ECLI:NL:GHSHE:2024:3179

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
200.341.841_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vaststelling deskundigenkosten en gelast raadsonderzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kosten van een deskundigenonderzoek zijn vastgesteld en een aanvullend raadsonderzoek is gelast. De vader, vertegenwoordigd door mr. W.H.P. de Jongh, verzocht om vernietiging van de beschikking van 23 februari 2024, waarin de kosten van het deskundigenonderzoek op € 14.470,72 voor drs. S. Labrijn en € 15.635,62 voor drs. R.E. Arends zijn vastgesteld. Tevens verzocht hij om de mogelijkheid om commentaar te leveren op de kosten en om de reiskosten te beperken. De moeder, vertegenwoordigd door mr. C.L.J.M. Wilhelmus, heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2024.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken in hoger beroep, omdat de bestreden beschikking moet worden gekwalificeerd als een tussenbeschikking. Dit betekent dat de vader pas hoger beroep kan instellen tegen de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald, wat niet het geval was. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken, waardoor de inhoudelijke beoordeling van zijn grieven niet aan de orde kwam. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof op 10 oktober 2024, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 oktober 2024
Zaaknummer: 200.341.841/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/278317 / FA RK 20-1896
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L.J.M. Wilhelmus.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 22 mei 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen:
I. voor zover daarbij de kosten van het deskundigenonderzoek zijn vastgesteld op € 14.470,72 (inclusief BTW) voor drs. S. Labrijn en op € 15.635,62 (inclusief BTW) voor drs. R.E. Arends en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om zich uit te laten over de kosten van het deskundigen-rapport en daar commentaar op te leveren, althans te bepalen dat de reiskosten als in rekening gebracht worden beperkt tot de reiskosten op basis van de reisafstand tussen [plaats] en de woonplaats van de vader, respectievelijk van de moeder;
II. voor zover het betreft de onderzoeksopdracht aan de raad met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
III. voor zover het rechtsoverweging 2.15 betreft, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader wel heeft voldaan aan de verplichting conform artikel 198 Rv.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Het hof heeft partijen bij brief van 31 juli 2024 medegedeeld dat tijdens de mondelinge behandeling alleen de ontvankelijkheid van het hoger beroep zal worden behandeld.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2024. Bij die gelegenheid is, mr. De Jongh, namens de vader, gehoord.
2.4.1.
De vader en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
De advocaat van de moeder heeft bij brief d.d. 8 augustus 2024 het hof bericht dat zij en de moeder niet tijdens de mondelinge behandeling zullen verschijnen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 7 juni 2024;
  • het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 24 juli 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
3.2.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 1 maart 2016 de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald en een zorgregeling bepaald, inhoudende dat, de kinderen – kort gezegd – eenmaal per veertien dagen bij de vader zullen verblijven op woensdag na school tot 17.00 uur en op vrijdag na school tot zondag 17.00 uur, en de (school)vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen.
De procedure in eerste aanleg
3.3.
De moeder heeft bij verzoekschrift van 26 mei 2020 een procedure bij de rechtbank geëntameerd, waarin zij heeft verzocht om de beschikking van 1 maart 2016, voor wat betreft de zorgregeling, te wijzigen.
3.4.
Nadien zijn er door partijen diverse zelfstandige en gewijzigde verzoeken over en weer gedaan, waaronder het verzoek van de vader van 14 december 2023 met betrekking tot het gezag. De rechtbank heeft naar aanleiding van die verzoeken verschillende beschikking tussen partijen gegeven. Voor zover voor de onderhavige procedure (nog) relevant zal het hof hieronder daar nader op ingaan.
3.5.
Bij beschikking van 21 februari 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht:
  • de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2016 gewijzigd, voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen, en bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
  • het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht om een onafhankelijk deskundige voor te dragen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.2.16 vermelde vragen.
3.6.
