ECLI:NL:GHSHE:2024:3053

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
200.314.154_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van huurovereenkomsten ter zake vaste standplaatsen op Recreatiepark Duinrand door de verhuurder/exploitant vanwege een door de verhuurder/exploitant beoogde herstructurering van het recreatiepark

In deze zaak gaat het om de opzegging van huurovereenkomsten door de verhuurder/exploitant, Duinrand Recreatie B.V., voor vaste standplaatsen op Recreatiepark Duinrand. De opzegging is het gevolg van een beoogde herstructurering van het recreatiepark. De huurders, die hun niet verplaatsbare kampeermiddelen moesten verwijderen, vorderen tegemoetkomingen voor de schade die zij hierdoor lijden. Het hof heeft eerder arresten gewezen op 8 augustus 2023 en 21 mei 2024, waarin het de huurders heeft opgedragen om taxatierapporten in te brengen. De huurders hebben deze rapporten ingediend, en het hof heeft de vorderingen van de huurders in reconventie beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de huurders recht hebben op tegemoetkomingen, maar dat deze afhankelijk zijn van de staat van onderhoud van de kampeermiddelen. Het hof heeft de tegemoetkomingen vastgesteld op basis van de gemiddelde waarde van de taxatierapporten van twee taxateurs, waarbij rekening is gehouden met afwaarderingen op basis van de staat van onderhoud. De huurders zijn veroordeeld om hun standplaatsen uiterlijk op 31 maart 2024 geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand te stellen. De wettelijke rente over de tegemoetkomingen is toegewezen vanaf deze datum. Het hof heeft Duinrand in de proceskosten veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.314.154/01
arrest van 1 oktober 2024
in de zaak van
DUINRAND RECREATIE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Duinrand,
advocaat: mr. A.M.E. van Wijk- Driessen te Nijmegen,
tegen

3.[geïntimeerde 3] , wonende te [woonplaats] (Duitsland);

4.
[geïntimeerde 4], wonende te [woonplaats] ;
5.
[geïntimeerde 5], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
8.
[geïntimeerde 8], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
9.a.
[geïntimeerde 9a], wonende te [woonplaats] ;
9.b.
[geïntimeerde 9b], wonende te [woonplaats] ;
11.
[geïntimeerde 11], wonende te
[woonplaats] ;
12.
[geïntimeerde 12], wonende te [woonplaats]
(België);
13.
[geïntimeerde 13], wonende te [woonplaats] ;
21.
[geïntimeerde 21], wonende te [woonplaats] ;
23.
[geïntimeerde 23], wonende te [woonplaats] (België);
25.
[geïntimeerde 25], wonende te [woonplaats] ;
26.a.
[geïntimeerde 26a], wonende te [woonplaats] ;
26.b.
[geïntimeerde 26b], wonende te [woonplaats] ;
28.
[geïntimeerde 28], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
30.a.
[geïntimeerde 30a],
wonende te [woonplaats] ;
30.b.
[geïntimeerde 30b], wonende te [woonplaats] ;
33.a.
[geïntimeerde 33a], wonende te [woonplaats] ;
33.b.
[geïntimeerde 33b], wonende te [woonplaats] ;
34.a.
[geïntimeerde 34a], wonende te
[woonplaats] ;
34.b.
[geïntimeerde 34b], wonende te [woonplaats] ;
37.
[geïntimeerde 37], wonende te [woonplaats] ;
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna tezamen aan te duiden als de huurders,
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
als vervolg op de door het hof gewezen arresten van 8 augustus 2023 en 21 mei 2024 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaak-/rolnummer 9279541 / CV EXPL 21-1786 gewezen vonnis van 25 mei 2022.

8.Het vervolg van de procedure in hoger beroep

Het vervolg van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 mei 2024;
  • de door huurders genomen akte met producties 24A tot en met 24Q.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

In principaal hoger beroep
9.1.1.
Bij het tussenarrest van 21 mei 2024 heeft het hof de huurders opgedragen om de taxatierapporten van [yyy] met betrekking tot de niet verplaatsbare kampeermiddelen van elk van de in rov. 6.4.4 van het tussenarrest genoemde huurders in het geding te brengen. Het betreft taxatierapporten die in het geding bij de kantonrechter wel in het geding waren gebracht, waarover beide partijen de beschikking hadden en waarover uitsluitend het hof niet beschikte.
9.1.2.
Bij akte van 18 juni 2024 hebben de huurders de betreffende taxatierapporten in het geding gebracht. Het hof kan nu nader oordelen over de vordering van de huurders in reconventie en over vordering IV in conventie die moet worden opgevat als een verweer in reconventie (zie rov. 6.3.2 van het tussenarrest van 21 mei 2024).
De verdere beoordeling van de vordering van de huurders in reconventie: de daarbij te hanteren uitgangspunten
9.2.1.
De vordering van de huurders met een niet verplaatsbaar kampeermiddel in reconventie strekte aanvankelijk tot veroordeling van Duinrand tot voldoening van schadevergoeding:
  • primair conform de aan het vonnis te hechten schadeopstelling uit productie 6 en 9 ‘Taxatie [yyy] Verkoop’;
  • subsidiair minimaal conform de aan het vonnis te hechten schadeopstelling uit productie 6 en 9 ‘Taxatie [yyy] Technisch’;
een en ander te vermeerderen met wettelijke rente.
Het hof heeft in rov. 3.18.5 van het arrest van 8 augustus 2023 al geoordeeld dat de primaire vordering overeenkomstig de ‘Taxatie [yyy] Verkoop’ in reconventie niet toewijsbaar is. In hun op 23 januari 2024 genomen memorie na tussenarrest vorderen de huurders toewijzing van hun subsidiaire vordering: schadevergoeding voor elke huurder conform de ‘Taxatie [yyy] Technisch’.
9.2.2.
Het verweer van Duinrand in reconventie houdt in dat aan de eisers in reconventie geen hogere vergoedingen moeten worden voldaan dan de vergoedingen die genoemd zijn in het als productie 47 bij de memorie van grieven overgelegde overzicht. Naar het hof begrijpt, zijn die bedragen gebaseerd op het door Duinrand als productie 19 bij de inleidende dagvaarding overgelegde taxatierapport van VOF [xxx] recreatie bedrijfsmakelaardij (hierna: [xxx] ) van 4 januari 2021, waarin de niet meer verplaatsbare kampeermiddelen van de huurders een voor een aan de orde komen. Het verweer houdt verder in dat de vergoedingen pas hoeven te worden voldaan indien en zodra de eisers in reconventie de door hen gehuurde jaarplaatsen op vakantiepark Duinrand-West geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand hebben gesteld.
9.2.3.
Alvorens de aan elke individuele huurder toekomende vergoeding vast te stellen, zal het hof enkele uitgangpunten formuleren die bij de begroting van de aan de individuele huurders toe te kennen vergoedingen in acht moeten worden genomen.
  • A. Op alle huurovereenkomsten zijn de RECRON-voorwaarden 2016 van toepassing (zie rov. 3.8.4 van het arrest van 8 augustus 2023).
  • B. Op grond van artikel 12 lid 5 onder b van die voorwaarden, hebben de huurders die in dit geding nog partij zijn, recht op een tegemoetkoming omdat zij hun “niet meer verplaatsbaar kampeermiddel” (hierna aan te duiden als kampeermiddel) hebben moeten verwijderen.
  • C. Bij de vaststelling van de tegemoetkomingen moet in aanmerking worden genomen dat de waarde van het kampeermiddel niet meer is dan de waarde van het kampeermiddel zelf. De standplaats, en de daarmee in dit geval onlosmakelijk verbonden eigenschappen zoals de ligging nabij strand, bos en duingebied, behoren immers niet toe aan de huurder maar aan de verhuurder/exploitant (rov. 3.18.5 van het arrest van 8 augustus 2023).
  • D. Bij de vaststelling van de tegemoetkomingen moeten de kosten van de sloop van de kampeermiddelen buiten beschouwing blijven (zie rov. 6.3.6 van het tussenarrest van 21 mei 2024). Hetzelfde geldt voor de ten aanzien van een deel van de kampeermiddelen genoemde kosten van asbestverwijdering (zie rov. 6.3.7 van het tussenarrest van 21 mei 2024). De aan elke huurder toe te kennen vergoeding behelst dus slechts de in artikel 12 lid 5 onder b van de RECRON-voorwaarden genoemde “tegemoetkoming” voor uitsluitend de waarde van het kampeermiddel zelf.
