ECLI:NL:GHSHE:2024:3143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
200.332.711_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrecht ex-samenlevers op basis van samenlevingsovereenkomst en geschil over woningwaarde en gebruiksvergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-samenlevers over vergoedingsrechten op basis van een samenlevingsovereenkomst. De man, appellant in principaal hoger beroep, vordert een vergoeding van € 11.684,73 van de vrouw, appellante in incidenteel hoger beroep, voor kosten die hij heeft gemaakt voor de verbouwing van de gemeenschappelijke woning. De vrouw betwist de vordering en stelt dat de man niet heeft aangetoond dat hij deze kosten uit zijn privévermogen heeft betaald. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de kosten van de verbouwing uit zijn privévermogen zijn voldaan. De rechtbank had eerder de vordering van de man afgewezen, omdat hij niet aan zijn stelplicht had voldaan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van beide partijen af. Daarnaast is er een geschil over de waarde van de woning en de verdeling van de inboedel. Het hof oordeelt dat de man de woning kan overnemen tegen de bindend getaxeerde waarde van € 410.000,--, zoals eerder afgesproken tussen partijen. De vrouw vordert een gebruiksvergoeding, maar het hof wijst deze vordering af omdat zij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de hoogte van de overwaarde. Het hof compenseert de proceskosten, omdat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.332.711/01
arrest van 8 oktober 2024
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: de man,
advocaat: mr. A.M.J. van Uitert te Waalwijk,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: de vrouw,
advocaat: mr. M. Czarnota te Oosterhout (Noord-Brabant),
op het bij exploot van dagvaarding van 24 juli 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/400889 / HA ZA 22-441)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.De zaak in het kort

Partijen zijn ex-samenlevers. Tussen hen is in geschil of de man een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw op grond van artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst. Verder is in geschil de waarde van de woning, de verdeling van de inboedel en of de vrouw een gebruiksvergoeding toekomt.

3.Het verloop van de procedure in hoger beroep

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 17;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep met producties 18 en 19.
3.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de door partijen ingediende stukken van de eerste aanleg.

4.De feiten

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond.
b. Zij hebben op 1 december 2016 de woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning) in gemeenschappelijke eigendom verkregen, ieder voor de onverdeelde helft.
c. Partijen hebben de aankoop gefinancierd met een hypothecaire geldlening en gelden van de man.
d. Partijen hebben op 20 juli 2017 een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin hebben zij in artikel 6 de volgende regeling over vergoedingen getroffen:
‘VERGOEDINGEN
Artikel 6.

1. a. In geval ter zake van de verkrijging van goederen welke tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, de contraprestatie geheel of gedeeltelijk uit privé-vermogen afkomstig is, heeft de betrokken partij een recht op vergoeding ten bedrage van hetgeen aan zijn vermogen werd onttrokken, ten laste van de gemeenschappelijke rekening en/of kas en voorzover het saldo daarvan niet toereikend is ten bedrage van de helft daarvan ten laste van het privé-vermogen van de andere partij, te berekenen naar de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag van de vergoeding is onmiddellijk opeisbaar.

b. Ingeval ten laste van het privé-vermogen van een der partijen uitgaven zijn gedaan die geen contraprestatie zijn als sub a bedoeld, doch die uit anderen hoofde ten laste van het gemeenschappelijk vermogen hadden behoren te komen, heeft die partij een overeenkomstig recht op vergoeding als sub a omschreven.

2. a. Ingeval ter zake van de verkrijging van goederen welke tot het privévermogen van een partij gerekend moeten worden de contraprestatie geheel of gedeeltelijk ten laste is gekomen van het gemeenschappelijk vermogen, is de verkrijger gehouden aan de gemeenschappelijke rekening en/of kas te vergoeden de waarde van hetgeen aan het gemeenschappelijk vermogen werd onttrokken, te berekenen naar de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag van de vergoeding is onmiddellijk opeisbaar.

b. Ingeval ten laste van het gemeenschappelijk vermogen uitgaven zijn gedaan die geen contraprestatie zijn als sub a bedoeld, doch die uit anderen hoofde ten laste van het privé-vermogen van een van belde partijen hadden behoren te komen, heeft die partij een overeenkomstige vergoedingsplicht als sub a omschreven.’
e. De relatie van partijen is in mei 2021 verbroken en de samenlevingsovereenkomst is in mei 2022 beëindigd.

