ECLI:NL:GHSHE:2024:32

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.332.390_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussenvonnis in civiele procedure met betrekking tot ontvankelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Dhalganjansing, had hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van 18 mei 2022, waarin de rechtbank bindende beslissingen had genomen over de vorderingen van de appellant. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Peeters, verzocht het hof om de appellant niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, stellende dat het vonnis kwalificeert als een tussenvonnis en dat daartegen geen tussentijds hoger beroep openstaat.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het bestreden vonnis inderdaad een zuiver tussenvonnis is. De rechtbank had in het dictum geen eindbeslissing gegeven, maar enkel beslissingen genomen in het kader van de voortgang van de zaak. Het hof oordeelde dat de hoofdregel is dat er geen tussentijds hoger beroep openstaat van een tussenvonnis, tenzij de rechter expliciet toestemming heeft gegeven. Aangezien dit niet het geval was, kon de appellant niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.

Het hof heeft de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde zijn begroot op € 343,00 aan griffierecht en € 591,50 aan salaris advocaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 januari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.332.390/01
arrest van 9 januari 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R. Dhalganjansing te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C.J. Peeters te Maastricht,
als vervolg op de door het hof gewezen rolbeslissing van 26 september 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/328439 / HA ZA 17-808 gewezen vonnis van 18 mei 2022.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in het hoger beroep van 4 augustus 2022;
  • de rolbeslissing van 26 september 2023;
  • de akte uitlaten ontvankelijkheid van de zijde van appellant;
  • de antwoordakte uitlaten ontvankelijkheid van de zijde van geïntimeerde.
1.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de rolbeslissing heeft de rolraadsheer partijen gevraagd om zich uit te laten over de ontvankelijkheid in het hoger beroep. De rolraadsheer heeft overwogen:
“Uit het vonnis blijkt niet dat de rechtbank door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde reeds een einde aan het geding heeft gemaakt. In het dictum zijn slechts beslissingen gegeven in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak. Nu niet is gebleken dat de rechtbank in het vonnis of bij afzonderlijke beslissing anders heeft bepaald en het niet lijkt te gaan om een geval waarin artikel 337 lid 1 Rv van toepassing is, kan hoger beroep van het tussenvonnis derhalve in beginsel slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld.”
2.2.
Appellant voert in zijn akte aan dat hij ter voorkoming van het verstrijken van de appeltermijn hoger beroep heeft ingesteld. Het is appellant onduidelijk of sprake is van een deelvonnis of tussenvonnis. Immers, de rechtbank heeft in het bestreden vonnis in de rechtsoverwegingen bindende beslissingen genomen over de vorderingen van appellant. Appellant was gelet daarop genoodzaakt om hoger beroep in te stellen om niet voor verrassingen komen te staan. Als appellant in het ongelijk wordt gesteld, verzoekt appellant het hof de proceskosten te compenseren.
2.3.
Geïntimeerde verzoekt het hof appellant niet-ontvankelijk te verklaren en appellant in de proceskosten te veroordelen. Geïntimeerde voert aan dat het vonnis kwalificeert als een tussenvonnis en dat daartegen geen tussentijds hoger beroep openstaat. De rechtbank heeft geen toestemming voor tussentijds appel gegeven en appellant heeft de rechtbank daarom ook niet gevraagd. Verder voert geïntimeerde aan dat appellant niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens gebrek aan belang. Hij heeft immers hoger beroep ingesteld tegen zowel het eindvonnis als het tussenvonnis en appellant kan niet twee keer in hoger beroep komen van hetzelfde vonnis.
2.4.
Het hof oordeelt als volgt.
2.5.
De rechtbank heeft een zuiver tussenvonnis gewezen. Het hof wijst op rechtsoverweging 1.2. van het bestreden vonnis waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Dit vonnis is een tussenvonnis …”. Voorts heeft de rechtbank in het bestreden vonnis in het dictum slechts beslissingen gegeven in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak. In het dictum staat immers:
“De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van15 juni 2022voor het nemen van een akte door [geïntimeerde 2] over hetgeen is vermeld onder r.o. 5.36, waarna [appellant] en de vereffenaar op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kunnen nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.”
In bovenstaande beslissingen ligt niet besloten dat de rechtbank in een uitdrukkelijk dictum over enig deel van het gevorderde een eindbeslissing heeft gegeven. In het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank in de rechtsoverwegingen weliswaar een oordeel gegeven over de ingestelde vorderingen, maar daaraan heeft de rechtbank in het dictum geen gevolgen verbonden zodat sprake is van een zuiver tussenvonnis.
2.6.
De hoofdregel is dat er geen tussentijds hoger beroep openstaat van een tussenvonnis. Op deze regel zijn uitzonderingen mogelijk, zie hiervoor artikel 337 lid 2 Rv. In dit artikel is bepaald dat van andere tussenvonnissen dan een tussenvonnis als bedoeld in lid 1 van voornoemd artikel alleen hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met het eindvonnis. De rechter kan te allen tijde op verzoek of ambtshalve alsnog bepalen dat dat van het tussenvonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Echter, gesteld noch gebleken is dat een rechter een vonnis heeft gewezen waarin tussentijds hoger beroep is opengesteld. Appellant kon dus nog geen hoger beroep instellen.
2.7.
Appellant verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1924), in het bijzonder naar rechtsoverweging 3.2.4. waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“De beslissing tot het openstellen van tussentijds hoger beroep brengt mee dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van alle tot dan toe in de procedure gewezen tussenvonnissen, met inbegrip van het laatste tussenvonnis voor zover dit nog andere beslissingen inhoudt dan die tot het openstellen van tussentijds hoger beroep.”Dit arrest zou volgens appellant vragen oproepen op procesrechtelijk gebied. Dit arrest ziet echter niet op een situatie zoals in deze zaak aan de orde is. Bovendien blijft (steeds) de hoofdregel dat de rechter ingeval van een tussenvonnis, zoals in dit geval, bij vonnis toestemming moet geven tot het mogen instellen van hoger beroep.
2.8.
Verder doet appellant een beroep op het Unierechtelijk rechtszekerheidsbeginsel. Appellant stelt, samengevat, dat het duidelijk moet zijn of de rechter een tussenvonnis of een deelvonnis wijst. Zoals hiervoor in 2.5 is overwogen is het bestreden vonnis een (duidelijk) zuiver tussenvonnis. Dat betekent dat het door appellant gedane beroep faalt.
2.9.
Vorenstaande leidt ertoe dat het hof appellant in deze procedure niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde onderhavige hoger beroep.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat bij dit hof onder zaaknummer 200.332.393/01 het hoger beroep van appellant tegen ditzelfde tussenvonnis en het daarop gevolgde eindvonnis van 16 augustus 2023 (C/01/328439 / HA ZA 17-808) aanhangig is.
2.10.
Appellant zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.De uitspraak

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep,
veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde tot aan deze uitspraak begroot op € 343,00 aan griffierecht en op € 591,50 (0,5 punt x tarief II) aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 januari 2024.
griffier rolraadsheer