9.2.4.
Dat een waarde moet worden toegekend aan de kampeermiddelen, geheel los van de ondergrond, de ligging en de omgeving, brengt mee dat een taxatie van de waarde door middel van vergelijking met recente transacties met betrekking tot recreatiewoningen op eigen grond niet goed mogelijk is. Het is aannemelijk dat bij transacties die verricht zijn met betrekking tot niet verplaatsbare kampeermiddelen op vaste standplaatsen, waarbij de koper van het kampeermiddel ook de huur van de standplaats overneemt, meespeelt op welke locatie het betreffende kampeermiddel gelegen is. In het onderhavige geval moet in feite slechts worden ingeschat hoeveel een derde voor de opstal zou betalen, als die derde de opstal op zou kunnen pakken en bijvoorbeeld met een dieplader naar elders (zoals naar eigen grond van de derde) zou kunnen vervoeren en daar zou kunnen neerzetten. Vast staat dat dat “oppakken” bij de (niet verplaatsbare) kampeermiddelen waar het in dit geval om gaat, niet praktisch uitvoerbaar is.
9.2.5.
Om die reden is in de taxatierapporten waar partijen zich op beroepen, uitgegaan van een bepaalde herbouwwaarde ( [xxx] ) dan wel ‘technische waarde’ of opstalwaarde ( [yyy] ). De technische waarde is gelijk aan de opstalwaarde volgens het addendum van [yyy] (prod 15 bij MvA na tussenarrest van huurders). Volgens dat addendum zijn de beide termen synoniemen. Duinrand heeft in haar memorie na tussenarrest gesteld dat de door [yyy] genoemde opstalwaarden ten onrechte bepaald zijn aan de hand van vergelijkingstransacties. Het hof volgt Duinrand niet in die stelling, omdat uit de rapporten van [yyy] alleen blijkt dat de hiervoor in rov. 9.2.1 genoemde ‘Taxatie [yyy] Verkoop’ is verricht op basis van vergelijkingstransacties. Dat bij de ‘Taxatie [yyy] Technisch’ rekening is gehouden met vergelijkingstransacties, is uit de rapporten van [yyy] niet af te leiden.
9.2.6.
[xxx] heeft op de door haar genoemde herbouwwaarde vervolgens een aftrek wegens technische en functionele veroudering (aangeduid met ‘afschrijving’) toepast. In de rapporten van [yyy] is op de daarin genoemde technische waarden/opstalwaarden geen aftrek toegepast.
9.2.7.
Het hof constateert dat de door [xxx] genoemde herbouwwaarden (nog zonder daarop toegepaste ‘afschrijvingen’) en de door [yyy] genoemde technische waarden of opstalwaarden, afhankelijk van de vraag welk niet verplaatsbaar kampeermiddel het betreft, in veel gevallen onderling niet ver uiteen lopen (zoals bijvoorbeeld bij huurder 12 en bij huurders 30a en 30b). De huurders hebben dit ook geconstateerd in hun memorie na tussenarrest. Bij meerdere vakantiehuisjes is de door [yyy] genoemde technische of opstalwaarde in enige mate hoger dan de door [xxx] genoemde herbouwwaarde (zoals bijvoorbeeld bij huurder 21). In een aantal gevallen is dat echter ook andersom (bijvoorbeeld bij huurder 4 en bij huurder 23). Geconcludeerd kan worden dat de door [xxx] bepaalde herbouwwaarden en de door [yyy] bepaalde technische of opstalwaarden elkaar over het geheel genomen niet veel ontlopen.
Het hof constateert verder dat zowel de door [xxx] genoemde herbouwwaarden als de door [yyy] genoemde technische of opstalwaarden telkens slechts in algemene bewoordingen worden onderbouwd. De gestelde waarden zijn gebaseerd op algemene omschrijvingen van onder meer de kampeermiddelen, de daarin aanwezige voorzieningen, de ten aanzien van de kampeermiddelen uitgevoerde verbouwingen, de staat van onderhoud en enkele andere in algemene bewoordingen gestelde gegevens. Hoe vervolgens de vertaalslag naar de concrete genoemde waarden is gemaakt, is uit de rapporten niet af te leiden. Het hof ziet niet dat de omvang van de schade per kampeermiddel (thans nog) nauwkeurig kan worden vastgesteld als bedoeld in artikel 6:97 BW. Dat betekent dat het hof de schade zal schatten.
Het hof ziet in de twee genoemde omstandigheden – (1) de geringe waardeverschillen tussen beide taxaties én (2) de slechts in algemene bewoordingen gegeven onderbouwing voor de gegeven waarden – aanleiding om per hierna te bespreken kampeermiddel de door [xxx] genoemde herbouwwaarde en de door [yyy] genoemde technische waarde of opstalwaarde in beginsel te middelen, in die zin dat het hof de gemiddelde waarde van de twee taxaties bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt zal nemen. In de gevallen waarin het hof op die wijze een “uitgangswaarde” bepaalt, heeft Duinrand tegenover de stellingen van de huurders onvoldoende onderbouwd dat van een nog lagere uitgangswaarde moet worden uitgegaan dan die gemiddelde waarde, en hebben de huurders tegenover de stellingen van Duinrand onvoldoende onderbouwd dat van een nog hogere uitgangswaarde dan die gemiddelde waarde moet worden uitgegaan.
Het hof neemt hier ook bij in aanmerking dat de door sommige huurders gestelde hoogte van verbouwingskosten, die door [yyy] in aanmerking zijn genomen, door Duinrand zijn betwist en door de huurders niet nader zijn onderbouwd. De huurders hebben dat erkend onder het midden van blz. 3 van hun antwoordmemorie na tussenarrest. Het hof passeert het aanbod van de huurders om “zo nodig de investeringen aan te tonen”. Als de huurders een onderbouwing van de gestelde investeringen hadden willen geven, hadden zij dat bij hun memorie na tussenarrest of uiterlijk bij hun antwoordmemorie na tussenarrest eigener beweging moeten doen. Bovendien leiden de kosten van een verbouwing niet altijd tot een gelijke toename van de waarde van de betreffende opstal. Voor zover de huurders met de geciteerde passage beoogd hebben een bewijsaanbod te doen, volgt het hof hen daarin niet bij gebreke van gestelde feiten die zich voor bewijslevering lenen.
Het hof zal de door [xxx] genoemde herbouwwaarde en de door [yyy] genoemde technische waarde of opstalwaarde dus in beginsel middelen om zo tot een “uitgangswaarde” te komen. Indien het hof hierna ten aanzien van bepaalde kampeermiddelen van dit uitgangspunt afwijkt, zal het hof dat bij de bespreking van die kampeermiddelen aangegeven.
9.2.8.
Tussen partijen bestaat wel een groot verschil van mening over de vraag of, en zo ja in hoeverre, nog een aftrek of afwaardering (door [xxx] aangeduid met ‘afschrijving’) moet worden toegepast op de door [xxx] genoemde herbouwwaarde en de door [yyy] genoemde technische waarde/opstalwaarde, vanwege de technische en functionele veroudering in de loop der jaren, vanwege de leeftijd (ouderdom) en/of kort gezegd vanwege de staat van onderhoud van de kampeermiddelen. Duinrand heeft in haar memorie na tussenarrest gesteld dat op grond van de considerans van de RECRON-voorwaarden (hof: vierde bullet) rekening gehouden moet worden met de leeftijd en staat van onderhoud van het kampeermiddel. Het hof volgt Duinrand echter niet in haar standpunt dat dit onderdeel van de considerans van de RECRON-voorwaarden van toepassing is. Aangezien in dit onderdeel verwezen wordt naar ‘merk en type van het kampeermiddel’, begrijpt het hof dat deze passage duidt op verplaatsbare kampeermiddelen (zoals caravans) en niet op niet verplaatsbare kampeermiddelen (doorgaans in eigen beheer gerealiseerde eenvoudige vakantiehuisjes), voor welke uitleg het hof verwijst naar de in zijn eerste arrest genoemde cao-norm.
