Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9381662 EXPL CV 21-3170)
2.Het procesverloop in hoger beroep in beide zaken
- de dagvaarding in hoger beroep van 9 februari 2023 in de zaak met zaaknummer 200.331.814/01;
- de ambtshalve rolvoeging van beide zaken door het hof;
- het op 5 september 2023 tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven in beide zaken met producties 1 tot en met 16 met eiswijziging;
- de zuivering van het verstek op 28 november 2023;
- de memories van antwoord met producties 1 tot en met 3;
- de brief van 3 juni 2024 namens [appellant] ;
- de mondelinge behandeling van 2 september 2024, waarin beide zaken gevoegd zijn behandeld en waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De zaken in de kern
In eerste aanleg en in hoger beroep staat -kort samengevat- de vraag centraal of de agentuurovereenkomst is opgezegd door omstandigheden waarvoor [geïntimeerde] een verwijt treft en ligt ter beoordeling voor of [appellant] ten behoeve van PTC aanspraak kan maken op vergoeding van de volgende vier posten:
- provisie voor de overeenkomsten die tijdens de duur van de agentuurovereenkomst zijn tot stand gekomen (hierna te noemen: ‘restantprovisie’),
- provisie voor de overeenkomsten die na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen (hierna te noemen: ‘provisie’),
- klantenvergoeding, en
- schadevergoeding.
verschuldigd uit hoofde van de agentuurovereenkomst, met uitzondering van een bedrag aan restantprovisie dat al is betaald. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gelijk gekregen. [appellant] is in hoger beroep gekomen. Het hof vindt ook dat [geïntimeerde] gelijk heeft en dat het hoger beroep niet slaagt. Het hof zal hierna uiteenzetten hoe het tot dit oordeel komt.
4.De feiten in beide zaken
(...)
(…)
5.De beoordeling in beide zaken
Deze documenten ondersteunen zijn stelling echter naar het oordeel van het hof niet. Zelfs als, zoals [appellant] stelt, maar [geïntimeerde] betwist, uit de taakverdeling zou kunnen worden afgeleid dat [appellant] verantwoordelijk was voor commerciële voorstellen en de marketing, dan nog betekent dit niet dat de projecten hoofdzakelijk door zijn werkzaamheden tot stand zijn gekomen. Uit dat overzicht volgt namelijk ook dat [persoon A] deze commerciële voorstellen opstelde en dat [persoon B] deze aanpaste. Ook volgt uit dat overzicht dat [persoon B] de marketinginitiatieven nam en voorbereidde. De verklaringen van [persoon B] kunnen [appellant] ook niet baten. Uit de verklaring van 14 april 2022 volgt eerder het tegendeel omdat [persoon B] juist schrijft dat het succes in Frankrijk hoofdzakelijk aan zijn eigen inspanningen (“mon impulsion”) was te danken. Meer dan een ondersteunende rol (hij gebruikt drie keer het woord ‘support’) dicht hij [appellant] niet toe. Uit de verklaring van 2 oktober 2023 volgt enkel dat de hulp en ondersteuning van [appellant] belangrijk waren. Ook gelet op hetgeen [geïntimeerde] in de memorie van antwoord, randnummer 2.9.1, heeft aangevoerd, in het bijzonder dat [persoon B] de touwtjes in handen had in Frankrijk, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij nog aanspraak kan maken op provisie voor projecten in Frankrijk. Zo heeft [appellant] niet concreet toegelicht wat hij daadwerkelijk heeft gedaan voor de totstandkoming van genoemde projecten, laat staan waarom moet worden aangenomen dat deze projecten hoofdzakelijk aan zijn inspanningen zijn te danken. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe. [appellant] heeft aangeboden [persoon B] als getuige te horen, maar het hof passeert dit aanbod, omdat hij niet duidelijk heeft aangegeven in hoeverre [persoon B] meer of anders kan verklaren dan hij al heeft gedaan. Ook desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] volstaan met algemene stellingen die er weliswaar op neer komen dat hij nauw met [persoon B] heeft samengewerkt maar die ook inhouden dat [persoon B] de persoon in Frankrijk was die deuren opende.
Thanks to our good local contacts and your expertise and support we have won the above mentioned projects. Dit biedt geen steun voor de stelling van [appellant] .
has confirmed that we installed the Grassmaster system into pitch 4 at Wolves Training Ground in September 2021.
