ECLI:NL:GHSHE:2024:3029

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
200.340.941_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een vereffenaar in de nalatenschappen van vader en moeder na beneficiaire aanvaarding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschappen van een overleden vader en moeder. De vader overleed op 8 oktober 2019 en de moeder op 28 december 2022. De erfgenamen, bestaande uit de kinderen van het echtpaar, hebben de nalatenschappen beneficiair aanvaard. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 9 februari 2024 de benoeming van een vereffenaar toegewezen, omdat de erfgenamen er niet in slaagden om de nalatenschappen gezamenlijk af te wikkelen. Appellanten, de kinderen, hebben in hoger beroep de benoeming van de vereffenaar betwist, stellende dat er geen schulden zijn en dat de nalatenschap reeds verdeeld is. Het hof heeft echter geoordeeld dat de benoeming van de vereffenaar gerechtvaardigd is, omdat er sprake is van een verstoorde verhouding tussen de erfgenamen en er geen vertrouwen is om samen tot een boedelbeschrijving te komen. Het hof heeft bevestigd dat de vereffenaar de taak heeft om een boedelbeschrijving op te stellen en dat de aanwezigheid van schulden niet de enige reden is voor de benoeming van een vereffenaar. De rechtbank heeft terecht gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om een vereffenaar te benoemen, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 26 september 2024
Zaaknummer : 200.340.941/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/396751 / EX RK 23-128
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellant 2]
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant 1] en [appellant 2] ,
advocaat: mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[verweerder 3],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
hierna afzonderlijk te noemen: [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] ,
advocaat: mr. K.G.J. Boddaert te Eindhoven.
belanghebbende:
mr. [de vereffenaar], verbonden aan [bedrijf] te Eindhoven, in de hoedanigheid van bij beschikking waarvan beroep benoemde vereffenaar in de nalatenschappen van de heer [de vader] , overleden op 8 oktober 2019, en mevrouw [de moeder] , overleden op 28 december 2022.
hierna te noemen: de vereffenaar.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
‘s-Hertogenbosch, van 9 februari 2024, waarbij het verzoek van verweerders om mr. [de vereffenaar] te benoemen tot vereffenaar in de nalatenschap van [de vader] en in de nalatenschap van [de moeder] is toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 t/m 14), ingekomen ter griffie van dit hof op 3 mei 2024, hebben appellanten het hof verzocht, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking, de beschikking van 9 februari 2024 te vernietigen en verweerders alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel hun verzoek(en) af te wijzen, zulks met voordeling van verweerders in de kosten van deze procedures.
2.2.
Bij verweerschrift in hoger beroep met vier producties (nr. 28 t/m 31), ingekomen ter griffie van dit hof op 16 juli 2024, hebben verweerders geconcludeerd tot verwerping van de grieven en zij hebben het hof verzocht de door appellanten bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 8 december 2023;
  • de brief van 29 december 2023 van mr. Boiten en de akte houdende uitlating van 12 januari 2024 van mr. Boddaert, ingekomen ter griffie van dit hof op 28 mei 2024;
  • het bericht van 13 augustus 2024, vergezeld van de niet - immers te laat aangereikt en tevens omvangrijk - als producties toegelaten en dus ook niet besproken producties 28 en 29 als ingediend namens mr. Boddaert, ingekomen ter griffie van dit hof op 13 augustus 2024, uit welk bericht blijkt dat inmiddels door de vereffenaar in beide nalatenschappen een voorlopig boedelbeschrijving is ingediend, en
  • de inhoud van de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Boiten overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant 1] , bijgestaan door mr. Boiten;
  • [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] , bijgestaan door mr. Boddaert en
  • de vereffenaar.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. Appellanten en verweerders zijn allemaal kinderen van de heer [de vader] (hierna: vader) en mevrouw [de moeder] (hierna: moeder).
Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
Vader is op 8 oktober 2019 overleden en moeder op 28 december 2022.
Bij testament van 19 december 2018 heeft vader over zijn nalatenschap beschikt. Hij heeft moeder en de kinderen, ieder voor gelijke delen (1/6), tot erfgenamen benoemd. Moeder is tevens tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd.
De nalatenschap van vader is door moeder en de kinderen beneficiair aanvaard.
Moeder heeft haar benoeming tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder aanvaard. Na het overlijden van moeder is deze taak overgenomen door [appellant 1] , conform het bepaalde in het testament van vader.