9.2.9.
Dit laat echter onverlet dat naar het oordeel van het hof bij de vaststelling van de aan de huurders toe te kennen tegemoetkomingen, met name rekening moet worden gehouden met de staat van onderhoud van de betreffende kampeermiddelen. In die staat van onderhoud kunnen tot op zekere hoogte de nadelen besloten worden geacht die verbonden kunnen zijn aan veroudering van de betreffende kampeermiddelen. Dat die staat van onderhoud een rol moet spelen bij de vaststelling van de aan de huurders toe te kennen tegemoetkomingen, is ook het standpunt van beide partijen. Naar het oordeel van het hof is het bij de vaststelling van de aan de huurders toe te kennen vergoedingen dus aangewezen om een aftrek of afwaardering toe te passen op de herbouwwaarden of nieuwwaarden, afhankelijk van de staat van onderhoud van de betreffende kampeermiddelen. Het hof acht hierbij de staat van onderhoud [geïntimeerde 26a] gewicht dan de enkele ouderdom van de kampeermiddelen.
9.2.10.
Voor de goede orde merkt het hof op dat het hierbij niet gaat om een ‘afschrijving’ in bedrijfseconomische zin. Afschrijving is een boekhoudkundige term die voor vermogensbestanddelen van ondernemers pleegt te worden gehanteerd. Het gaat in het onderhavige geval om iets anders, namelijk een afwaardering (ten opzichte van uitgangswaarde) vanwege het feit dat de kampeermiddelen niet meer in nieuwstaat verkeren.
9.2.11.
In het taxatierapport van [xxx] wordt per vakantiehuisje, afhankelijk van de ouderdom daarvan, een aanzienlijke afwaardering (aangeduid als ‘afschrijving’) gehanteerd op de door [xxx] bepaalde herbouwwaarde. Partijen verschillen aanzienlijk van mening over de vraag of die hoge afwaarderingen passend zijn.
9.2.12.
In de taxatierapporten van [yyy] , waar de huurders zich op beroepen, is niet kenbaar een aftrek wegens de ouderdom van de kampeermiddelen of kort gezegd de staat van onderhoud gehanteerd. De huurders hebben wel een addendum van [yyy] overgelegd, waarin staat dat [yyy] rekening heeft gehouden met onder meer het bouwjaar en ‘de afschrijving’ (Productie 15 bij memorie na tussenarrest van de huurders). Uit de inhoud van de taxatierapporten van [yyy] is echter niet af te leiden dat daadwerkelijk een aftrek wegens de ouderdom dan wel staat van onderhoud van de betreffende kampeermiddelen heeft plaatsgevonden.
De huurders hebben in hun memorie na tussenarrest, onder meer in punten 6 en 11, overigens zelf ook bepleit dat weliswaar rekening gehouden moet worden met aftrek, maar wel slechts zeer beperkt. De huurders trekken hierbij naar het oordeel van het hof ten onrechte een vergelijking met op eigen grond gebouwde woningen voor permanente bewoning. Het standpunt van de huurders dat ten aanzien van de onderhavige kampeermiddelen slechts een zeer geringe afwaardering moet plaatsvinden, en dat volgens de huurders kennelijk ook besloten ligt in de taxatierapporten van [yyy] , is naar het oordeel van het hof niet juist.
Het hof concludeert dat Duinrand terecht heeft aangevoerd dat in de taxatierapporten van [yyy] geen kenbare aftrek, en mede gelet op het standpunt van de huurders hoogstens een zeer geringe aftrek, heeft plaatsgevonden vanwege de staat van onderhoud van de betreffende kampeermiddelen. Uit de rapporten van [yyy] komt veeleer naar voren dat [yyy] in feite telkens een inschatting / taxatie heeft gemaakt van de technische waarde/opstalwaarde aan de hand van de gemaakte stichtingskosten (de kosten die gemaakt zijn om de opstal in zijn huidige staat te realiseren, inclusief de kosten van bepaalde verbouwingen), zonder op het resultaat daarvan een kenbare aftrek wegens veroudering of de staat van onderhoud toe te passen. Van een inzichtelijke motivering ten aanzien van de mate van een bepaalde aftrek is in de rapporten van [yyy] geen sprake.
Ook de omstandigheid dat de door [xxx] genoemde herbouwwaarden en de door [yyy] genoemde opstalwaarden (technische waarden) ten aanzien van veel van de niet verplaatsbare kampeermiddelen dicht of zelfs zeer dicht bijeen liggen, terwijl in meerdere gevallen (zoals bij huurder 25) de door [yyy] genoemde opstalwaarde of technische waarde zelfs hoger ligt dan de door [xxx] genoemde herbouwwaarde, wijst er meer op dat op de aan de hand van de stichtingskosten bepaalde opstalwaarde door [yyy] geen (of vrijwel geen) nadere aftrek wegens veroudering (‘afschrijving’) dan wel wegens de staat van onderhoud is toegepast.
9.2.13.
Omdat niet duidelijk blijkt of en hoe in de rapporten van [yyy] de staat van onderhoud meer dan een te verwaarlozen rol heeft gespeeld bij de bepaling van de door [yyy] genoemde technische waarden of opstalwaarden, en het er om de in rov. 9.2.12 genoemde redenen de schijn heeft dat daarmee geen of in elk geval onvoldoende rekening is gehouden, zal het hof op de hiervoor onder 9.2.7 bedoelde uitgangswaarde (in beginsel te bepalen door middeling van de door [xxx] gestelde herbouwwaarde en de door [yyy] gestelde technische waarde of opstalwaarde) een afwaardering toepassen afhankelijk van de staat van onderhoud van elk kampeermiddel waarvoor een tegemoetkoming moet worden vastgesteld. Dit betreft dus een afwaardering waarvan de omvang afhankelijk is van de staat van onderhoud van het betreffende kampeermiddel. In de staat van onderhoud acht het hof mede de functionele veroudering, slijtage en functionele achteruitgang van de opstallen ten opzichte van de bouw- en aanlegkosten besloten.
9.2.14.
Voor de bepaling van de hoogte van de toe te passen afwaardering hebben partijen het hof weinig of geen duidelijke aanknopingspunten verschaft, terwijl de huurders in hun memorie na tussenarrest wel hebben betoogd dat de door [xxx] gehanteerde ‘afschrijvings’-percentages aanzienlijk te hoog zijn. Het hof is van oordeel dat de door [xxx] gehanteerde aftrekpercentages inderdaad onredelijk hoog voorkomen en onvoldoende onderbouwd zijn. Het hof ziet wel aanleiding om bij de bepaling van de mate van aftrek aansluiting te zoeken bij de in het rapport van [xxx] ten aanzien van de staat van de verschillende kampeermiddelen gebruikte aanduidingen “zeer goede staat van onderhoud”, “goede staat van onderhoud” en “redelijke staat van onderhoud”. Dat die aanduidingen een juiste indicatie geven van de staat van onderhoud van de betreffende kampeermiddelen, is door de huurders niet betwist. Zij hebben zich in hun memorie na tussenarrest juist zelf herhaaldelijk op deze door [xxx] gegeven aanduidingen beroepen. Naar het oordeel van het hof kunnen die aanduidingen daarom gebruikt worden als indicatie voor de afwaardering die ten aanzien van elk kampeermiddel op de door middeling van de door [xxx] genoemde waarde en de door [yyy] genoemde waarde gevonden uitgangswaarde moet worden toegepast.
Het hof zal daarbij de volgende afwaarderingspercentages hanteren:
  • zeer goede staat van onderhoud: afwaardering van 10% op de uitgangswaarde;
  • goede staat van onderhoud: afwaardering van 25% op de uitgangswaarde;
  • redelijke staat van onderhoud: afwaardering van 50% op de uitgangswaarde.
9.2.15.
Het hof ziet geen aanleiding om bij de mate van aftrek daarnaast nog betekenis toe te kennen aan uitgevoerde verbouwingen of aangebrachte verbeteringen. Het resultaat van dergelijke uitgevoerde verbouwingen of verbeteringen moet immers al geacht worden te zijn verdisconteerd in de uitgangswaarde, die in beginsel gevonden is door middeling van de door [xxx] genoemden herbouwwaarde en de door [yyy] genoemde opstalwaarde of technische waarde.
