3.7.3.Volgens Trudo is met betrekking tot de huuropzegging door [geïntimeerde] op 13 oktober 2022 geen sprake van misbruik van omstandigheden of dwaling. Uit niets blijkt dat [geïntimeerde] niet wist wat zij deed of dat het niet haar bedoeling was om de huurovereenkomst te beëindigen. Trudo wijst daarbij op het feit dat het voor [geïntimeerde] niet nieuw was dat Trudo een procedure in het vooruitzicht stelde in verband met het opnieuw laten ontstaan van een huurachterstand. Dat was immers ook het geval geweest in 2020 en gelet op haar ervaringen wist [geïntimeerde] ook wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Trudo was ook daadwerkelijk van plan om een gerechtelijke procedure te starten vanwege de herhaalde huurachterstand (van meer dan drie maanden) en het stelselmatig te laat betalen van de huur, als [geïntimeerde] niet zelf de huurovereenkomst zou opzeggen. Van onrechtmatig handelen of onevenredig veel druk uitoefenen is tijdens het gesprek op 13 oktober geen sprake geweest.
Telkens heeft Trudo in de loop van de jaren 2020-2022 met [geïntimeerde] gesproken, zowel op het kantoor van Trudo als tijdens huisbezoeken, over het terugkerende probleem van de huurachterstanden en de mogelijke gevolgen daarvan. Het gesprek op 13 oktober 2022 was uiteindelijk, aldus Trudo, het zoveelste gesprek in rij over huurachterstand en over wat dit betekende. Aan [geïntimeerde] is toen, zoals gebruikelijk tijdens dergelijke gesprekken en in dergelijke situaties met huurders, voorgehouden dat indien zij een nieuwe procedure met bijbehorende kosten wilde voorkomen, [geïntimeerde] de huurovereenkomst moest opzeggen. Na de huuropzegging heeft [geïntimeerde] ook niet gevraagd om de opzegging “terug te draaien” en de huurovereenkomst te laten doorlopen. Wel heeft [geïntimeerde] na 13 oktober 2022 gevraagd om nog een kans om in de woning te blijven onder de voorwaarde dat zij alsnog de huurachterstand zou voldoen. Pas één jaar na opzegging van de huurovereenkomst en nadat zij een laatste kans huurovereenkomst had getekend, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij op 13 oktober 2022 niet zou zijn overgegaan tot huuropzegging, wanneer zij de gevolgen van de opzegging had overzien, aldus Trudo.
Uit niets blijkt dat [geïntimeerde] bij het tekenen van de huuropzegging niet wist wat zij deed en/of wat de gevolgen daarvan waren. [geïntimeerde] heeft tijdens dat gesprek ook niet aangegeven eerst juridisch advies te willen inwinnen. Dat kwam bij Trudo niet vreemd over, omdat [geïntimeerde] in het verleden als er over de huurachterstand en de gevolgen daarvan werd gesproken ook nooit had aangegeven juridisch advies te willen inwinnen. Zij heeft daar kennelijk bewust van afgezien volgens Trudo.
Trudo voert verder aan dat [geïntimeerde] in deze een bevrijdend verweer voert (beroep op wilsgebrek) en dat op haar de stelplicht en bewijslast ter zake van dat verweer rust. Zij heeft dat verweer niet gemotiveerd onderbouwd, aldus Trudo.
Zij moet bovendien aannemelijk maken dat dit verweer in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen zou hebben, dat het gerechtvaardigd is om op het slagen van het verweer vooruit te lopen door op grond daarvan de vordering tot ontruiming van Trudo af te wijzen. Daarin is [geïntimeerde] niet geslaagd. Bovendien heeft de kantonrechter volgens Trudo ten onrechte als criterium genomen, dat niet valt uit te sluiten dat een vordering met als grondslag misbruik van omstandigheden en/of dwaling kans van slagen heeft in een bodemprocedure.
De kantonrechter heeft volgens Trudo bovendien nagelaten het bevrijdend verweer van [geïntimeerde] te toetsen aan de eisen van misbruik van omstandigheden en/of dwaling, zoals genoemd in de artikel 3:44 leden 1 en 4 BW en artikel 6:228 BW. Aan die eisen is niet voldaan.