5.De procedure bij de rechtbank

5.1.
In de procedure bij de rechtbank vorderden beide partijen, kort gezegd en voor zover nog van belang, de (wijze van) verdeling van de eenvoudige gemeenschappen (woning en inboedel) te gelasten. De man vorderde daarnaast te bepalen dat hij een vergoedingsrecht heeft, zodat de vrouw hem moet voldoen een bedrag van € 11.684,73.
5.2.
De rechtbank heeft, kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de woning gelast. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de in het vonnis genoemde inboedelzaken vastgesteld, de vordering van de man tot betaling door de vrouw van een bedrag van € 11.684,73 aan hem afgewezen en bepaald dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De procedure in hoger beroep

6.1.
De man vordert in principaal hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en:
Primair: opnieuw rechtdoende de vordering van de man inzake de vergoeding door de vrouw van € 11.684,73 alsnog toe te wijzen en het vonnis voor het overige te bekrachtigen;
Subsidiair: de (wijze van) verdeling te gelasten en de vorderingen wegens vergoedingsrechten vast te stellen, zoals het hof juist acht en de vrouw te veroordelen tot betaling daarvan.
6.2.
De vrouw heeft in principaal hoger beroep gevorderd de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen.
Zij heeft in incidenteel hoger beroep gevorderd het bestreden vonnis:
- te bekrachtigen ten aanzien van de inboedel met uitzondering van de bank, alles uit de werkkamer, de stoelen en de tafel en opnieuw rechtdoende de bank en de roerende zaken uit de werkkamer toe te delen aan de vrouw en de stoelen en de tafel aan de man;
- te vernietigen ten aanzien van de waarde waartegen de man de woning mag overnemen en te bepalen dat de man de woning zal worden toegedeeld tegen een in opdracht van beide partijen te taxeren waarde door een door partijen aan te wijzen taxateur, althans tegen een waarde die het hof juist acht;
Aanvullend heeft zij gevorderd de man te veroordelen aan de vrouw een gebruiksvergoeding te voldoen over de periode van 1 juni 2022 tot de en met de datum van eigendomsoverdracht aan de man of de datum dat hij de woning heeft verlaten vast te stellen op 2,5% van de overwaarde, althans over een periode en tegen een percentage als het hof juist acht.
6.3.
In incidenteel hoger beroep heeft de man geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van de vrouw in haar vorderingen dan wel tot afwijzing van haar vorderingen en tot veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.