9.2.16.
Het hof is zich ervan bewust dat het in rov. 9.2.14 geschetste systeem van afwaardering een zeker arbitrair karakter heeft. De aan de huurders toe te kennen tegemoetkomingen behoeven echter niet met meetkundige precisie te worden vastgesteld. In de gevallen waarin het hof in het navolgende de – aan de staat van onderhoud gerelateerde – aftrekpercentages toepast, heeft Duinrand tegenover de stellingen van de huurders onvoldoende onderbouwd dat van een nog hogere afwaardering moet worden uitgegaan, en hebben de huurders tegenover de stellingen van Duinrand onvoldoende onderbouwd dat van een nog lagere afwaardering of in het geheel geen afwaardering moet worden uitgegaan. Indien het hof in het navolgende ten aanzien van bepaalde kampeermiddelen van dit uitgangspunt afwijkt, zal het hof dat bij de bespreking van die kampeermiddelen aangegeven.
9.2.17.
Met als uitgangspunt de in het bovenstaande geschetste rekenmethode, zal het hof nu per kampeermiddel vaststellen welke tegemoetkoming daarvoor aan de huurder of huurders van de betreffende standplaats moet worden toegekend. Het hof zal daarbij op de hierna te vermelden wijze rekening houden met bijzonderheden die het betreffende kampeermiddel betreffen.
Huurder 3: [geïntimeerde 3] – [adres ]
9.3.1.
Huurder 3, [geïntimeerde 3] , maakt ter zake zijn kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 100.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 77 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 78.750,. De huurders hebben in hun memorie na tussenarrest gesteld dat de door [yyy] begrote technische waarde van € 100.000,-- gerechtvaardigd wordt door verbouwingen die [geïntimeerde 3] in de loop der jaren heeft laten verrichten. Naar het oordeel van het hof hebben de huurders tegenover het verweer van Duinrand echter onvoldoende onderbouwd dat die verbouwingen de gestelde technische waarde rechtvaardigen. Het hof zal daarom, overeenkomstig hetgeen hiervoor in rov. 9.2.7 is overwogen, het gemiddelde van de door [yyy] en [xxx] genoemde waarden, dus € 89.375,, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 3] toekomende tegemoetkoming.
9.3.3.
De door de huurders gestelde omstandigheid dat [geïntimeerde 3] de standplaats al vanaf 1984 huurde, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Dit is geen omstandigheid die tot een verhoging van de tegemoetkoming moet leiden.
9.3.4.
[xxx] heeft op blz. 77 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 3] een afwaardering toegepast van 80,5%. Het hof honoreert de stelling van de huurders dat die afwaardering te hoog is, mede omdat [xxx] op blz. 76 van haar rapport heeft vastgesteld dat het zomerhuisje in een zeer goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal die aftrek overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema te beperken tot 10%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 3] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (90% van € 89.375, is) € 80.437,50.
Huurder 4: [geïntimeerde 4] – [adres ]
9.4.1.
Huurster 4, [geïntimeerde 4] , maakt ter zake haar kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van is € 60.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 33 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 63.000,, derhalve iets hoger dan het door [yyy] genoemde bedrag. De huurders hebben tegen het door [xxx] genoemde bedrag op zichzelf (uiteraard) geen bezwaren geuit. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van de twee waarden, dus € 61.500,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 4] toekomende tegemoetkoming.
9.4.2.
[xxx] heeft op blz. 33 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 4] een afwaardering toegepast van 89%. Het hof honoreert de stelling van de huurders dat die afwaardering te hoog is, mede omdat [xxx] op blz. 32 van haar rapport heeft vastgesteld dat het zomerhuisje in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal die aftrek overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 4] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 61.500,-- is) € 46.125,--.
Huurder 5: [geïntimeerde 5] – [adres ]
9.5.1.
Huurder 5, [geïntimeerde 5] , maakt ter zake zijn kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 117.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 35 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 80.520,.
9.5.2.
Het hof constateert dat het verschil tussen de genoemde waarden aanzienlijk is. De hoge waarde die [yyy] heeft genoemd, is in belangrijke mate gebaseerd op een omvangrijke verbouwing die in 2017 heeft plaatsgevonden. De kosten daarvan zijn op blz. 17 van het rapport van [yyy] echter slechts in zeer beperkte mate onderbouwd. Daar staat tegenover dat ook in het rapport van [xxx] de gestelde waarde slechts in vrij algemene bewoordingen is onderbouwd, terwijl in het rapport (blz. 34) wordt erkend dat in 2016/2017 een vrijwel volledige vernieuwing van het zomerhuisje heeft plaatsgevonden. Het hof ziet daarom ook ten aanzien van dit kampeermiddel geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde uitgangspunt om het gemiddelde van de twee waarden tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 5] toekomende tegemoetkoming. Het hof zal dus een waarde van € 98.625,-- tot uitgangpunt nemen bij de verdere beoordeling van de aan [geïntimeerde 5] toekomende tegemoetkoming.
9.5.3.
[xxx] heeft in haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 5] een afwaardering toegepast van 67,5%. De huurders voeren in hun memorie na tussenarrest terecht aan dat die afwaardering, mede vanwege de omvangrijke verbouwing die in 2017 heeft plaatsgevonden en het feit dat het kampeermiddel volgens het rapport van [xxx] in een zeer goede staat van onderhoud verkeert, moet worden geacht te hoog te zijn. Het hof overweegt dat de verbouwing, die ook genoemd wordt op blz. 34 van het rapport van [xxx] , op zichzelf al verdisconteerd is in de in rov. 9.5.2 genoemde uitgangswaarde van € 98.625,--. Het hof honoreert wel het betoog van de huurders dat de door [xxx] toegepaste aftrek van 67,5% te hoog moet worden geacht omdat het kampeermiddel van [geïntimeerde 5] volgens blz. 34 van het rapport van [xxx] in een zeer goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de aftrek daarom, overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema, beperken tot 10%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 5] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (90% van € 98.625,-- is) € 88.762,50.
9.5.4.
De door de huurders gestelde en door Duinrand gemotiveerd betwiste omstandigheid dat de koop en de verbouwing door [geïntimeerde 5] hebben plaatsgevonden op een moment waarop Duinrand al wist dat zij de huur mogelijk ging opzeggen, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Dit is geen omstandigheid die een rol speelt bij de vaststelling van de in artikel 12 lid 5 onder b van de RECRON-voorwaarden bedoelde tegemoetkoming. Dat zou wellicht anders zijn geweest als Duinrand geweigerd zou hebben aan overdracht van de grondhuur mee te werken, m.a.w. wanneer zij een actief uitsterfbeleid zou hebben gevoerd, maar dat is gesteld noch gebleken.
Huurder 8: [geïntimeerde 8] – [adres ]
9.6.1.
Huurder 8, [geïntimeerde 8] , maakt ter zake zijn kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 98.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 47 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 72.450,. De huurders verdedigen de eerstgenoemde hogere waarde met de stelling dat de woning in 2021 volledig gerenoveerd is. Die stelling is echter niet te verenigen met de inhoud van beide rapporten, waarin slechts is vermeld dat in 2018/2019 badkamer, toilet, keuken en vloer zijn vernieuwd. In de taxatie van [yyy] is bovendien gesteld dat de kosten van deze werkzaamheden niet becijferd kunnen worden omdat de werkzaamheden werden uitgevoerd door de vorige eigenaars, die inmiddels overleden zijn. Middeling van de door [yyy] en [xxx] genoemde waarden overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde uitgangspunt zou leiden tot een bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt te nemen waarde van € 85.225,--.
9.6.2.
[xxx] heeft in haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 8] een afwaardering toegepast van 82,5%. Gelet op de goede staat van onderhoud waarin het kampeermiddel volgens blz. 46 van het rapport van [xxx] verkeerde, zou het hof overeenkomstig het in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema komen tot een aftrek van 25%, en dus tot een aan [geïntimeerde 8] toe te kennen tegemoetkoming van (75% van € 85.225,-- is) € 63.918,75.
9.6.3.
