Uitspraak
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) dagen;
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1976 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor medeplegen van schuldwitwassen. De rechtbank had hem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en had geldbedragen van in totaal € 58.190,00 en 13.175 Britse ponden verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte op 22 maart 2020 in 's-Hertogenbosch een geldbedrag van € 131.055,00 en 13.105 Britse ponden voorhanden had, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in staat was een verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het geld, ondanks zijn wisselende verklaringen over de herkomst van het geld, waaronder een erfenis en criminele activiteiten van zijn moeder.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen. Tevens zijn de inbeslaggenomen geldbedragen van € 90.870,00 en 13.095 Britse ponden verbeurd verklaard. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en heeft de straf dienovereenkomstig gematigd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.