ECLI:NL:GHSHE:2024:3088

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
200.337.448_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag met tijdelijke ontzegging omgang

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, waarbij het gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind is beëindigd en de moeder voortaan alleen met het ouderlijk gezag is belast. Tevens is de vader tijdelijk de omgang met het kind ontzegd. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het gezamenlijk gezag in stand te laten, alsook om een zorg- en contactregeling vast te stellen. De moeder heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 20 augustus 2024, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vader heeft in zijn verweer gesteld dat de hulpverlening niet heeft bijgedragen aan een verbetering van de situatie en dat hij bereid is om aan zijn problemen te werken. De moeder daarentegen heeft betoogd dat de vader zich onmogelijk opstelt en dat zijn gedrag schadelijk is voor het kind.

Het hof heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende inzicht heeft in zijn eigen problematiek en dat er geen verbetering in de situatie te verwachten is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het gezamenlijk gezag beëindigd moet worden en dat de omgang met het kind aan de vader tijdelijk ontzegd moet worden. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de aard van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 oktober 2024
Zaaknummers: 200.337.448/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/283650 FA RK 20-3793
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna ook te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ;
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015
(hierna: [minderjarige] ).
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank waarbij het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] is beëindigd en de moeder voortaan alleen met het ouderlijk gezag is belast en waarbij de vader de omgang tussen hem en [minderjarige] tijdelijk is ontzegd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 20 december 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht het gezamenlijk gezag in stand te laten en de door de vader gevraagde zorg- en contactregeling vast te stellen.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij brief met producties, ingekomen ter griffie op 19 april 2024 heeft de GI een laatste update gegeven met betrekking tot [minderjarige] .
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 april 2024, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Tevens heeft de moeder incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking aan te vullen/te verbeteren in dier voege dat de vader op zijn vroegst één jaar na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking van het hof een nieuwe procedure aanhangig mag maken over de omgang, omdat er voordien naar de aard van de zaak geen sprake kan zijn van gewijzigde omstandigheden.
2.3.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met productie, ingekomen ter griffie op 11 juni 2024, heeft de vader verzocht het incidenteel hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.4.
De vader heeft tevens hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 30 oktober 2023, betreffende de afwijzing van het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.335.747/01.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummers 200.337.448/01 en 200.335.747/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de zaken op de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In de zaak 200.335.747/01 wordt heden bij afzonderlijke beschikking beslist.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Joosten en mr. Hermans;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Avontuur;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.6.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 september 2023;
- de brief d.d. 13 maart 2024 van de raad met als bijlagen de klachtbeslissing d.d. 27 februari 2024 en het advies van de klachtadviescommissie d.d. 7 februari 2024;
- V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 22 maart 2024 met als bijlage het procesdossier eerste aanleg;
- V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 9 april 2024 met als bijlage de ontbrekende stukken uit het procesdossier eerste aanleg;
- V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 2 augustus 2024 met als bijlage de brief van de raad met een kopie van toetsing voorgenomen besluit beëindiging ondertoezichtstelling d.d. 16 juli 2024;
- V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 5 augustus 2024 met als bijlagen producties 2 tot en met 5;
- V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 6 augustus 2024 met als bijlage productie 6;
- V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 8 augustus 2024 met als bijlagen producties 7 tot en met 17 (usb-stick);
- V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 9 augustus 2024;
- V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 13 augustus 2024 met als bijlagen producties 18 en 19;
- V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 19 augustus 2024 met als bijlage productie 20.
2.6.1.
Gelet op de samenhang, de hoeveelheid ingediende processtukken in de beide onderscheiden zaken en de gelijktijdige behandeling van beide zaken, gaat het hof ervan uit dat de ingediende stukken, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, op beide zaken betrekking hebben.

3.De beoordeling

De feiten
In het principaal en incidenteel hoger beroep:
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens hun relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Tot aan de bestreden beschikking oefenden de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 11 januari 2021 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd en laatstelijk tot 10 oktober 2024. Blijkens de brief van de raad van 16 juli 2024 heeft de GI besloten niet over te gaan tot verlenging van de ondertoezichtstelling, en heeft de raad met deze beslissing ingestemd.