Bij beschikking van 8 augustus 2022 heeft de rechtbank, voor zover van belang:
  • drs. S. Labrijn en drs. R.E. Arends tot deskundigen benoemd;
  • het voorschot ter zake van de kosten van de deskundigen conform de
uitgebrachte offertes begroot op € 7.613,12 (exclusief BTW en reiskostenver-goeding) ten behoeve van drs. S. Labrijn en op € 7.201,60 (exclusief BTW en reiskostenvergoeding) ten behoeve van drs. R.E. Arends, en bepaald dat deze kosten door de Staat worden voorgeschoten.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang:
  • de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld op € 14.470,72 (inclusief BTW) voor drs. S. Labrijn en op € 15.635,62 (inclusief BTW) voor drs. R.E. Arends;
  • bepaald dat de griffier de bedragen waarop de deskundigen aanspraak hebben ten laste van 's Rijks kas brengt en dat tot aan de eindbeschikking de ten laste van 's Rijks kas betaalde bedragen in debet worden gesteld, waarbij bij de door de rechtbank te geven eindbeschikking een definitieve beslissing met betrekking tot de kosten van het deskundigenonderzoek zal worden gegeven;
  • de raad verzocht om een aanvullend rapport en advies uit te brengen omtrent – kort gezegd – het gezag over de kinderen en het contact tussen de moeder en de kinderen.
De procedure in hoger beroep
3.8.
De vader kan zich met deze beslissingen van de rechtbank van 23 februari 2024 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De vader heeft in het beroepschrift vier grieven tegen de bestreden beschikking gericht. Voor de inhoud van die grieven verwijst het hof kortheidshalve naar het beroepschrift.
Ontvankelijkheid
3.9.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid heeft advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
De vaststelling van de kosten van het deskundigenonderzoek door de rechtbank is aan te merken als een eindbeslissing. Dat de rechtbank in een vervolgbeschikking nog moet beslissen over de vraag voor wiens rekening die kosten uiteindelijk komen, maakt dat niet anders. De kosten van het deskundigenonderzoek staan vast en daarin is het belang van de vader gelegen.
Verder komt de vader op tegen het door de rechtbank gelaste aanvullende raadsonderzoek. Er ligt al een rapport van de raad en een rapport van het NIFP. De vader is het niet eens met de inhoud van die rapporten, maar wel met de eindresultaten daarvan. Een aanvullend raadsonderzoek is daarom niet nodig.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Op grond van artikel 358 lid 4 Rv kan van een tussenbeschikking slechts hoger beroep worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
3.10.2.
De inhoud van het dictum van een beschikking is beslissend voor de kwalificatie van die beschikking. Van een eind- of deelbeschikking is sprake als daarin uitdrukkelijk wordt beslist op (een deel van) het verzochte waardoor in zoverre een einde aan de instantie wordt gemaakt. Onder een tussenbeschikking wordt verstaan een uitspraak waarin de rechter niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het verzochte een einde aan het geding heeft gemaakt (vgl. Hoge Raad 20 september 2019; ECLI:NL:HR:2019:1407, rov. 3.5).
De rechtbank heeft in het dictum van de bestreden beschikking alleen de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld en bepaald dat deze kosten voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komen. Verder heeft de rechtbank een aanvullend raadsonderzoek gelast. Anders dan de vader betoogt zijn deze beslissingen niet aan te merken als beslissingen waarmee een einde is gekomen aan het geschil tussen partijen over (een deel van) het verzochte. De rechtbank heeft immers in de bestreden beschikking nog niet beslist op de bij de rechtbank nog voorliggende verzoeken van partijen, te weten de verzoeken ten aanzien van de zorgregeling en het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en te bepalen dat de vader voortaan alleen het gezag over de kinderen toekomt.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat derhalve sprake is van een tussenbeschikking waartegen de vader, overeenkomstig het bepaalde in artikel 358 lid 4 Rv, slechts gelijktijdig met de eindbeschikking hoger beroep kan instellen, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Dat laatste is niet gebeurd. Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep. Aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven van de vader komt het hof daarom niet toe.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 10 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.