7.De beoordeling

In principaal hoger beroep
vergoedingsrechten
7.1.1.
De
manricht zijn hoger beroep tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering inzake de door hem uit privévermogen betaalde kosten van verbouwing, verbetering en onderhoud van de woning, die voor rekening van beide partijen dienen te komen.
Hij licht deze grief, samengevat, als volgt toe. De man was voor de aankoop en levering van de woning eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [postcode] [plaats] . Die woning heeft hij verkocht. De netto-verkoopopbrengst bedroeg € 145.182,25. Van die netto-verkoopopbrengst heeft hij € 105.103,80 in de woning geïnvesteerd en het restant van € 39.988,45 is naar zijn rekening overgemaakt. Partijen hebben afgesproken dat de vrouw € 50.000,-- moet voldoen aan de man. Die afspraak is vastgelegd in een (niet betwiste) schuldbekentenis.
De woning moest worden verbouwd. Partijen hebben daarvoor een bouwdepot afgesloten van € 30.000,--. De man heeft verder tijdens de samenleving uit een erfenis een bedrag van € 9.921,89 ontvangen. Hij beschikte dus over een (privé) vermogen van in totaal € 49.910,34 om de verbouwing te bekostigen. De vrouw had gedurende de samenleving geen vermogen en een beperkt inkomen (rov. 4.12 vonnis). Het kan dan ook niet anders dan dat de mán de uitgaven, buiten de uitgaven uit het depot, heeft voldaan.
Partijen hebben naast de kosten van de verbouwing, die zijn betaald uit het bouwdepot werkzaamheden, verbouwingen en aanpassingen laten verrichten als genoemd in de memorie van grieven onder randnummer 11. Uit het bouwdepot zijn rekeningen voldaan van in totaal € 28.885,45 en het restant ad € 1.114,55 is overgemaakt naar een rekening van partijen. Het bouwdepot was echter ontoereikend voor de betaling van alle verbouwingskosten. Hij heeft in totaal € 23.369,45 aan (extra) verbouwingskosten voldaan. De man heeft op grond van het bepaalde in artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst een vergoedingsrecht, omdat hij die kosten van de verbouwing, verbetering en onderhoud van de gemeenschappelijke woning heeft voldaan. De kosten bedroegen in totaal € 23.369,45, zodat de vrouw hem de helft, zijnde € 11.684,73 moet vergoeden.
Als bewijs voor zijn stellingen legt de man foto’s over van de staat van de woning en de tuin bij levering aan partijen en van de verbouwingen/aanpassingen (badkamer, vloer, tuinhuis en hobbyruimte). Vervolgens licht hij toe welke bedragen hij heeft betaald en aan wie en waarvoor, d.m.v. facturen, overzichten met bankafschrijvingen en pinopnames.
Op de overige stellingen van de man zal het hof voor zover van belang bij de beoordeling ingaan.
7.2.2.
De
vrouwvoert in reactie op de grief aan dat de man niet laat zien dat hij uit het bedrag van € 39.988,45 of uit het bedrag van € 9.921,89 de betalingen heeft verricht. Hij legt weliswaar enkele bankafschrijvingen over en enkele facturen maar vaak niet de facturen mét de betalingsbewijzen, terwijl de herkomst van dit geld niet bekend is.
De vrouw betwist dat zij geen vermogen had (randnr. 7 mva in principaal hoger beroep). Zij moest van de man stoppen met werken en had daardoor een minimaal inkomen. Zij ontving echter regelmatig in contanten gelden van haar vader uit Iran. Zij deed soms ook klusjes waarvoor zij contant werd betaald.
De door de man genoemde werkzaamheden zijn deels door partijen zelf verricht, zodat er geen kosten aan zijn verbonden en zijn, hetzij door partijen voldaan in contanten, hetzij, voor zover zij weet, uit het bouwdepot.
Als wordt aangenomen dat sprake is van verdere verbouwingen dan voldaan uit het bouwdepot, dan moet bij de berekening van het bedrag van die verbouwingswerkzaamheden rekening worden gehouden met het restant van het bouwdepot (€ 1.114,55) waarvan niet duidelijk is naar welke rekening dit bedrag is overgemaakt. De man rept niet daarover.
Er is geen overzicht met duidelijke verwijzingen naar bijbehorende facturen en met betaalbewijzen met bankrekeningnummers en tenaamstelling. De door de man gestelde uitgaven niet zijn te koppelen aan de gestelde verbouwingen. Bovendien is niet af te leiden of deze van de rekening van de man zijn voldaan, omdat het rekeningnummer ontbreekt en/of een tenaamstelling stelling ontbreekt en/of bonnen en facturen ontbreken. De man lijkt elk schroefje vergoed te willen hebben, daarvoor is artikel 6 niet bedoeld.