3.3.
Bij beschikking van 20 mei 2021 heeft de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht geacht om een definitieve beslissing te nemen over de verzoeken ten aanzien van het gezag, de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats en daarom een raadsonderzoek gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij beschikking van 13 mei 2022 heeft de rechtbank een
voorlopigezorgregeling (BOR3) tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het ouderlijk gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt, de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en de vader tijdelijk het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder is eveneens in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De vader voert in het beroepschrift en in het verweerschrift in incidenteel hoger beroep en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De rol van de GI heeft de situatie tussen de ouders niet verbeterd en heeft ertoe geleid dat de ouders zelfs verder uit elkaar zijn komen te staan. Dat de vader in conflict komt met de hulpverlening kan niet alleen op het bordje van de vader worden gelegd. De vader erkent dat hij bepaalde dingen anders had moeten doen maar ontkent dat hij een agressieprobleem heeft.
Er is geen reden om hem het ouderlijk gezag te ontnemen en de vader wil er alles aan doen om weer in contact met [minderjarige] te komen.
In zijn 21 grieven stelt de vader kort weergegeven dat zijn standpunt, gevoel en beleving en ook de in zijn ogen negatieve invloed van de GI op het hele gebeuren onvoldoende door de rechtbank zijn meegenomen. De vader richt zich tegen de motivering van de beslissing door de rechtbank.
De vader betwist met klem dat de rechtbank had moeten bepalen dat hij pas op zijn vroegst één jaar nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan een nieuw verzoek mag indienen. Het welzijn en het gemis van [minderjarige] zijn de enige drijfveer voor zijn handelwijze. De vader zou liever met de moeder werken aan het verbeteren van hun relatie als ouders van [minderjarige] en het is allerminst de bedoeling van de vader om de moeder financieel in de problemen te brengen. Ook betwist de vader dat sprake is van zeer ernstige en chronische geweldsproblematiek. Tot slot verwijst de vader naar het vonnis van 4 juni 2024 van de voorzieningenrechter in kort geding waarin kort samengevat is geoordeeld dat voorop staat dat een onbelemmerde toegang tot de rechter tot de grondbeginselen van de rechtsstaat behoort en dat in die procedure onvoldoende is komen vast te staan dat de vader misbruik maakt van zijn bevoegdheid om te procederen.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift tevens houdend incidenteel hoger beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De vader stelt zich niet alleen onmogelijk op in het contact met de moeder, maar ook met de hulpverlening en hij weigert pertinent mee te werken aan veiligheidsvoorwaarden.
In het verleden heeft de vader misbruik gemaakt van zijn gezag. Er zijn diverse incidenten geweest waarbij de vader een contactmoment met [minderjarige] heeft afgedwongen buiten de afspraken om en daarnaast heeft de vader bij herhaling geweigerd zijn medewerking te verlenen aan allerlei noodzakelijke zaken.
Het procedeergedrag van de vader kan als vexatoir procederen worden omschreven. Op deze wijze probeert de vader grip te houden op de moeder, strafrechtelijke contactverboden te omzeilen (doordat er ontmoetingen in de rechtszaal worden afgedwongen) en de moeder financieel te gronde te richten. De vele procedures leiden tot gedwongen contact met de vader waardoor het voor de moeder onmogelijk is om haar trauma’s te laten behandelen. De moeder beroept zich op het Verdrag van Istanbul. Het feit dat [minderjarige] getuige is geweest van huiselijk geweld maakt dat hij alleen al om die reden moet worden gezien als slachtoffer van huiselijk geweld. Op grond van artikel 19 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) heeft een kind het recht om vrij van geweld op te groeien.
Wat betreft het incidenteel hoger beroep stelt de moeder dat de rechtbank had moeten bepalen dat de vader pas op zijn vroegst één jaar nadat de beschikking ontzegging omgang in kracht van gewijsde is gegaan een nieuw verzoek mag indienen. Pas dan kan er op zijn vroegst sprake zijn van gewijzigde omstandigheden die mogelijk tot een heroverweging van de beslissing omtrent de omgang zouden kunnen leiden. In het bijzonder zal de vader eerst moeten laten zien dat hij een intensieve behandeling heeft ondergaan voor zijn zeer ernstige en chronische geweldsproblematiek.
