Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal en het herstel proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 maart 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 april 2024;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 16 juli 2024;
- de brief van de GI van 26 juli 2024, waarin de GI om uitstel van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verzocht;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 31 juli 2024;
- het e-mailbericht van de GI van 3 september 2024, met als bijlage een verslag van het [instantie 1] van 3 september 2024;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 4 september 2024.
3.De beoordeling
- de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, dus tot 16 maart 2025; en
- een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlenen voor de duur van een jaar, dus tot 16 maart 2025.
niet(in deeltijd) bij de vader ligt. Dit klemt temeer omdat een perspectiefbesluit naar zijn aard niet tijdelijk is; het ziet immers op het (definitieve) toekomstperspectief van een minderjarige. De situatie rondom [minderjarige] en de vader is op dit moment nog volop aan veranderingen onderhevig. Allereerst heeft de vader in de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zo heeft de vader iedere vrijdag nagenoeg een hele dag onbegeleide omgang met [minderjarige] , beschikt hij per 1 oktober 2024 over een woonruimte waar [minderjarige] kan overnachten, verleent hij zijn medewerking aan de hulpverlening en werkt hij goed samen met de GI en [instantie 2] . Verder heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de vader – anders dan de moeder – [minderjarige] niet belast en sluit de GI in de toekomst een (deeltijd)plaatsing van [minderjarige] bij de vader niet uit. Daarbij komt dat ook de GI op dit moment nog niet weet waar [minderjarige] definitief gaat opgroeien. Een plaatsing van [minderjarige] op [instantie 3] is eerst noodzakelijk om de oorzaak van de (gedrags)problematiek van [minderjarige] te achterhalen en om de GI te adviseren over welke (perspectiefbiedende) woon- en behandelplek het meest in het belang van [minderjarige] is. Genoemde feiten en omstandigheden maken dat het hof, anders dan de rechtbank, het perspectiefbesluit van de GI niet onderschrijft.