft en door zijn vader wordt ondersteund.
Naar het oordeel van het hof kan, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende, acht het hof met de advocaat-generaal passend en geboden aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid en gelet op de aard en ernst van het feit zal het hof daarnaast aan de verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en op 2 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Y. van Setten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De Wet van 22 december 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima (
2.Kamerstukken II, 2001/2002, 28 484, nr. 3.
3.Vgl. o.a. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, rov. 4.3-4.5 en meer recent HR 3 maart 2021, ECLI:NL:HR:2013:129, rov. 3.3.
4.Wet van 6 november 2019, tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht in verband met strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag en verhoging van de strafmaxima van enkele ernstige verkeersdelicten met het oog op versterking van de verkeershandhaving (aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten) (
5.Kamerstukken 2018/2019, 35 086, nr. 3, p. 12.
6.Kamerstukken II, 2018/2019, 35 086, nr. 6, p. 11.
7.Kamerstukken II, 2018/2019, 35 086, nr. 3, p. 14.