3.9.
De GI heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat uitvoerig is aangetoond dat het niet lukt om met de vader samen te werken. Er zijn vele momenten van agressie geweest jegens de moeder en hulpverleners, ook in het bijzijn van [minderjarige] . De vader heeft geen probleeminzicht en is niet bereid aan zichzelf te werken en zich aan de voorwaarden te houden. De vader kan zich ook lastig verplaatsen in wat [minderjarige] nodig heeft. Op dit moment krijgt [minderjarige] traumabehandeling en daarvoor is rust nodig. [minderjarige] maakt zich nog altijd zorgen dat de vader hem en de moeder komt zoeken of dat de vader aan de deur komt. De GI is van oordeel dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden.
3.10.
De raad wijst er op dat eerder een gedegen rapportage door de raad uitgebracht. De raad heeft enerzijds gezien dat de vader [minderjarige] enorm mist en dat [minderjarige] de contacten met de vader leuk vond. Anderzijds heeft de raad ook geconstateerd dat de vader kampt met forse problematiek waardoor hij telkens in conflictsituaties terecht komt hetgeen schadelijk is voor [minderjarige] . We zien de verandering in het gedrag bij de vader niet. De raad heeft geconstateerd dat de vader een fors probleem heeft maar hij ziet dat zelf niet. Ons advies is dat het ophoudt. Voor nu heeft [minderjarige] echt een poos rust nodig. Moeder staat ook stijf van de spanning van alle procedures. Het gezinssysteem komt op die manier niet tot rust en dat is zorgelijk. Voor nu is het belangrijkste dat [minderjarige] rust krijgt en houdt.
De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Ouderlijk gezag
3.12.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.13.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank het gezamenlijk gezag over [minderjarige] heeft beëindigd en bepaald waarom het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
3.14.
Hoewel de vader heeft gesteld dat hij op zijn eigen handelen heeft gereflecteerd en bereid is kritisch te kijken naar zijn eigen manier van handelen en reageren, heeft de vader dit onvoldoende aangetoond.
Ter zitting heeft de vader nog verklaard geen agressieprobleem te hebben. De vader blijft de oorzaken van de problemen buiten zichzelf zoeken, gaat voorbij aan zijn eigen rol en kan geen enkele hulpvraag voor zichzelf formuleren. De vader geeft aan gesprekken met zijn maatschappelijk werker te hebben, maar, wat daar overigens ook van zij, het hof acht dat volstrekt onvoldoende. De vader weigert iedere vorm van hulpverlening terwijl uit het dossier is gebleken dat er intensieve professionele (GGZ) hulpverlening voor de vader nodig is voor zijn dreigende en agressieve wijze van handelen en communiceren en om zijn emoties te kunnen reguleren. Het ontbreekt de vader aan probleeminzicht en inlevingsvermogen. Hij heeft geen intrinsieke motivatie om aan zichzelf te werken. Dit is ook het beeld dat het hof tijdens de mondelinge behandeling van de vader heeft gekregen.
Voorts is gebleken dat de vader en de moeder nog steeds niet in staat zijn met elkaar te communiceren, laat staan samen belangrijke beslissingen te nemen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Dit is een belangrijke voorwaarde voor gezamenlijk gezag. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [minderjarige] door de heftige strijd tussen de ouders klem zit tussen de ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerste sleutel om te kunnen komen tot een constructieve communicatie tussen de ouders bij de vader ligt. Ook in hoger beroep heeft de vader niet laten zien bereid te zijn om in het belang van [minderjarige] zijn communicatie en zijn opstelling zodanig aan te passen dat er constructief overleg met de moeder mogelijk is. De vader blijft onverminderd bepalend gedrag vertonen en is zeer rechtlijnig in zijn visie waardoor er geen verbetering is gekomen in de negatieve verhouding tussen de ouders.