Duinrand heeft er in haar memorie na tussenarrest echter op gewezen dat zij, voordat [geïntimeerde 8] op 31 juli 2019 het kampeermiddel aan het [adres ] kocht van de vorige huurder van die standplaats, [geïntimeerde 8] bij e-mail van 23 juli 2019 heeft gewaarschuwd voor de voorgenomen herstructurering. In de betreffende e-mail staat onder meer het volgende:
“Sie wissen dat die Möglichkeit besteht das wir noch diesem Jahr ein Kündigung geben und Sie Ende 2020 alles raumen müssen?”
[geïntimeerde 8] heeft daar bij e-mail van 24 juli 2019 onder meer het volgende op geantwoord:
“Dass die Kündigung in diesem Jahr noch kommen kann, ist uns bewusst, wenngleich es auch unendlich traurig wäre.”
[geïntimeerde 8] heeft het kampeermiddel vervolgens van de vorige huurder van de standplaats gekocht voor een bedrag van slechts € 9.500,--. Duinrand stelt dat [geïntimeerde 8] om deze reden geen recht heeft op enige tegemoetkoming, althans dat die tegemoetkoming niet op een hoger bedrag moet worden vastgesteld dan € 9.500,--.
9.6.4.
De huurders hebben in hun antwoordmemorie na tussenarrest erkend dat [geïntimeerde 8] , toen hij het kampeermiddel kocht, een waarschuwing over de aanstaande beëindiging van de huur van de standplaats heeft ontvangen. Volgens hen neemt dit niet weg dat ook aan [geïntimeerde 8] een tegemoetkoming voor het verlies van het kampeermiddel toekomt. Volgens de huurders valt niet in te zien waarom [geïntimeerde 8] niet tenminste het aankoopbedrag van € 9.500,-- vergoed zou moeten krijgen.
9.6.5.
Het hof ziet in de hiervoor in rov. 9.6.3 en 9.6.4 geschetste omstandigheden aanleiding om de aan [geïntimeerde 8] toekomende tegemoetkoming vast te stellen op € 9.500,--; dat [geïntimeerde 8] grotere schade lijdt, is niet onderbouwd. [geïntimeerde 8] heeft erkend dat de aankoop van het kampeermiddel hem niet meer dan dat bedrag heeft gekost. Het hof ziet evenmin aanleiding om, zoals door Duinrand bepleit, aan [geïntimeerde 8] in het geheel geen vergoeding toe te kennen. [geïntimeerde 8] heeft, evenals de andere huurders, zijn kampeermiddel moeten prijsgeven vanwege de wens van Duinrand om een herstructurering uit te voeren. Daarom is toekenning van een tegemoetkoming op zijn plaats. Dat zou wellicht anders zijn geweest als Duinrand geweigerd zou hebben aan overdracht van de grondhuur mee te werken, met andere woorden wanneer zij een actief uitsterfbeleid zou hebben gevoerd, maar dat is gesteld noch gebleken.
Huurders 9.a en 9.b: [geïntimeerde 9a] en [geïntimeerde 9b] – [adres ]
9.7.1.
Huurders 9.a en 9.b, [geïntimeerde 9a] en [geïntimeerde 9b] , maken ter zake hun kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 77.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 67 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 63.000,. De huurders verdedigen de door [yyy] genoemde waarde met de stelling dat de vakantiewoning in 2016 is “gerenoveerd”. Uit het rapport van [yyy] blijkt dat het diverse ingrijpende werkzaamheden aan het vakantiehuisje betrof. Uit het rapport van [xxx] blijkt dat [xxx] zich van deze verbouwing ook rekenschap heeft gegeven. De gestelde gemaakte kosten zijn niet op concrete wijze onderbouwd. Daarom en om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 70.000,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 9a] en [geïntimeerde 9b] toekomende tegemoetkoming.
9.7.2.
[xxx] heeft op blz. 67 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 9a] en [geïntimeerde 9b] een afwaardering toegepast van 84%. Volgens de huurders is die aftrek te hoog. Het hof acht die afwaardering te hoog, omdat [xxx] op blz. 66 van haar rapport heeft vastgesteld dat het zomerhuisje in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal die aftrek overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 9a] en [geïntimeerde 9b] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 70.000,-- is) € 52.500,--.
Huurder 11: [geïntimeerde 11] – [adres ]
9.8.1.
Huurder 11, [geïntimeerde 11] , maakt ter zake zijn kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 37.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 95 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 45.000,. In beide taxatierapporten is rekening gehouden met het feit dat in 2012 de kozijnen (en ramen) van de badkamer zijn vernieuwd. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van de twee genoemde waarden, dus € 41.000,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 11] toekomende tegemoetkoming.
9.8.2.
[xxx] heeft op blz. 95 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 11] een afwaardering toegepast van 84,5%. De huurders hebben aangevoerd dat die afschrijving onbegrijpelijk hoog is, en daartoe onder meer gewezen op het feit dat het kampeermiddel volgens [xxx] in een redelijke staat van onderhoud verkeert. Het hof is ook van oordeel dat die afschrijving te hoog is, omdat het kampeermiddel volgens het gestelde op blz. 94 van het rapport van [xxx] in een redelijke staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de afwaardering overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 50%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 11] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (50% van € 41.000,-- is) € 20.500,--.
Huurster 12: [geïntimeerde 12] – [adres ]
9.9.1.
Huurster 12, [geïntimeerde 12] , maakt ter zake haar kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 41.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 89 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 40.000,. Deze waarden ontlopen elkaar dus vrijwel niet. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 40.500,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 12] toekomende tegemoetkoming.
9.9.2.
[xxx] heeft op blz. 89 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 12] een afwaardering toegepast van 88,5%. De huurders hebben aangevoerd dat die afwaardering veel te hoog is, gelet op het uit beide taxatierapporten blijkende feit dat in de periode 2017-2019 renovatiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden waarbij onder meer de vloer van de keuken is vervangen en een buitenmuur is geïsoleerd. Ook hebben zij gewezen op het feit dat het kampeermiddel volgens [xxx] in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof honoreert het standpunt van de huurders dat de door [xxx] toegepaste afwaardering te hoog is. Het hof zal de afwaardering overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. De gestelde renovatiewerkzaamheden leiden niet tot een vermindering van dat percentage, aangezien die werkzaamheden al in de uitgangswaarde zijn verdisconteerd. Het hof zal de aan [geïntimeerde 12] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 40.500,-- is) € 30.375,--.
Huurster 13: [geïntimeerde 13] – [adres ]
9.10.1.
Huurster 13, [geïntimeerde 13] , maakt ter zake haar kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 60.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag.
9.10.2.
Tussen partijen is in hun memories na tussenarrest gedebatteerd over de vraag welke pagina’s van het rapport van [xxx] betrekking hebben op het kampeermiddel van [geïntimeerde 13] aan het [adres ] . De huurders hebben in verband daarmee als productie 23 de vragenlijst overgelegd die [geïntimeerde 13] met het oog op de door [xxx] te verrichten taxatie heeft ingediend. De daarop ingevulde gegevens zijn terug te vinden op blz. 36 van het taxatierapport van [xxx] , waarbij ook het adres [adres ] is vermeld. De op blz. 37 van dit taxatierapport van [xxx] genoemde herbouwwaarde van € 52.290, ligt ook in dezelfde orde van grootte als de door [yyy] genoemde waarde van € 60.000,--. Tussen partijen staat echter vast dat de foto op blz. 36 van het rapport van [xxx] niet een foto is van het kampeermiddel van [geïntimeerde 13] . Het hof volgt de huurders daarom in hun stelling dat [xxx] op blz. 36 van haar rapport abusievelijk een onjuiste foto van dit kampeermiddel heeft opgenomen. Die vergissing doet echter geen afbreuk aan de verdere inhoud van het deel van het rapport van [xxx] dat betrekking heeft op het kampeermiddel van [geïntimeerde 13] , omdat uit productie 23 van de huurders volgt dat [xxx] van de juiste gegevens over dat kampeermiddel is uitgegaan.