Op de overige stellingen van de vrouw zal het hof voor zover van belang bij de beoordeling ingaan.
7.2.3.
Het
hofoverweegt als volgt. De kern van het betoog van de man is dat de vrouw slechts een beperkt inkomen had en geen vermogen, zodat de investeringen/kosten alleen uit zijn privévermogen kunnen zijn voldaan. Volgens de man heeft hij daarom op grond van art. 6 lid 1 onder b) van de samenlevingsovereenkomst een vergoedingsrecht. Uit die bepaling vloeit voort dat hij een vordering op de vrouw heeft indien komt vast te staan dat de kosten van de verbouwing ten laste van zijn vermogen zijn betaald. Dat laatste is door de vrouw betwist en daarmee tussen partijen in geschil. Dit betekent dat het hof dient vast te stellen of aan de voorwaarden van art. 6 is voldaan. Krachtens het bepaalde in art. 150 Rv rust de stelplicht hiervan op de man.
De rechtbank heeft de vordering van de man afgewezen, omdat de man met de door hem overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat de betreffende uitgaven zijn voldaan uit privévermogen, hij zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd en niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de man om een overzicht over te leggen van alle afzonderlijke betalingen met duidelijke verwijzingen naar bijbehorende facturen en betaalbewijzen met bankrekeningnummers en tenaamstelling.
Het hof stelt vast de man de beschikking had over vermogen waarmee hij de gestelde verbouwingen kon betalen. Daarbij is van belang dat vast staat dat de man beschikte over privévermogen: een bedrag van € 39.988,45 vanwege verkoop en levering van zijn woning te Dungen en een bedrag van € 9.921,89, zijn erfdeel in een nalatenschap, dat de man volgens zijn eigen stelling in eerste aanleg anders dan in hoger beroep heeft gebruikt voor de aanschaf van meubels.
Dat betekent echter niet dat daaruit voortvloeit dat hij dit vermogen ook heeft aangewend voor de betaling van de kosten van de verbouwing. Het hof kan dit níet vaststellen en wijst daartoe op het volgende. De man heeft in hoger beroep (prod. 13 tot en met 17) (aanvullend) overzichten van afschrijvingen en pinopnames bij de Rabobank, alsmede facturen en kassabonnen en dergelijke overgelegd. Hij heeft echter ook in hoger beroep niet gesteld van welk bankrekeningnummer (bij prod. 13 en prod. 17 is geen bankrekeningnummer vermeld) de door hem genoemde bedragen zijn afgeschreven en of de gepinde bedragen (prod. 14) contant zijn betaald ter voldoening van een factuur voor de door hem gestelde verbouwingswerkzaamheden (uit de prod. 15 en 16 blijkt niet dat die facturen – ten laste van zijn vermogen – zijn voldaan). Dit lag wel op zijn weg gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw. Immers, indien de bedragen van de en/of rekening van partijen – die kennelijk (zo begrijpt het hof de stelling van de vrouw – door beide partijen is gevoed – zijn afgeschreven of opgenomen, kan dit betekenen dat de bedragen ook ten laste van de vrouw zijn afgeschreven of opgenomen. Al hetgeen de man verder nog heeft aangevoerd doet aan het vorengaande niet af.
Voor zover de man als productie 19 nog kopieën van bankafschriften heeft overgelegd is dit ontoereikend omdat de man hierop geen toelichting heeft gegeven en het niet aan het hof is om te controleren of alle door de man genoemde bedragen hiervan zijn afgeschreven (vgl. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404). De grief van de man faalt.
Incidenteel hoger beroep
Grief inzake inboedel
7.3.1.
De
vrouwkan zich niet vinden in de vastgestelde verdeling van de bank, de roerende zaken uit de werkkamer en de tafel met de stoelen. Anders dan bepaald, dienen de bank en de roerende zaken uit de werkkamer aan haar te worden toegedeeld en de tafel met de stoelen aan de man. De vrouw heeft de bank cadeau gekregen van haar vader en de roerende zaken uit de werkkamer waren bedoeld voor de schoonheidssalon van de vrouw.