Omgangsregeling
3.15.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.16.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.17.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat de omgang met [minderjarige] aan de vader tijdelijk ontzegd moet worden. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze – na eigen afweging – tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Herhaalde pogingen van hulpverlening, inzet van een kinderbeschermingsmaatregel en de zwaarste vorm van begeleide omgang hebben niet geleid tot een onbezorgde omgang tussen [minderjarige] en de vader. De rechtbank heeft geconstateerd dat zonder een gedragsverandering bij de vader dan wel een verandering van inzicht bij de vader de mogelijkheden op dit moment zijn uitgeput. Het hof heeft op basis van de stukken, de meest recente ontwikkelingen en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hierin geen verbetering bij de vader kunnen constateren.
Hoewel het hof zeker ook de liefdevolle kant van de vader naar zijn zoon constateert en ziet dat hij in beginsel ook kan aansluiten bij [minderjarige] , kan het hof niet voorbijgaan aan de schadelijke gevolgen van de aanhoudende dreigende en agressieve houding van de vader jegens de moeder en instanties alsmede de continue weerstand die hij heeft jegens iedere vorm van hulpverlening, resulterend in een voortdurende strijd. Daarbij valt niet te verwachten dat er binnen afzienbare tijd verbetering zal komen, nu de vader voor zijn persoonlijke problematiek nog steeds geen passend en adequaat hulptraject is aangegaan. Voor [minderjarige] betekent dit dat er sprake blijft van aanhoudende onrust en spanningen en strijd. Dat is niet in het belang van [minderjarige] , mede gelet op zijn traumatherapie. Dit maakt dat het hof van oordeel is dat de vader op dit moment kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang met [minderjarige] . Gelet op het voorgaande falen de grieven van de vader.
Duur ontzegging omgang (incidenteel hoger beroep)
3.18.
De moeder verzoekt het hof te bepalen dat de vader op zijn vroegst pas één jaar na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking van het hof een nieuwe procedure aanhangig mag maken over de omgang. Het hof zal dit verzoek van de moeder afwijzen en wijst in dat verband op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 juni 2003 (Nekvedavicius tegen Duitsland, EHRM (decision) 19 juni 2003, no. 46165/99) en van
Hoge Raad 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5045 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BG5045)waarin is bepaald dat elke afwijzing van een verzoek tot contact met een minderjarige tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval – dus ongeacht of de omstandigheden zijn gewijzigd – na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen. Anders dan de moeder meent, is het niet nodig dat de vader hiervoor eerst dient aan te tonen dat er sprake is van wijziging van omstandigheden. Ook ziet het hof gelet op voornoemde uitspraak van de Hoge Raad geen ruimte om te bepalen dat de termijn van één jaar pas ingaat vanaf de datum van het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, nu het hof de bestreden beslissing van de rechtbank bekrachtigt.
Verzoek om een NIFP-onderzoek
3.19.
Voor zover de vader (ook) in de onderhavige zaak (subsidiair) heeft bedoeld te verzoeken om een artikel 810a lid 2 Rv onderzoek, wijst het hof dat af. Op grond van dat artikel kan de rechter in zaken betreffende de gezagsbeëindiging een deskundige benoemen, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a tweede lid Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
3.20.
Het hof is van oordeel dat een dergelijk onderzoek door het NIFP als door de vader verzocht, in strijd is met het belang van [minderjarige] . Gelet op de inmiddels ingezette traumatherapie, is het noodzakelijk dat [minderjarige] de rust krijgt die hij nodig heeft om de therapie tot een goed einde te brengen. Een nieuw onderzoek leidt tot onrust hetgeen een succesvol verloop van de therapie in de weg kan staan.
Het verzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv zal het hof mitsdien afwijzen.
Afsluitende conclusie
3.21.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de verzoeken van de vader alsmede het verzoek in incidenteel hoger beroep van de moeder afwijzen.
Proceskosten
3.22.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad en deze procedure gaat over hun gezamenlijke zoon.

4.De beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans, C.M.J. Peters en C.L.M. Smeets en is op 3 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.