In de nalatenschap van vader heeft moeder in haar hoedanigheid van executeur bij notariële akte van 7 juli 2021 een boedelbeschrijving laten opstellen. In deze boedelbeschrijving is onder meer het volgende opgenomen:
“(...) Uit voormelde beschrijving blijkt dat tot de ontbonden gemeenschap van goederen van erflater en moeder behoort een vordering op [appellant 1] groot achtenvijftigduizend driehonderdéénendertig euro (€ 58.331,00). Over de hoogte van deze vordering bestaat tussen moeder en [appellant 1] , een geschil. De hoogte van deze vordering zal in een later stadium desnoods door de rechter worden vastgesteld. Indien en zodra de precieze hoogte van de vordering op [appellant 1] is vastgesteld én deze afwijkt van voormeld bedrag van achtenvijftigduizend driehonderdéénendertig euro (€ 58.331,00) zal de omvang van de ontbonden gemeenschap van goederen de nalatenschap opnieuw bij notariële akte worden vastgesteld. Om de nalatenschap (verder) af te wikkelen en onderhavige boedelbeschrijving vast te stellen casu quo te kunnen opmaken, wenst de verschenen persoon de vordering op [appellant 1] thans vast te stellen op voormeld bedrag van achtenvijftigduizend driehonderdéénendertig euro (€ 58.331,00).
De verschenen persoon verklaarde er door mij, notaris, op te zijn gewezen dat de hoogte van voormelde vordering op [appellant 1] dus nog kan wijzigen en dat indien blijkt dat de hoogte van de vordering afwijkt van voormeld bedrag van achtenvijftigduizend driehonderdéénendertig euro (€58.331,00) er een aanvullende notariële akte zal worden opgesteld, aanvullend op onderhavige akte, waarbij de omvang van de ontbonden gemeenschap van goederen de nalatenschap opnieuw wordt vastgesteld. (...)”
Bij vonnis van 3 augustus 2022 is door de rechtbank Oost-Brabant geoordeeld dat geen sprake was van een vordering op [appellant 1] zoals opgenomen in de boedelbeschrijving. De boedelbeschrijving is naar aanleiding van de uitspraak nog niet aangepast.
i. Bij testament van 7 juli 2021 heeft moeder over haar nalatenschap beschikt. Moeder heeft tot erfgenamen benoemd:
- [appellant 1] voor 1/10 deel;
- [appellant 2] voor 1/10 deel;
- [verweerder 1] , [verweerder 3] en [verweerder 2] tezamen en voor gelijke delen voor 8/10 deel.
Moeder heeft de medewerker van Notariskantoor [notariskantoor] te Eindhoven die ten tijde van haar overlijden het langst voor genoemd kantoor werkzaam is, benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder. Notaris [notaris 1] en haar kantoorgenoot hebben de benoeming tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder niet aanvaard.
[verweerder 1] , [verweerder 3] en [verweerder 2] hebben de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaard.
Eerste aanleg
3.2.
[verweerder 1] , [verweerder 3] en [verweerder 2] hebben de rechtbank verzocht om mr. [de vereffenaar] , verbonden aan [bedrijf] te benoemen tot vereffenaar in nalatenschap van vader en in de nalatenschap van moeder.
3.2.1.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het verzoek van [verweerder 1] , [verweerder 3] en [verweerder 2] toegewezen bij beschikking van 9 februari 2024. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“4.3.1. Op basis van de over en weer overgelegde stukken stelt de rechtbank vast dat het
partijen niet lukt om de afwikkeling van de nalatenschappen op enige wijze vorm te geven
laat staat dat er een begin gemaakt wordt met de afwikkeling van de nalatenschappen. Dit
mede gelet op de proceshouding van verweerders. Daar waar het op de zitting nog leek dat
er door verweerders in de nalatenschap van vader een stap gezet werd om te komen tot het
opstellen van een definitieve boedelbeschrijving blijkt uit de nadere akte dat de daarbij
overgelegde boedelbeschrijving op diverse punten in (te) grote mate afwijkt van de op
zitting gepresenteerde boedelbeschrijving. En hoewel volgens de rechtbank uitgangspunt
moet zijn dat bij afwezigheid van schuldeisers die niet tevens erfgenaam zijn, de
verdelingsprocedure de meest aangewezen route is om te beslissen over vorderingen tussen
de erfgenamen onderling, ziet de rechtbank in deze situatie onder de gegeven
omstandigheden en vanwege de samenstelling van de boedel en de gepretendeerde
vorderingen, wel een rol voor een vereffenaar. Hoe die er uit ziet zal de rechtbank hierna
toelichten. De rechtbank kan verzoekers dan ook volgen waar zij in hun nadere akte
aanvoeren dat dit onderstreept dat partijen zo ver uit elkaar liggen dat een gezamenlijke
vereffening van de nalatenschappen niet werkbaar is. Het verschil tussen partijen lijkt in de
laatste aktes alleen maar groter geworden en te zijn in plaats van dat partijen dichterbij
elkaar gekomen zijn. Dat baart de rechtbank ernstige zorgen voor een vervolg van de
vereffening waarin partijen zelf aan de slag moeten. Gelet op de samenhang tussen de
nalatenschappen en de noodzaak om in de nalatenschap van vader nog een aanpassing of
aanpassingen te doen in de eerder gemaakte boedelbeschrijving acht de rechtbank het
wenselijk dat in beide nalatenschappen een vereffenaar benoemd wordt.