Anders dan de voorzieningenrechter overweegt had [geïntimeerde] wel degelijk een reden om de huur op te zeggen: zij voorkwam daarmee een nieuwe procedure bij de rechtbank met bijbehorende kosten en risico’s op ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming. Bovendien had Trudo nooit een laatste kansovereenkomst aan [geïntimeerde] aangeboden als zij niet zelf was overgegaan tot de opzegging van de huurovereenkomst. Door de opzegging en de laatste kansovereenkomst kreeg [geïntimeerde] de gelegenheid om gedurende twaalf maanden te laten zien dat zij wel in staat was haar betalingsverplichtingen tijdig en correct na te komen. Die kans heeft zij echter niet gegrepen, want [geïntimeerde] heeft opnieuw een betalingsachterstand laten ontstaan. Dat er ten tijde van het kort geding in eerste aanleg geen sprake meer was van een betalingsachterstand is volgens Trudo voor de beoordeling niet relevant. Wel relevant is dat [geïntimeerde] ook tijdens de laatste kansovereenkomst haar betalingsverplichtingen niet correct nakwam. Ter zitting van het hof heeft Trudo hier nog aan toegevoegd dat [geïntimeerde] in de periode na het bestreden vonnis in kort geding tot driemaal toe de huur weer te laat heeft betaald.
Dat [geïntimeerde] alsnog een beroep heeft gedaan op misbruik van omstandigheden en/of dwaling is, gelet op alle omstandigheden van het geval, volgens Trudo te beschouwen als misbruik van (proces)recht althans is dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.7.4.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. [geïntimeerde] betwist dat tijdens het gesprek op 13 oktober 2022, waarvan Trudo geen gespreksverslag heeft opgesteld, aan haar juiste informatie is gegeven. Zij heeft de door Trudo gegeven informatie zo begrepen, dat zij de huuropzegging van Trudo moest doen, omdat Trudo, kennelijk vanwege het verstekvonnis van 27 februari 2020, de woning gedwongen zou gaan ontruimen. Dat verstekvonnis had echter in het najaar van 2022 geen werking meer.
Trudo heeft [geïntimeerde] in dit gesprek op geen enkele wijze gewezen op de gevolgen van het ondertekenen van het opzeggingsformulier. Ook heeft [geïntimeerde] na 13 oktober 2022 direct aan de bel getrokken bij Trudo om te laten weten dat het niet haar bedoeling was om de huurovereenkomst te beëindigen. Zij had de mogelijke gevolgen niet overzien, had geen rechtsbijstand en evenmin contact met maatschappelijk werk. [geïntimeerde] was bang dat zij direct op straat zou worden gezet.
Als Trudo had gewild dat [geïntimeerde] in het najaar van 2022 uit de woning zou vertrekken, had Trudo een vordering bij de rechter moeten indienen. [geïntimeerde] had dan verweer kunnen voeren. Nu kreeg ze een opzeggingsformulier onder haar neus gedrukt en werd zij bewogen dit te ondertekenen, zonder dat zij juiste informatie had gehad en zonder de tijd te hebben gehad zich goed te beraden en zich te laten informeren.
[geïntimeerde] voert verder aan dat een huuropzegging waarbij iemand daarna op basis van een tijdelijke huurovereenkomst toch in de woning kan blijven wonen niet als huuropzegging kan worden beschouwd. De huurovereenkomst is dan niet beëindigd, want de huurder heeft nog steeds het gebruik van de woning.
Volgens [geïntimeerde] is de huuropzegging per 13 november 2022 onregelmatig, omdat dit geen betaaldag van de huur is.
Volgens [geïntimeerde] heeft de voorzieningenrechter wel degelijk het juiste toetsingskader toegepast.
Het is in strijd met de goede procesorde dat Trudo nu ter zitting met een overzicht komt van de betalingen van de huur door [geïntimeerde] in de periode na het bestreden kort geding vonnis. Trudo had genoeg gelegenheid dat eerder in het geding te brengen. [geïntimeerde] heeft dat overzicht nu niet met haar raadsman kunnen bespreken, aldus [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] voert tot slot aan dat zij wel degelijk voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een beroep op een wilsgebrek kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter heeft dit ook terecht overwogen en ook terecht de vordering tot ontruiming van de woning van Trudo afgewezen.