7.3.2.
De
manvoert hiertegenover aan dat hij volledig heeft ingestemd met de wensen van de vrouw als het gaat om de verdeling van de inboedel behoudens ten aanzien van de bank, de tafel met stoelen en de roerende zaken uit de werkkamer. De man heeft zijn vordering inzake de inboedel bij de rechtbank ingetrokken om tot overeenstemming te komen. Hij betwist dat de vrouw de bank cadeau heeft gekregen van haar vader.
7.3.3.
Het
hofoverweegt als volgt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis aan de man de bank uit de woonkamer en de roerende zaken uit de werkkamer toegedeeld. Alle overige inboedelzaken zijn, nadat de man ermee heeft ingestemd dat die zaken die de vrouw in de randnrs. 14 en 16 van haar dagvaarding (een uitgebreide lijst) heeft genoemd, toegedeeld aan de vrouw. Bij die stand van zaken en in het licht van het verweer van de man, acht het hof de vastgestelde verdeling redelijk en ziet het hof geen aanleiding om de verdeling van de inboedel anders vast te stellen. De grief faalt.
Grief inzake de woning
7.4.1.
De
vrouwstelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de woning tegen een waarde van € 410.000,-- aan de man is toegedeeld. De rechtbank heeft voorwaarden aan deze toedeling verbonden (hof: een opschortende voorwaarde van ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid met een termijnbepaling). De man heeft nog geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan laten ontslaan en haar aandeel in de overwaarde kan betalen.
De woning kan alsnog aan de man worden toegedeeld tegen een opnieuw te taxeren hogere waarde, omdat de man de termijn heeft laten verstrijken. Bovendien sluit de vastgestelde waarde niet langer aan bij de wettelijke bepaling dat de woning moet worden overgenomen tegen de waarde op de datum van verdeling.
7.4.2.
De
manvoert tegenover de stellingen van de vrouw het volgende aan. Zijn hypotheekadviseur gaat ervan uit dat hij de woning kan financieren. Van belang is wel dat eerst het bedrag vaststaat dat de man aan de vrouw moet betalen (zie vonnis). Dan pas kan hij een offerte aanvragen. Wel staat vast dat de woning bindend is getaxeerd en dat de waarde is bepaald op € 410.000,--. Hij heeft diverse voorstellen aan de vrouw gedaan om tot overeenstemming te komen. De vrouw is nergens op ingegaan.
7.4.3.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak geldt als peilmoment voor de waardering van tot een gemeenschap behorende goederen de datum van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
Vast staat dat partijen hebben afgesproken dat de man de woning mag overnemen
tegen de bindend getaxeerde waarde van € 410.000,-- (zie rov. 4.3 ‘Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw erkend dat partijen in het viergesprek hebben afgesproken dat de taxatie bindend zou zijn’) en dat partijen daaraan geen termijn hebben verbonden (‘Verder heeft zij de stelling van de man dat partijen geen termijn voor de overdracht van de woning hebben afgesproken, niet weersproken’). De rechtbank (rov. 4.4) heeft onder meer overwogen dat de vrouw kan worden gehouden aan deze afspraak en dat de woning zal worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 410.000,-- onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de man binnen drie maanden na de datum van het bestreden vonnis, onder overlegging van relevante stukken, kenbaar moet maken dat hij de woning onder die voorwaarde kan overnemen. Hij moet de op de woning rustende hypothecaire lening als eigen schuld dragen en voldoen. Partijen moeten ingeval de man in staat is de woning onder de genoemde voorwaarde over te nemen hun volledige medewerking verlenen aan de eigendomsoverdracht van de woning aan de man.