4.3.2.
Het belang van het benoemen van een vereffenaar is, gelet op het voorgaande,
vooraleerst gelegen in het opstellen van een boedelbeschrijving in beide nalatenschappen.
Aan de vereffenaar wordt daarom de opdracht gegeven om binnen zes maanden een
boedelbeschrijving te maken in beide nalatenschappen. Daarin zal de vereffenaar ook de
twistpunten tussen partijen moeten weergeven en zijn visie daarop. Op deze manier wordt
bereikt dat partijen in ieder geval een startpunt hebben vanuit waar de nalatenschappen
verder vereffend en afgewikkeld kunnen worden. Partijen kunnen het met dit uitgangspunt
dan vervolgens niet eens zijn maar dan is er wel een startpunt waar in eventuele
vervolgprocedures, die gelet op de huidige standpunten en het in de akte van verweerders
getoonde enorme verschil van inzicht niet uit te sluiten zijn, van uitgegaan kan worden.”
Hoger beroep
3.3.
Appellanten hebben in hun beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Volgens appellanten is het doel van de vereffening het waarborgen van de verhaalspositie van schuldeisers en is de benoeming van een professioneel vereffenaar dus alleen gerechtvaardigd als er schulden tot de nalatenschap behoren. Dat blijkt volgens appellanten ook uit de wet (bijvoorbeeld artikel 4:202 BW) en uit de jurisprudentie (rechtbank Midden-Nederland 6 december 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:5954). Appellanten wijzen erop dat de omstandigheid dat partijen in onderling overleg niet tot een afwikkeling van de nalatenschap komen, het verzoek tot benoeming van een vereffenaar niet rechtvaardigt (rechtbank ’s-Gravenhage 5 april 2012, ECLI:RBSGR:2012:BX2154). Daar komt bij dat als de nalatenschap wordt beheerd door iemand die juridisch niet onderlegd is, dat volgens appellanten evenmin reden geeft om een professioneel vereffenaar te benoemen (rechtbank Gelderland 24 juni 2021, ECLI:NL:RB:GELD:2021:8211).
Appellanten hebben twee grieven gericht tegen de benoeming van de vereffenaar in de nalatenschap van erflater (vader) die – samengevat – het volgende inhouden.
Volgens appellanten is de nalatenschap van erflater reeds verdeeld. Er is namelijk sprake van de wettelijke verdeling. In een reeds verdeelde nalatenschap heeft het volgens appellanten geen zin een vereffenaar te laten benoemen, omdat de bezittingen het eigendom van erflaatster (moeder) worden en de voldoening van schulden ook voor haar rekening komt.
Volgens appellanten is er ook al een boedelbeschrijving opgesteld die moeder notarieel heeft laten passeren op 7 juli 2021. Erflaatster heeft in deze boedelbeschrijving de ruimschoots verklaring afgelegd – die op 10 januari 2023 door [appellant 1] in haar hoedanigheid van opvolgend executeur-afwikkelingsbewindvoerder opnieuw is getekend – en dus hoeft de nalatenschap niet te worden vereffend (artikel 4:202 lid 2 sub a BW).
De erfgenamen verschillen van mening over de waardering van een paar goederen en het al dan niet bestaan van vorderingen op deelgenoten. Volgens appellanten mogen deze (eventuele) discussies tussen de erfgenamen er zijn en kunnen deze discussies in de verdelingsprocedure worden beslecht. Een vereffenaar kan deze discussies niet beslechten. Zo is de vereffenaar geen persoon die bepaalde zaken kan waarderen. Dat moet een makelaar of taxateur doen, aldus appellanten. Ook komen bepaalde discussiepunten aan de orde bij de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, namelijk als het gaat om de omvang van de vorderingen van de kinderen op erflaatster als gevolg van de wettelijke verdeling. De visie van de vereffenaar op de twistpunten tussen partijen lost volgens appellanten niets op.
