Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/400889 / HA ZA 22-441)
2.De zaak in het kort
3.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 1 tot en met 17;
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep met producties 18 en 19.
4.De feiten
1. a. In geval ter zake van de verkrijging van goederen welke tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, de contraprestatie geheel of gedeeltelijk uit privé-vermogen afkomstig is, heeft de betrokken partij een recht op vergoeding ten bedrage van hetgeen aan zijn vermogen werd onttrokken, ten laste van de gemeenschappelijke rekening en/of kas en voorzover het saldo daarvan niet toereikend is ten bedrage van de helft daarvan ten laste van het privé-vermogen van de andere partij, te berekenen naar de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag van de vergoeding is onmiddellijk opeisbaar.
2. a. Ingeval ter zake van de verkrijging van goederen welke tot het privévermogen van een partij gerekend moeten worden de contraprestatie geheel of gedeeltelijk ten laste is gekomen van het gemeenschappelijk vermogen, is de verkrijger gehouden aan de gemeenschappelijke rekening en/of kas te vergoeden de waarde van hetgeen aan het gemeenschappelijk vermogen werd onttrokken, te berekenen naar de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag van de vergoeding is onmiddellijk opeisbaar.
5.De procedure bij de rechtbank
6.De procedure in hoger beroep
7.De beoordeling
manricht zijn hoger beroep tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering inzake de door hem uit privévermogen betaalde kosten van verbouwing, verbetering en onderhoud van de woning, die voor rekening van beide partijen dienen te komen.
vrouwvoert in reactie op de grief aan dat de man niet laat zien dat hij uit het bedrag van € 39.988,45 of uit het bedrag van € 9.921,89 de betalingen heeft verricht. Hij legt weliswaar enkele bankafschrijvingen over en enkele facturen maar vaak niet de facturen mét de betalingsbewijzen, terwijl de herkomst van dit geld niet bekend is.
hofoverweegt als volgt. De kern van het betoog van de man is dat de vrouw slechts een beperkt inkomen had en geen vermogen, zodat de investeringen/kosten alleen uit zijn privévermogen kunnen zijn voldaan. Volgens de man heeft hij daarom op grond van art. 6 lid 1 onder b) van de samenlevingsovereenkomst een vergoedingsrecht. Uit die bepaling vloeit voort dat hij een vordering op de vrouw heeft indien komt vast te staan dat de kosten van de verbouwing ten laste van zijn vermogen zijn betaald. Dat laatste is door de vrouw betwist en daarmee tussen partijen in geschil. Dit betekent dat het hof dient vast te stellen of aan de voorwaarden van art. 6 is voldaan. Krachtens het bepaalde in art. 150 Rv rust de stelplicht hiervan op de man.
vrouwkan zich niet vinden in de vastgestelde verdeling van de bank, de roerende zaken uit de werkkamer en de tafel met de stoelen. Anders dan bepaald, dienen de bank en de roerende zaken uit de werkkamer aan haar te worden toegedeeld en de tafel met de stoelen aan de man. De vrouw heeft de bank cadeau gekregen van haar vader en de roerende zaken uit de werkkamer waren bedoeld voor de schoonheidssalon van de vrouw.
manvoert hiertegenover aan dat hij volledig heeft ingestemd met de wensen van de vrouw als het gaat om de verdeling van de inboedel behoudens ten aanzien van de bank, de tafel met stoelen en de roerende zaken uit de werkkamer. De man heeft zijn vordering inzake de inboedel bij de rechtbank ingetrokken om tot overeenstemming te komen. Hij betwist dat de vrouw de bank cadeau heeft gekregen van haar vader.
hofoverweegt als volgt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis aan de man de bank uit de woonkamer en de roerende zaken uit de werkkamer toegedeeld. Alle overige inboedelzaken zijn, nadat de man ermee heeft ingestemd dat die zaken die de vrouw in de randnrs. 14 en 16 van haar dagvaarding (een uitgebreide lijst) heeft genoemd, toegedeeld aan de vrouw. Bij die stand van zaken en in het licht van het verweer van de man, acht het hof de vastgestelde verdeling redelijk en ziet het hof geen aanleiding om de verdeling van de inboedel anders vast te stellen. De grief faalt.
vrouwstelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de woning tegen een waarde van € 410.000,-- aan de man is toegedeeld. De rechtbank heeft voorwaarden aan deze toedeling verbonden (hof: een opschortende voorwaarde van ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid met een termijnbepaling). De man heeft nog geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan laten ontslaan en haar aandeel in de overwaarde kan betalen.
manvoert tegenover de stellingen van de vrouw het volgende aan. Zijn hypotheekadviseur gaat ervan uit dat hij de woning kan financieren. Van belang is wel dat eerst het bedrag vaststaat dat de man aan de vrouw moet betalen (zie vonnis). Dan pas kan hij een offerte aanvragen. Wel staat vast dat de woning bindend is getaxeerd en dat de waarde is bepaald op € 410.000,--. Hij heeft diverse voorstellen aan de vrouw gedaan om tot overeenstemming te komen. De vrouw is nergens op ingegaan.
vrouwstelt dat zij nog steeds niet beschikt over het haar toekomende deel van de overwaarde. De man heeft vanaf 21 juni 2022 alleen het gebruik van de gezamenlijke woning. De vrouw heeft de woning moeten verlaten. De vrouw heeft andere woonruimte moeten zoeken en betaalt aan huur € 1.100,-- per maand. De oorzaak van de vertraging van de levering van de woning aan de man ligt bij de man. Zij vordert in hoger beroep een gebruiksvergoeding gelijk aan 2,5% van de overwaarde. Omdat de waarde van de woning niet bekend is, kan de overwaarde niet worden berekend.
manvoert tegen deze grief aan dat de vrouw haar vordering niet onderbouwt. De man wil graag tot afspraken komen. De vrouw zit ook stil. Zij heeft de haar toegedeelde inboedel nog steeds niet opgehaald. De man betaalt sinds het vertrek van de vrouw uit de woning alle lasten en onderhoudskosten. Hij betaalt zelfs het aandeel van de vrouw in de aflossing van de hypothecaire lening. Hij krijgt dit deel terug, maar moet dit voorschieten.
hofoverweegt als volgt. Op grond van het bepaald in artikel 3:169 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Deze wettelijke bepaling heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere echtgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en/of genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De grondslag voor die schadeloosstelling kan zijn gelegen in het gemiste rendement doordat de mede-eigenaar verstoken blijft van zijn aandeel in de waarde van de woning (gemist rendement), maar ook in het gemiste genot van (het gebruik van) de eigendom. Het voorbehoud aan het gebruik van een gemeenschapsgoed (‘mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is’) is zo ruim geformuleerd om voldoende ruimte te laten voor toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid (MvA II, Parl. Gesch. 3, pag. 587).