9.10.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hof Duinrand niet volgt in haar stelling dat de taxatie door [xxx] van het kampeermiddel van [geïntimeerde 13] te vinden is op de bladzijden 44 en 45 van het rapport van [xxx] . De op blz. 44 van dat rapport vermelde gegevens wijken in belangrijke mate af van de gegevens die [yyy] tot uitgangspunt heeft genomen én van de gegevens op de door de huurders overgelegde productie 23. Bovendien staat bovenaan bladzijde 44 een ander adres vermeld ( [adres ] ) en wijkt de op bladzijde 45 genoemde herbouwwaarde van € 39.000,-- onverklaarbaar veel af van de door [yyy] genoemde opstalwaarde van € 60.000,--. Dergelijk omvangrijke verschillen zijn bij de andere getaxeerde kampeermiddelen (vrijwel) niet voorgekomen. Duinrand heeft haar stelling dat de taxatie van het kampeermiddel van [geïntimeerde 13] niet te vinden is op de bladzijden 36 en 37 maar op de bladzijden 44 en 45 van het rapport van [xxx] daarom onvoldoende onderbouwd. De veronderstelling van de huurders dat in het rapport (slechts) sprake is geweest van een verwisseling van foto’s is kennelijk juist.
9.10.4.
Sprake is dus van een door [yyy] getaxeerde waarde van € 60.000,-- en van een door [xxx] getaxeerde waarde van € 52.290,--. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 56.145,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 13] toekomende tegemoetkoming.
9.10.2.
[xxx] heeft op blz. 37 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 13] een afwaardering toegepast van 79,5%. De huurders hebben betwist dat een dergelijk afwaarderingspercentage moet worden toegepast, en erop gewezen dat het kampeermiddel volgens de taxatie van [xxx] (blz. 36) in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof honoreert die stelling, en zal de door [xxx] gehanteerde afwaardering overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 13] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 56.145,-- is) € 42.108,75.
Huurster 21: [geïntimeerde 21] – [adres ]
9.11.1.
Huurster 21, [geïntimeerde 21] , maakt ter zake haar kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 68.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag.
9.11.2.
De huurders hebben in hun memorie na tussenarrest gesteld dat [xxx] het kampeermiddel van [geïntimeerde 21] niet getaxeerd heeft. Duinrand heeft in haar memorie na tussenarrest (voetnoot 3 op bladzijde 6) gesteld dat [xxx] dit kampeermiddel wel getaxeerd heeft maar in het taxatierapport per vergissing als adres [adres ] in plaats van [adres ] heeft opgenomen. De huurders hebben dat in hun antwoordmemorie na tussenarrest niet betwist. Bij vergelijking van de foto’s en omschrijving op enerzijds blz. 16 van het op [adres ] betrekking hebbende rapport van [yyy] en anderzijds op blz. 108 van het rapport van [xxx] , blijkt dat beide taxateurs hetzelfde kampeermiddel hebben getaxeerd. Het hof volgt Duinrand dus in haar stelling dat in het rapport van [xxx] per vergissing slechts een onjuiste straatnaam van dit kampeermiddel is genoemd. De stelling van de huurders, dat [xxx] het kampeermiddel van [geïntimeerde 21] in het geheel niet heeft getaxeerd, moet als onvoldoende onderbouwd worden verworpen, mede gelet op het in 9.11.3 vermelde.
9.11.3.
Op blz. 109 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 60.500,. Het hof constateert bij vergelijking van het gestelde op blz. 108 van het rapport van [xxx] met het gestelde op blz. 16 van het op dit kampeermiddel betrekking hebbende rapport van [yyy] dat beide taxateurs in grote lijnen van dezelfde gegevens over dit kampeermiddel zijn uitgegaan. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van de twee door de taxateurs genoemde waarden, dus € 64.250,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 21] toekomende tegemoetkoming.
9.11.4.
[xxx] heeft op blz. 109 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 21] een afwaardering toegepast van 90%. Het hof deelt het oordeel van de huurders dat die afwaardering te hoog is. Volgens blz. 108 van het rapport van [xxx] (waarop dus zoals onder 9.11.2 overwogen abusievelijk een onjuist adres is genoemd) verkeert het kampeermiddel in een redelijke staat van onderhoud. Het hof zal daarom overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema een afwaardering toepassen van 50%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 21] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (50% van € 64.250,-- is) € 32.125,--.
Huurster 23: [geïntimeerde 23] – [adres ]
9.12.1.
Huurster 23, [geïntimeerde 23] , maakt ter zake haar kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 49.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 55 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 54.600,, dus in enige mate hoger dan de door [yyy] genoemd opstalwaarde. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 51.800,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 23] toekomende tegemoetkoming.
9.12.2.
[xxx] heeft op blz. 55 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 23] een afwaardering toegepast van 89%. De huurders hebben aangevoerd dat die afwaardering onredelijk hoog is, mede gelet op het feit dat in 1994 een aanbouw met slaapkamer is gerealiseerd en dat in 2018 de vloer in de slaapkamer volledig is vernieuwd en nieuw laminaat is gelegd in vrijwel de hele woning. Het hof constateert dat die verbeteringen worden genoemd in beide taxatierapporten en al verdisconteerd zijn in de uitgangswaarde van € 51.800,--. Het hof honoreert wel de stelling van de huurders dat de door [xxx] gehanteerde afwaardering te hoog is, aangezien op blz. 54 van het rapport van [xxx] is vermeld dat het kampeermiddel in een redelijke staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de door [xxx] gehanteerde aftrek van 89% overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 50%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 23] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (50% van € 51.800,-- is) € 25.900,--.
Huurster 25: [geïntimeerde 25] – [adres ]
9.13.1.
Huurster 25, [geïntimeerde 25] , maakt ter zake haar kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 46.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 65 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 57.750,, dus op een hoger bedrag dan waartoe [yyy] is gekomen. Bij vergelijking van blz. 64 van het taxatierapport van [xxx] en blz. 16 van het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] blijkt dat beide taxateurs van ongeveer dezelfde gegevens van dit kampeermiddel zijn uitgegaan Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van de twee waarden, dus € 51.875,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 25] toekomende tegemoetkoming.
9.13.2.
[xxx] heeft op blz. 65 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 25] een afwaardering toegepast van 87,5%. De huurders hebben aangevoerd dat die afwaardering onredelijk hoog is, mede gelet op werkzaamheden die in 2017/2018 aan dit kampeermiddel zijn uitgevoerd en gelet op het feit dat het kampeermiddel volgens het rapport van [xxx] in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof constateert dat de door de huurders gestelde uitgevoerde werkzaamheden worden genoemd in beide taxatierapporten en al verdisconteerd zijn in de uitgangswaarde van € 51.875,--. Het hof honoreert wel de stelling van de huurders dat de door [xxx] gehanteerde afwaardering te hoog is, aangezien op blz. 64 van het rapport van [xxx] is vermeld dat het kampeermiddel in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de door [xxx] gehanteerde aftrek van 87,5% daarom overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 25] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 51.875,-- is) € 38.906,25.
9.13.3.
De door de huurders gestelde en door Duinrand gemotiveerd betwiste omstandigheid dat de koop en de verbouwing door [geïntimeerde 25] hebben plaatsgevonden op een moment waarop Duinrand al wist dat zij de huur mogelijk ging opzeggen, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Dit is geen omstandigheid die een rol speelt bij de vaststelling van de in artikel 12 lid 5 onder b van de RECRON-voorwaarden bedoelde tegemoetkoming.
Huurders 26.a en 26.b: [geïntimeerde 26a] en [geïntimeerde 26b] – [adres ]
9.14.1.
Huurders 26.a en 26.b, [geïntimeerde 26a] en [geïntimeerde 26b] , maken ter zake hun kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 69.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 63 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 50.000,--. Het hof constateert dat het verschil tussen beide waarden aanzienlijk is. Bij vergelijking van blz. 62 van het rapport van [xxx] met blz. 16 van het op dit kampeermiddel betrekking hebbende rapport van [yyy] blijkt dat beide taxateurs in grote lijnen van dezelfde gegevens over het kampeermiddel zijn uitgegaan. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 59.500,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 26a] en [geïntimeerde 26a] toekomende tegemoetkoming.
9.14.2.