Bovendien is [appellant 1] de executeur in de nalatenschap van erflater. Volgens appellanten is er dus al een bevoegd persoon die een juiste boedelbeschrijving moet opmaken (artikel 4:146 lid 2 BW) en blijft de executeur die een ruimschoots voldoende verklaring aflegt in functie.
Volgens appellanten vormt een verstoorde verhouding / verschil van mening tussen de erfgenamen dan wel vereffenaars onvoldoende grond tot benoeming van een professionele vereffenaar. Appellanten betwisten bovendien dat partijen niet gezamenlijk tot een boedelbeschrijving kunnen komen nu ieder kind bijstand heeft van een advocaat. In het geval dat niet lukt, dan kan een ieder verlangen dat de kantonrechter die boedelbeschrijving op verzoek vaststelt (artikel 4:15 BW en verder). Volgens appellanten is een vereffenaar daar niet voor bedoeld. De taak van de vereffenaar is het voldoen van schulden en die zijn er niet in de nalatenschap van erflater door de wettelijke verdeling, aldus appellanten.
Ook is [appellant 1] volgens appellanten uitermate geschikt om de functie van executeur te vervullen, zodat ook daarom geen belang bestaat bij de benoeming van een (professionele) vereffenaar.
Appellanten hebben ook twee grieven gericht tegen de benoeming van de vereffenaar in de nalatenschap van erflaatster (moeder). Hetgeen hiervoor is aangevoerd geldt ook voor de nalatenschap van erflaatster. Appellanten hebben hieraan – kort weergegeven – toegevoegd dat partijen alleen nog de nalatenschap van erflaatster moeten verdelen en dat dit geen taak is van een benoemde vereffenaar. De verdelingsprocedure is de meest aangewezen route om te beslissen over vorderingen tussen erfgenamen onderling. Volgens appellanten zijn er bovendien geen (externe) schuldeisers zodat er geen vereffenaar benoemd kan en hoeft te worden.
Tot slot hebben appellanten aangegeven niet de intentie te hebben om alles opnieuw te gaan doen, hetgeen door verweerders wordt gesteld, maar appellanten willen het opstellen van een goede boedelbeschrijving afronden. Dat rechtvaardigt niet de benoeming van een vereffenaar, aldus appellanten.
3.3.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 augustus 2024 hebben appellanten hieraan – zakelijk weergegeven – nog het volgende toegevoegd.
In de nalatenschap van moeder valt er volgens appellanten niets te vereffenen. Het opstellen van een boedelbeschrijving rechtvaardigt niet de benoeming van een professionele en dure vereffenaar. Bovendien is er veel duidelijkheid over de samenstelling van haar nalatenschap: er is een banksaldo, een onroerende zaak en mogelijk een kleine belastingschuld die gewoon betaald kan worden als de gezamenlijke erfgenamen de bank daarvoor de opdracht geven. De schulden aan de accountant en de advocaat hebben appellanten betwist.
Appellanten betwisten dat de vereffenaar al veel werk heeft verricht. Als er al enig werk zou zijn verricht, betekent dat volgens appellanten niet dat zijn benoeming in stand moet blijven. De kosten lopen dan verder op, terwijl partijen uiteindelijk toch zijn overgeleverd aan een verdelingsprocedure.
Appellanten hebben de stelling van verweerders, dat de b-grond van artikel 4:202 lid 1 BW een afzonderlijke grond is, betwist. Volgens appellanten is de b-grond niet bedoeld om de a-grond onderuit te halen. De rechtbank kan volgens appellanten niet een vereffenaar benoemen (b-grond) in het geval van een beneficiair aanvaarde nalatenschap met een ruimschoots voldoende-verklaring van een executeur (a-grond).
3.4.
In het verweerschrift hebben verweerders – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verweerders menen dat de rechtbank op basis van de over en weer overgelegde stukken terecht geconcludeerd heeft dat het partijen niet lukt om de afwikkeling van de nalatenschap op enige wijze vorm te geven, laat staan dat een begin gemaakt wordt met de afwikkeling van beide nalatenschappen. De rechtbank heeft terecht gebruikgemaakt van haar bevoegdheid ex artikel 4:203 lid 1 sub a BW door mr. [de vereffenaar] op goede gronden tot vereffenaar van beide beneficiair aanvaarde nalatenschappen te benoemen. De door appellanten aangevoerde grieven kunnen in de ogen van verweerders niet slagen. Over die grieven merken verweerders het volgende op.