3.7.5.Het hof oordeelt het volgende.
a. Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. Gelet op de aard en inhoud van het geschil is het hof van oordeel dat Trudo spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
In dit geschil gaat het niet om de vraag of de mogelijke tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst de ontbinding van die huurovereenkomst rechtvaardigt. Het gaat primair om de vraag of er sprake is van een rechtsgeldige huuropzegging door [geïntimeerde] op 13 oktober 2022. Subsidiair gaat het om de vraag of [geïntimeerde] haar verplichtingen uit de na de huuropzegging gesloten tijdelijke huurovereenkomst is nagekomen en of Trudo, na ommekomst van de termijn van de tijdelijke huurovereenkomst, mocht besluiten om geen nieuwe huurovereenkomst aan te bieden aan [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft niet weersproken dat zij in de loop der jaren en zo ook in het najaar van 2022 meermalen een huurachterstand heeft laten ontstaan. Zij heeft ook niet althans onvoldoende weersproken dat Trudo op grond van die herhaalde huurachterstand aan haar heeft meegedeeld in het gesprek op 13 oktober 2022 dat Trudo voornemens was om een procedure te beginnen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Vast staat ook dat de omvang van de in het najaar van 2022 bestaande huurovereenkomst in beginsel voldoende is om tot ontbinding van de huurovereenkomst te kunnen leiden. De betalingsachterstand bedroeg op 13 oktober 2022 € 2.180,24 (ruim drie maanden).
[persoon A] (hierna: [persoon A]), juridisch medewerker van Trudo, heeft ter zitting op vragen van het hof onder meer verklaard, dat zij in het gesprek op 13 oktober 2022, waarbij namens Trudo ook [persoon B] aanwezig was, aan [geïntimeerde] heeft uitgelegd dat Trudo vanwege de betalingsachterstand een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zou gaan starten. [persoon A] heeft verder verklaard dat zij tegen [geïntimeerde] heeft gezegd, dat [geïntimeerde] ook zelf de huurovereenkomst zou kunnen opzeggen. Dan zouden de proceskosten worden voorkomen. [geïntimeerde] , aldus [persoon A], begreep deze mededeling en heeft niet aangegeven het eerst met een advocaat te willen bespreken. [geïntimeerde] wist dat zij de woning zou verliezen; er is in het gesprek over de datum van het inleveren van de sleutels gesproken, aldus [persoon A]. [persoon A] heeft verder verklaard dat zij [geïntimeerde] beslist niet in een bepaalde richting heeft geduwd in het gesprek.
[geïntimeerde] heeft in reactie op de verklaring van [persoon A] op vragen van het hof geantwoord dat het klopt dat [persoon A] haar in het gesprek niet “geduwd” heeft. Trudo heeft volgens [geïntimeerde] , uitgelegd waar het over ging en dat zij het huis uit moest. Waar [geïntimeerde] vooral over is gevallen is dat [persoon B] in het gesprek op 13 oktober 2022 zei dat “wij het zat zijn van u”.
Artikel 3:44 lid 4 BW bepaalt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestesgesteldheid of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
Het voorlopig oordeel van het hof is, dat [geïntimeerde] niet althans onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is geweest van de in artikel 3:44 lid 4 BW genoemde bijzondere omstandigheden. Van de bij wijze van voorbeeld in dit artikel vermelde bijzondere omstandigheden is het hof ook niet gebleken. Daarbij overweegt het hof dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] niet zou hebben begrepen dat de maat voor Trudo vol was en dat Trudo hoe dan ook tot beëindiging van de huurovereenkomst wilde overgaan. In de loop der jaren heeft Trudo meermalen met [geïntimeerde] gesproken over de telkens terugkerende betalingsachterstanden. In 2020 is [geïntimeerde] op vordering van Trudo bij verstek onder meer veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Telkens heeft zij in de loop de jaren daarna weer, in diverse vormen, een nieuwe kans gekregen om in de woning te blijven en telkens ontstonden er weer betalingsproblemen, waarover dan weer met haar werd gecorrespondeerd en gesproken. Het moet, gelet op deze voorgeschiedenis, dan ook volstrekt helder zijn geweest dat toen [persoon A] in het gesprek meedeelde dat Trudo naar de rechter zou stappen om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te vorderen, het echt ging om het einde van de huurovereenkomst en dat Trudo niet met haar als huurder verder wilde. Dat Trudo [geïntimeerde] vervolgens de mogelijkheid biedt om, ter voorkoming van proceskosten, zelf de huurovereenkomst op te zeggen, kan het hof dan ook niet zien als het maken van misbruik van omstandigheden. [geïntimeerde] is, zoals zij zelf ook zegt, in het gesprek niet “geduwd” en had dus ook kunnen besluiten om af te zien van opzegging van de huurovereenkomst.