Dit betekent dat ook niet kan worden toegekomen aan de berekening van de hoogte van de provisie, zodat ook de vordering tot het verstrekken van gegevens, voorzien van een accountantsverklaring niet toewijsbaar is. Voor zover [appellant] nog zou betogen dat hij deze gegevens nodig heeft om vast te stellen welke andere projecten tussen 25 september 2020 en 25 september 2021, als gevolg van hoofdzakelijk door hem verrichte werkzaamheden tot stand zijn gekomen, omdat hij na 25 september 2020 geen toegang tot zijn e-mails meer had, volgt het hof hem daarin niet. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [appellant] immers geen e-mailberichten nodig van na 25 september 2020, omdat het
probleemmet de capaciteit was. Bij het Legacy-project zijn andere keuzes gemaakt, namelijk het uitvoeren van projecten in Frankrijk. Het project in Yekaterinburg is niet doorgegaan, omdat de klant gelijktijdig een ander project door [geïntimeerde] wilde laten uitvoeren, waardoor het logistiek niet mogelijk was. Het is dus niet zo dat er in het geheel geen projecten werden uitgevoerd. [geïntimeerde] zat -zoals zij zelf aanvoert- enkel wat betreft haar normale capaciteit aan haar taks. [appellant] heeft echter als agent gewoon zijn werk kunnen uitvoeren. Dat blijkt uit het feit dat [appellant] in de jaren 2016 tot en met 2020, jaarlijks ongeveer hetzelfde aan commissies heeft verdiend (zo’n € 350.000,00 per jaar), met uitzondering van 2020, waarin de commissie € 245.139,00 bedroeg. Dit is echter het jaar waarin [appellant] de overeenkomst op 22 juni heeft opgezegd en het jaar waarin de Covid-pandemie uitbrak. [geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof voldoende gemotiveerd dat zij hinder van de pandemie heeft gehad reeds vanwege reisbeperkingen en de niet betwiste stelling van [geïntimeerde] dat zij overheidssteun voor drie maanden heeft aangevraagd. Dat concurrent GrassMax geen last van de coronamaatregelen zou hebben gehad, zoals volgens [appellant] blijkt uit de door hem overgelegde brief van Vercammen (managing director van GrassMax), doet aan het voorgaande niet af.
Het hof stelt bij dit oordeel voorop dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen, deze waarschuwingsverplichtingen dienen ter bescherming van het belang van de agent bij het tijdig kunnen berekenen van zijn provisie dan wel het tijdig vernemen dat zijn omzet achter zal blijven. Hiertegen heeft [appellant] ook geen grief gericht. Evenmin heeft [appellant] een grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij -kort samengevat- als International Sales and Marketing Director en lid van het managementteam intensief betrokken was bij de bedrijfsvoering van [geïntimeerde], aanwezig was bij de wekelijks managementmeetings, de planningmeetings en kwartaalmeetings en dat in die meetings alles (offerte, prijs, planning, verkoop en uitvoering) werd besproken. Hieruit volgt al dat [appellant] op de hoogte was van het al dan niet doorgaan van een project. Dit volgt bovendien ook uit zijn eigen toelichting bij grief 7 dat hij verantwoordelijk was voor de communicatie naar de klant dat het project veel later of helemaal niet uitgevoerd kon worden. Dat [appellant] , zoals hij stelt, maar [geïntimeerde] betwist, mogelijk geen beslissingsbevoegdheid had om te bepalen of een project doorging of niet, doet hier niet aan af. Dit laat immers onverlet dat hij wel op de hoogte was van die besluitvorming. In dit licht bezien is er geen sprake van een schending van een waarschuwingsplicht door [geïntimeerde].
In het licht van die gemotiveerde betwisting heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat de omzetstijging in de jaren 2007 - 2013 waarin hij nog geen agent was, en de jaren daarna, zonder meer aan [appellant] is toe te rekenen. Alleen daarom kan die stelling [appellant] niet baten.
- Griffierechten in de zaak met nummer 200.331.811/01: € 5.689,00
- Griffierechten in de zaak met nummer 200.331.814/01: € 5.689,00
- Salaris advocaat in beide zaken: € 10.572,00 (2 punten x tarief VII)
- Nakosten: € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)