[xxx] heeft op blz. 63 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 26a] en [geïntimeerde 26a] een afwaardering toegepast van 89%. De huurders hebben gesteld dat dit percentage te hoog is, mede vanwege de omstreeks 2012-2015 uitgevoerde renovatiewerkzaamheden en het feit dat het kampeermiddel volgens het rapport van [xxx] in een redelijke staat van onderhoud verkeert. Het hof constateert dat de renovatiewerkzaamheden worden genoemd in beide taxatierapporten en al verdisconteerd zijn in de uitgangswaarde van € 59.500,--. Het hof honoreert wel de stelling van de huurders dat de door [xxx] gehanteerde afwaardering van 89% te hoog is, aangezien op blz. 62 van het rapport van [xxx] is vermeld dat het kampeermiddel in een redelijke staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de door [xxx] gehanteerde aftrek van 89% overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 50%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 26a] en [geïntimeerde 26a] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (50% van € 59.500,-- is) € 29.750,--.
Huurder 28: [geïntimeerde 28] – [adres ]
9.15.1.
Huurder 28, [geïntimeerde 28] , maakt ter zake zijn kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 40.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 17 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 35.650,. Bij vergelijking van blz. 16 van het rapport van [xxx] met blz. 16 van het op dit kampeermiddel betrekking hebbende rapport van [yyy] blijkt dat beide taxateurs in grote lijnen van dezelfde gegevens over dit kampeermiddel zijn uitgegaan. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 37.825,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 28] toekomende tegemoetkoming.
9.15.2.
[xxx] heeft op blz. 17 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 28] een afwaardering toegepast van 87,5%. De huurders hebben aangevoerd dat dit percentage te hoog is, gelet op de renovatiewerkzaamheden die minder dan 10 jaar geleden hebben plaatsgevonden aan delen van het kampeermiddel en omdat het kampeermiddel volgens het rapport van [xxx] in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof constateert dat de renovatiewerkzaamheden worden genoemd in beide taxatierapporten en al verdisconteerd zijn in de uitgangswaarde van € 37.825,--. Het hof honoreert wel de stelling van de huurders dat de door [xxx] gehanteerde afwaardering te hoog is, aangezien op blz. 16 van het rapport van [xxx] is vermeld dat het kampeermiddel in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de door [xxx] gehanteerde aftrek van 87,50% overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 28] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 37.825,-- is) € 28.368,75.
Huurders 30.a en 30.b: [geïntimeerde 30a] en [geïntimeerde 30b] – [adres ]
9.16.1.
Huurders 30.a en 30.b, [geïntimeerde 30a] en [geïntimeerde 30b] , maken ter zake hun kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 62.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 99 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 62.500,--. Het hof constateert dat deze waarden vrijwel gelijk zijn. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 62.250,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 30a] en [geïntimeerde 30b] toekomende tegemoetkoming.
9.16.2.
[xxx] heeft op blz. 99 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 30a] en [geïntimeerde 30b] een afwaardering toegepast van 89%. Volgens de huurders is die afwaardering te hoog. Zij wijzen daarbij onder meer op het feit dat dit kampeermiddel volgens het rapport van [xxx] in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof is van oordeel dat het afwaarderingspercentage gelet op de goede staat van onderhoud inderdaad te hoog is. Het hof zal de door [xxx] gehanteerde aftrek van 89% overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 30a] en [geïntimeerde 30b] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 62.250,-- is) € 46.687,50.
Huurders 33.a en 33.b: [geïntimeerde 33a] en [geïntimeerde 33b] – [adres ]
9.17.1.
Huurders 33.a en 33.b, [geïntimeerde 33a] en [geïntimeerde 33b] , maken ter zake hun kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 67.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 49 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 55.550,. Bij vergelijking van blz. 48 van het rapport van [xxx] met blz. 16 van het op dit kampeermiddel betrekking hebbende rapport van [yyy] blijkt dat beide taxateurs met betrekking van dit kampeermiddel in grote lijnen van dezelfde gegevens zijn uitgegaan. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 61.275,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 33a] en [geïntimeerde 33b] toekomende tegemoetkoming.
9.17.2.
[xxx] heeft op blz. 49 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 33a] en [geïntimeerde 33b] een afwaardering toegepast van 84,%. De huurders stellen dat dit percentage te hoog is, mede gelet op het feit dat het kampeermiddel volgens het rapport van [xxx] is opgebouwd uit degelijke bouwmaterialen en in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof honoreert de stelling van de huurders dat de door [xxx] gehanteerde afwaardering te hoog is, aangezien op blz. 48 van het rapport van [xxx] is vermeld dat het kampeermiddel in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de door [xxx] gehanteerde aftrek van 84% overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 33a] en [geïntimeerde 33b] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 61.275,-- is) € 45.956,25.
Huurders 34.a en 34.b: [geïntimeerde 34a] / A [geïntimeerde 34b] – [adres ]
9.18.1.
Huurders 34.a en 34.b, [geïntimeerde 34a] / A [geïntimeerde 34b] , maken ter zake hun kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 63.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 41 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 57.500,. Er is niet gesteld dat in de rapporten van onjuiste gegevens over de staat van dit kampeermiddel is uitgegaan. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van de twee genoemde waarden, dus € 60.250,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 34a] en [geïntimeerde 34b] toekomende tegemoetkoming.
9.18.2.
[xxx] heeft op blz. 41 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 34a] en [geïntimeerde 34b] een afwaardering toegepast van 73,5%. De huurders hebben aangevoerd dat dit percentage te hoog is, mede omdat het kampeermiddel volgens het rapport van [xxx] in een goede staat van onderhoud verkeert en omdat in recente jaren – kort gezegd – beperkte renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd. Het hof constateert dat de beperkte renovatiewerkzaamheden worden genoemd in beide taxatierapporten, en al verdisconteerd zijn in de uitgangswaarde van € 60.250,--. Het hof honoreert wel de stelling van de huurders dat de door [xxx] gehanteerde afwaardering te hoog is, aangezien op blz. 40 van het rapport van [xxx] is vermeld dat het kampeermiddel in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de door [xxx] gehanteerde aftrek van 73,5% overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 34a] en [geïntimeerde 34b] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 60.250,-- is) € 45.187,50.
Huurder 37: [geïntimeerde 37] – [adres ]
9.19.1.
Huurder 37, [geïntimeerde 37] , maakt ter zake zijn kampeermiddel dat geplaatst was op de standplaats [adres ] aanspraak op een tegemoetkoming van € 54.000,--. In het op dit kampeermiddel betrekking hebbende taxatierapport van [yyy] is de opstalwaarde (technische waarde) van dat kampeermiddel begroot op dat bedrag. Op blz. 59 van het taxatierapport van [xxx] is de herbouwwaarde van het kampeermiddel begroot op € 42.000,. Er is niet gesteld dat in de rapporten van onjuiste gegevens over de staat van dit kampeermiddel is uitgegaan. Om de hiervoor in rov. 9.2.7 genoemde redenen zal het hof het gemiddelde van deze twee waarden, dus € 48.000,--, tot uitgangspunt nemen bij de verdere begroting van de aan [geïntimeerde 37] toekomende tegemoetkoming.
9.19.2.
[xxx] heeft op blz. 59 van haar rapport ten aanzien van het kampeermiddel van [geïntimeerde 37] een afwaardering toegepast van 73,5%. De huurders hebben aangevoerd dat dit percentage te hoog is, mede omdat het kampeermiddel volgens het rapport van [xxx] in een goede staat van onderhoud verkeert en omdat in 2018 – kort gezegd – beperkte renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof zijn de genoemde beperkte renovatiewerkzaamheden al verdisconteerd in de uitgangswaarde van € 48.000,--. Het hof honoreert wel de stelling van de huurders dat de door [xxx] gehanteerde afwaardering te hoog is, aangezien op blz. 58 van het rapport van [xxx] is vermeld dat het kampeermiddel in een goede staat van onderhoud verkeert. Het hof zal de door [xxx] gehanteerde aftrek van 73,5% overeenkomstig het hiervoor in rov. 9.2.14 vastgestelde afwaarderingsschema beperken tot 25%. Het hof zal de aan [geïntimeerde 37] toekomende tegemoetkoming daarom vaststellen op (75% van € 48.000,--, is) € 36.000,--.
Over het moment waarop de hierboven vastgestelde tegemoetkomingen opeisbaar zijn
9.20.1.