Het beroep van [geïntimeerde] op dwaling is, voorlopig oordelend, evenmin voldoende onderbouwd. Nog afgezien van het feit dat dwaling in juridische zin betrekking heeft op het tot stand komen van een overeenkomst en de huuropzegging door [geïntimeerde] een eenzijdige rechtshandeling betreft, herhaalt het hof wat het hiervoor onder g. heeft overwogen: het is volstrekt onaannemelijk dat [geïntimeerde] , toen zij tekende voor de opzegging van de huurovereenkomst op 13 oktober 2022, niet heeft geweten of begrepen dat dit betekende dat zij vanwege de telkens terugkerende betalingsproblemen de woning moest verlaten. Zij heeft ook niet weersproken dat in het gesprek het ook gegaan is, zoals [persoon A] heeft verklaard, over de datum voor het inleveren van de sleutels van de woning. Uit het enkele feit dat [geïntimeerde] zich enkele dagen na 13 oktober 2022 weer tot Trudo wendde met de vraag of zij alsnog in de woning mocht verblijven kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet worden afgeleid dat zij gedwaald heeft toen zij het formulier van de huuropzegging ondertekende en evenmin dat zij bij nader inzien terugkwam op de door haar gedane opzegging van de huurovereenkomst.
i. Dat er, omdat Trudo na de huuropzegging door [geïntimeerde] op 13 oktober 2022 opnieuw een (tijdelijke) huurovereenkomst aanbood, niet daadwerkelijk sprake is geweest van huuropzegging, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd, kan het hof niet volgen. Trudo heeft, mede gelet op de belangen van [geïntimeerde] , haar een nieuwe en echt allerlaatste kans geboden om de woning te blijven wonen en om te laten zien dat zij zich aan haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst zou kunnen houden. Dit maakt de voorafgaande huuropzegging door [geïntimeerde] echter niet van onwaarde.
Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het verweer van [geïntimeerde] , inhoudende het beroep op misbruik van omstandigheden en/of dwaling, in een bodemprocedure zullen worden gehonoreerd.
Voor zover [geïntimeerde] heeft willen betogen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat Trudo geen nieuwe tijdelijke huurovereenkomst met [geïntimeerde] heeft willen sluiten, althans de tot 13 november 2023 lopende huurovereenkomst niet heeft willen verlengen, verwerpt het hof dat betoog. In het licht van de historie van betalingsachterstanden en betalingsproblemen kan van Trudo, toen [geïntimeerde] ook tijdens de laatste tijdelijke huurovereenkomst weer betalingsachterstand liet ontstaan, niet gevergd worden dat zij opnieuw een “laatste kans” overeenkomst met [geïntimeerde] zou sluiten of de lopende overeenkomst zou verlengen. Daarbij overweegt het hof er begrip voor te hebben dat Trudo, gezien de voortdurende weigering van [geïntimeerde] om zich in financiële zaken te laten bijstaan door een bewindvoerder en het feit dat [geïntimeerde] zich genoodzaakt blijft zien regelmatig familieleden op Curaçao financieel te ondersteunen (waardoor zij zelf in de problemen komt), er geen vertrouwen in heeft dat [geïntimeerde] haar betalingsverplichtingen in de toekomst wel correct zal nakomen.
Dit alles betekent, voorlopig oordelend, dat de opzegging van de huur door [geïntimeerde] rechtsgeldig is. Dat zij tegen een verkeerde datum zou hebben opgezegd, zoals [geïntimeerde] stelt, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals Trudo terecht heeft aangevoerd, wordt de datum waartegen is opgezegd (13 november 2022) op grond van artikel 7:271 lid 6 BW geconverteerd naar opzegging per 1 december 2022. Gelet op het feit dat de na de opzegging gesloten tijdelijke huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd, leidt dit tot de conclusie dat [geïntimeerde] zonder recht of titel in de woning verblijft. Grieven 3 tot en met 5 slagen.
Grief 6: onjuiste belangenafweging door voorzieningenrechter in overweging 4.8.
3.8.3.Voor zover, gelet op het voorgaande, wordt toegekomen aan een belangenafweging overweegt het hof dat grief 6 slaagt.
Bij de afweging van de belangen is het (woon)belang van [geïntimeerde] om in de woning te kunnen verblijven met haar twee (meerderjarige) kinderen duidelijk. Dit belang legt veel gewicht in de schaal.
Toch leidt dit volgens het hof niet tot de conclusie dat haar belang zwaarder weegt dan dat van Trudo.