De rechtbank heeft op basis van voornoemde afspraak de wijze van verdeling gelast. Het hof begrijpt de grief van de vrouw aldus dat zij enkel grieft tegen de waarde waartegen de man de woning kan overnemen. Daarmee miskent de vrouw dat de rechtbank de waarde van € 410.000,-- waartegen de woning aan de man wordt toegedeeld, heeft gegrond op de uitkomst van de afspraak tussen partijen tot bindende taxatie van de waarde van de woning. Dat deze afspraak tussen partijen niet meer zou gelden, is gesteld noch gebleken. Daarvoor heeft de vrouw ook geen grondslag aangedragen. Zij stelt enkel dat het niet redelijk is om van deze waarde uit te gaan. Voor een afwijking op grond van de redelijkheid en billijkheid heeft de vrouw mede gelet op hetgeen de man heeft aangevoerd te weinig gesteld. Op welke wettelijke bepaling de vrouw zich beroept (randnr. 24 ‘Daarbij komt dat uit te gaan dat deze waarde uit een gedateerd taxatierapport ook niet aansluit bij de wettelijke bepaling dat een woning over deint te worden genomen tegen de waarde op datum verdeling’) is het hof een raadsel. De grief van de vrouw faalt.
Grief aanvullende vordering
7.5.1
De
vrouwstelt dat zij nog steeds niet beschikt over het haar toekomende deel van de overwaarde. De man heeft vanaf 21 juni 2022 alleen het gebruik van de gezamenlijke woning. De vrouw heeft de woning moeten verlaten. De vrouw heeft andere woonruimte moeten zoeken en betaalt aan huur € 1.100,-- per maand. De oorzaak van de vertraging van de levering van de woning aan de man ligt bij de man. Zij vordert in hoger beroep een gebruiksvergoeding gelijk aan 2,5% van de overwaarde. Omdat de waarde van de woning niet bekend is, kan de overwaarde niet worden berekend.
7.5.2.
De
manvoert tegen deze grief aan dat de vrouw haar vordering niet onderbouwt. De man wil graag tot afspraken komen. De vrouw zit ook stil. Zij heeft de haar toegedeelde inboedel nog steeds niet opgehaald. De man betaalt sinds het vertrek van de vrouw uit de woning alle lasten en onderhoudskosten. Hij betaalt zelfs het aandeel van de vrouw in de aflossing van de hypothecaire lening. Hij krijgt dit deel terug, maar moet dit voorschieten.
Daarnaast geldt dat een eventueel door de man aan de vrouw te betalen bedrag wegens overbedeling beperkt zal zijn en dat het niet redelijk is dat over dit bedrag een rentepercentage van 2,5% wordt vergoed.
7.5.3.
Het
hofoverweegt als volgt. Op grond van het bepaald in artikel 3:169 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Deze wettelijke bepaling heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere echtgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en/of genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De grondslag voor die schadeloosstelling kan zijn gelegen in het gemiste rendement doordat de mede-eigenaar verstoken blijft van zijn aandeel in de waarde van de woning (gemist rendement), maar ook in het gemiste genot van (het gebruik van) de eigendom. Het voorbehoud aan het gebruik van een gemeenschapsgoed (‘mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is’) is zo ruim geformuleerd om voldoende ruimte te laten voor toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid (MvA II, Parl. Gesch. 3, pag. 587).
Het hof zal de vordering van de vrouw afwijzen. De vrouw beroept zich op gemist rendement. Zij baseert de vrouw haar vordering op een percentage van 2,5 van de overwaarde. Voor het vaststellen van het bedrag van de overwaarde is in ieder geval noodzakelijk dat de hoogte van de hypotheekschuld bekend is. De vrouw heeft nagelaten informatie daarover over te leggen. Zij heeft daarmee haar vordering onvoldoende onderbouwd.
Bewijsaanbod van de man
7.6.
Het hof komt niet toe aan het bewijsaanbod van de man. Voor zover de man nadere
schriftelijke stukken wenst in te brengen, had hij dit al kunnen doen. Voor zover de man heeft aangeboden om hem of de vrouw als getuigen te horen, had het op zijn weg gelegen concreet aan te geven op welke feiten/stellingen hij doelt. Omdat hij dit heeft nagelaten is zijn bewijsaanbod onvoldoende specifiek.
Slotsom
7.7
De slotsom is dat de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en de vorderingen afwijzen. Het hof zal de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, omdat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld.

8.De uitspraak

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst de vorderingen af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.J. Peters, P.P.M. van Reijsen en M.J. van Laarhoven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 oktober 2024.
griffier rolraadsheer