Duinrand heeft in haar memorie van grieven haar eis in conventie gewijzigd. Onder IV vordert Duinrand na deze eiswijziging veroordeling van zichzelf om aan de geïntimeerden sub 1 tot en met 41.b de in productie 47 genoemde vergoeding te voldoen, althans een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen vergoeding, indien en zodra geïntimeerden sub 1 tot en met 41.b de door hen gehuurde jaarplaatsen op vakantiepark Duinrand-West geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand hebben gesteld, althans op een door het hof te bepalen moment. In deze vordering in conventie ligt het verweer in reconventie besloten dat Duinrand de tegemoetkomingen aan de huurders pas hoeft te voldoen indien en zodra de betreffende huurders de door hen gehuurde standplaatsen op Duinrand-West geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand hebben gesteld.
9.20.2.
Duinrand heeft dit verweer in de memorie van grieven niet nader onderbouwd. Het hof heeft in het deeleindarrest van 8 augustus 2023 vervolgens, voor zover hier van belang:
  • elk van de huurders veroordeeld om de door hem of haar gehuurde standplaats uiterlijk op 31 maart 2024 geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand te stellen;
  • elk van de huurders veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij niet tijdig voldoen aan de veroordeling tot ontruiming van de standplaats.
Tegen het arrest van 8 augustus 2023 is – voor zover aan het hof bekend – geen cassatieberoep ingesteld. Het hof neemt daarom aan dat het deel van het arrest dat eindarrest is, onherroepelijk is geworden. Het hof heeft mede om die reden geen aanleiding om te veronderstellen dat de huurders niet aan de veroordeling tot ontruiming hebben voldaan. De tussen partijen gewisselde memories na tussenarrest bevatten daar ook geen aanknopingspunten voor.
9.20.3.
Het hof ziet daarom geen aanleiding om aan de veroordeling van Duinrand om de tegemoetkomingen te voldoen, enige voorwaarde of tijdsbepaling te verbinden. Voor zover een huurder al niet tijdig aan de veroordeling heeft voldaan, zal daaruit mogelijk een vordering van Duinrand kunnen voortvloeien ter zake verbeurde dwangsommen of schadevergoeding voor de vertraagde oplevering. Duinrand kan haar verplichting om aan de betreffende huurder de tegemoetkoming te voldoen dan mogelijk verrekenen met een dergelijke tegenvordering. Dat het noodzakelijk zou zijn aan de veroordeling van Duinrand tot betaling van de tegemoetkomingen een tijdsbepaling of voorwaarde te verbinden heeft Duinrand gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Vordering IV in conventie is in zoverre niet toewijsbaar.
Over de wettelijke rente over de te betaling tegemoetkomingen
9.21.
De huurders hebben in het geding bij de rechtbank over de door Duinrand te betalen tegemoetkomingen wettelijke rente gevorderd “vanaf datum vonnis”. De vordering ter zake de tegemoetkomingen is ingesteld voor het geval bij het door de rechtbank te wijzen vonnis de ontruiming van de standplaatsen zou worden uitgesproken. Inmiddels zijn de huurders in het in deze zaak gewezen arrest van 8 augustus 2023 veroordeeld om de standplaatsen uiterlijk 31 maart 2024 te ontruimen. Het hof ziet daarin aanleiding om de wettelijke rente over de tegemoetkomingen toe te wijzen vanaf 31 maart 2024. Het hof zal daarom de vordering van de huurders in reconventie aldus toewijzen dat Duinrand wordt veroordeeld aan elk van de huurders de ten aanzien van die huurder vastgestelde tegemoetkoming te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente over die tegemoetkoming vanaf 31 maart 2024.
De proceskosten
9.22.1.
In het deeleindarrest van 8 augustus 2023 heeft het hof:
  • de proceskosten van het geding in conventie bij de kantonrechter in conventie tussen de partijen gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
  • de in de kop van dat arrest genoemde huurders in de proceskosten van het geding in principaal hoger beroep veroordeeld (voor zover gemaakt in de periode tot dat deeleindarrest);
  • geoordeeld dat in incidenteel hoger beroep geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.
Dit brengt mee dat het hof nu nog moet beslissen over:
  • de proceskosten van het geding in reconventie bij de kantonrechter;
  • de nadere proceskosten van het principaal hoger beroep, voor zover gemaakt na arrest 8 augustus 2023.
9.22.2.
De voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld – dat de huurovereenkomsten van de huurders ter zake de standplaatsen zouden eindigen – is met het arrest van 8 augustus 2023 in vervulling gegaan. Dat in reconventie is geprocedeerd over de in verband met de beëindiging van de huur aan de huurders toekomende tegemoetkomingen, is een gevolg van het feit dat Duinrand tot een herstructurering van het recreatiepark wilde overgaan. Het hof beschouwt Duinrand gelet op de hoogte van de bij dit arrest toegekende tegemoetkomingen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal Duinrand daarom in de proceskosten van het geding in reconventie bij de kantonrechter veroordelen, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente.
9.22.3.
Om dezelfde reden zal het hof Duinrand ook veroordelen in de nadere proceskosten van het principaal hoger beroep, voor zover gemaakt na arrest 8 augustus 2023, vermeerderd met de over de proceskosten van het principaal hoger beroep gevorderde wettelijke rente.
9.22.3.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover daarom niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden (vergelijk HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).
9.22.4.
Omdat de huurders in het geding bij de kantonrechter en in het hoger beroep hebben geprocedeerd bij één advocaat die bij elke proceshandeling telkens één processtuk namens alle huurders tezamen heeft ingediend, zal het hof in reconventie respectievelijk in principaal hoger beroep één bedrag ter zake proceskosten vaststellen. Het hof zal voor de keuze van het tarief uitgaan van het tarief dat hoort bij de aan de huurders tezamen in totaal toegewezen hoofdsom.
Conclusie en afwikkeling
9.23.
Uit al het voorgaande volgt de hieronder te vermelden uitspraak.

10.De uitspraak

Het hof:
nader op het principaal en incidenteel hoger beroep
constateert dat het incidenteel hoger beroep al geheel is afgedaan in het deeleindarrest van 8 augustus 2023;
veroordeelt Duinrand in reconventie tot betaling van:
  • € 80.437,50 aan huurder 3, [geïntimeerde 3] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 46.125,-- aan huurder 4, [geïntimeerde 4] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 88.762,50 aan huurder 5, [geïntimeerde 5] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 9.500,-- aan huurder 8, [geïntimeerde 8] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 52.500,-- aan huurders 9.a en 9.b, [geïntimeerde 9a] en [geïntimeerde 9b] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 20.500,-- aan huurder 11, [geïntimeerde 11] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 30.375,-- aan huurster 12, [geïntimeerde 12] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 42.108,75 aan huurster 13, [geïntimeerde 13] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 32.125,-- aan huurster 21, [geïntimeerde 21] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 25.900,-- aan huurster 23, [geïntimeerde 23] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 38.906,25 aan huurster 25, [geïntimeerde 25] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 29.750,-- aan huurders 26.a en 26.b, [geïntimeerde 26a] en [geïntimeerde 26b] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 28.368,75 aan huurder 28, [geïntimeerde 28] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 46.687,50 aan huurders 30.a en 30.b, [geïntimeerde 30a] en [geïntimeerde 30b] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 45.956,25 aan huurders 33.a en 33.b, [geïntimeerde 33a] en [geïntimeerde 33b] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 45.187,50 aan huurders 34.a en 34.b, [geïntimeerde 34a] / A [geïntimeerde 34b] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
  • € 36.000,-- aan huurder 37, [geïntimeerde 37] , vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2024;
veroordeelt Duinrand in de proceskosten van het geding in reconventie bij de kantonrechter, en begroot die kosten aan de zijde van de huurders op € 2.490,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de veertiende dag na de datum van dit arrest;
veroordeelt Duinrand in de nadere proceskosten van het principaal hoger beroep, voor zover gemaakt na het in deze zaak gewezen arrest 8 augustus 2023, en begroot die kosten aan de zijde van de huurders op € 5.286,-- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de veertiende dag na de datum van dit arrest;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het ter zake de tegemoetkomingen en de genoemde proceskosten meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, I.B.N. Keizer en J.K. Six-Hummel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 oktober 2024.
griffier rolraadsheer