Daarvoor is als eerste van belang dat [geïntimeerde] gedurende vele jaren telkens weer betalingsachterstanden laat ontstaan, die zij pas na aanmaningen en gesprekken weer inloopt. [geïntimeerde] is meermalen (Trudo vermeldt 8 kansen) bij wijze van “laatste kans” de mogelijkheid geboden door Trudo om in de woning te blijven wonen onder voorwaarde dat zij de achterstand zou inlopen en stipt de huur zou blijven betalen. Telkens weer heeft [geïntimeerde] die mogelijkheid niet benut en weer betalingsachterstand laten ontstaan.
Zij heeft het advies van Trudo om zich in financiële zaken te laten bijstaan door bijvoorbeeld een bewindvoerder (waarbij Trudo haar heeft aangeboden om te willen helpen om [geïntimeerde] in contact te brengen met financiële hulpverlening) telkens in de wind geslagen. Ook ter zitting van het hof heeft zij duidelijk aangegeven geen hulp in die zin te willen aanvaarden.
[geïntimeerde] heeft bij het hof verklaard dat zij zich, mede gelet op vanuit haar culturele achtergrond, verplicht voelt om familieleden op Curaçao financieel te blijven ondersteunen. Hoewel het hof daarvoor in zekere zin begrip heeft, staat daar tegenover dat [geïntimeerde] , als zij door die ondersteuning zelf in de problemen komt met het betalen van de huur, die problemen niet voor rekening van Trudo als verhuurder kan laten komen door telkens weer de huur niet of te laat te betalen.
Ter zitting van het hof is duidelijk geworden dat [geïntimeerde] op basis van een flexcontract maximaal 10 uur per week werkt in de zorg. Desgevraagd gaf [geïntimeerde] aan dat zij elders meer uren zou kunnen werken, maar dat zij dat niet deed omdat zij het op haar huidige werkplek naar de zin had. Het staat haar uiteraard vrij om een dergelijke keuze te maken, maar als die keuze mede leidt tot een tekort aan financiële middelen waardoor zij de huur niet of niet op tijd kan betalen, kan dat wel tot voor haar negatieve consequenties leiden, zo blijkt uit de onderhavige procedure. Ook hier geldt naar het oordeel van het hof dat zij de gevolgen van haar eigen keuze niet kan afwentelen op de verhuurder.
Verder is ter zitting van het hof uit het door Trudo overgelegde korte overzicht gebleken, dat [geïntimeerde] in de periode na het bestreden kort geding vonnis de huur over de maanden februari 2024 tot en met mei 2024 te laat heeft betaald. Hierbij overweegt het hof dat het hof het vermelden in de pleitnotities door Trudo van een kort overzichtje van de betalingshistorie sinds het kort geding niet in strijd acht met de beginselen van behoorlijke procesorde. Duidelijk gespecificeerd is op welke data er door [geïntimeerde] (handmatig) de huur is betaald. [geïntimeerde] heeft dit eenvoudige overzicht, dat in een oogopslag helder maakt hoe de betalingen zijn verlopen, niet weersproken.
Tot slot overweegt het hof dat Trudo als sociale verhuurder zich heel veel moeite heeft getroost om het mogelijk te maken dat [geïntimeerde] in de woning kon blijven wonen. Nu dit uiteindelijk toch niet haalbaar is gebleken omdat [geïntimeerde] haar betalingsverplichtingen regelmatig niet of niet tijdig nakomt, heeft Trudo er een zwaarwegend belang bij dat zij de woning aan een andere huurder (de wachtlijst voor sociale huurwoningen is lang, zoals algemeen bekend is) die wel aan zijn betalingsverplichtingen voldoet/kan voldoen te verhuren. Bovendien merkt Trudo naar het oordeel van het hof terecht op, dat, als Trudo als sociale verhuurder niet tot beëindiging van de huurrelatie mag overgaan als de huurder de laatste kans huurovereenkomst niet nakomt, sociale verhuurders niet meer geneigd zullen zijn nog tot het sluiten van laatste kans overeenkomsten over te gaan.
De conclusie luidt op grond van het voorgaande dat een (eventuele) belangenafweging naar het oordeel van het hof in het voordeel van Trudo zal uitvallen. Grief 6 slaagt.
Grief 7: ten onrechte zijn de proceskosten gecompenseerd
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte de proceskosten in eerste aanleg heeft gecompenseerd. Ook grief 7 slaagt.