Ten aanzien van grief 1 hebben verweerders het volgende aangevoerd. Volgens verweerders is de overweging van de rechtbank juist dat het belang bij de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van erflater (vader) gelegen is in het opstellen van de boedelbeschrijving en dat er in de gegeven omstandigheden en vanwege de samenstelling van deze boedel en de gepretendeerde vorderingen een rol bestaat voor de vereffenaar. Bij de afwikkeling van een nalatenschap, of dat nu door een executeur gebeurt of door (een) vereffenaar(s), is er volgens verweerders altijd belang bij het opstellen van een boedelbeschrijving (artikel 4:146 lid 2 en artikel 4:211 lid 3 BW). In de nalatenschap van vader was dat volgens verweerders ook al – nagenoeg definitief – gedaan door moeder in haar hoedanigheid van executeur die alleen nog aangepast zou moeten worden aan de hand van het oordeel van de rechtbank over een vordering op [appellant 1] die in de boedelbeschrijving voorlopig was opgenomen (zijnde nul euro). Dat was feitelijk nog het enige wat [appellant 1] als executeur moest doen toen zij moeder na haar overlijden opvolgde in die hoedanigheid, maar juist
datweigerde [appellant 1] volgens verweerders. Zij wilde volgens verweerders de boedelbeschrijving van de nalatenschap van vader volledig opnieuw opstellen – en de omvang van de nalatenschap met niet bestaande vorderingen in omvang leek te willen laten exploderen tot een miljoenenerfenis – waardoor ook de vereffening van de nalatenschap van moeder spaak liep. Volgens verweerders heeft de rechtbank dus terecht geconcludeerd dat er een belang is bij de benoeming van een – onafhankelijke, professionele en deskundige – vereffenaar in de nalatenschap van vader, zodat er een definitieve boedelbeschrijving gemaakt kan worden waarop vervolgens ook voortgeborduurd zal moeten worden in de vereffening van de nalatenschap van moeder.
Het standpunt van appellanten dat na een wettelijke verdeling (artikel 4:13 BW), bij gebreke van belang, geen vereffening en geen benoeming van een vereffenaar plaats kan vinden, is volgens verweerders niet juist. Een nalatenschap waarop de wettelijke verdeling van toepassing is moet in beginsel zelfs na, zoals in dit geval, een beneficiaire aanvaarding door de langstlevende echtgenote worden vereffend (artikel 4:202 lid 3 BW). Ook in geval van een beneficiair aanvaarde nalatenschap die op grond van artikel 4:13 BW ‘verdeeld is’ kan een vereffenaar benoemd worden op grond van artikel 4:203 lid 1 BW. De wettelijke verdeling van de nalatenschap van moeder staat op zichzelf aan een belang bij vereffening en benoeming van een vereffenaar volgens verweerders dus niet in de weg.
Ten aanzien van grief 2 hebben verweerders het volgende aangevoerd. In de ogen van verweerders is ook de overweging van de rechtbank juist dat het de taak van de vereffenaar is om twistpunten tussen partijen weer te geven en zijn visie daarop te geven, zodat wordt bereikt dat partijen een startpunt hebben vanuit waar de nalatenschap van erflater verder vereffend en afgewikkeld kan worden. Volgens verweerders is de vordering op [appellant 1] geen twistpunt. Het kan zijn dat de wél bestaande twistpunten door partijen al naar voren gebracht zijn – al lijken de (al dan niet voorlopige) standpunten van [appellant 1] met miljoenen te fluctueren – maar het is en blijft volgens verweerders de taak van een vereffenaar om een boedelbeschrijving te maken. Volgens verweerders is uiteraard onderdeel van de taken en bevoegdheden van een vereffenaar dat hij een visie heeft en deze aan de erfgenamen geeft. Anders zou de benoeming van een vereffenaar nooit aan de orde hoeven te zijn. Dat de taak van de vereffenaar beperkt is tot het enkel voldoen van schulden is volgens verweerders dan ook niet juist. Appellanten miskennen volgens verweerders bovendien dat het de eerste taak van de vereffenaar is om – met een boedelbeschrijving – in kaart te brengen óf er in de vereffening te betrekken schulden zijn.
Daarvan zou volgens verweerders ook in de vorm van nakomende belastingclaims sprake kunnen zijn als de omvang van de nalatenschap van vader wordt vastgesteld zoals [appellant 1] dat als executeur voor ogen had. In ieder geval geldt dat er (ook) in deze nalatenschap inmiddels vereffeningskosten ontstaan zijn die als schuld van de nalatenschap hebben te gelden in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub c BW.
Dat er in een beneficiair aanvaarde nalatenschap een executeur met een ruimschoots-toereikend-verklaring is, waardoor niet op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW vereffend hoeft te worden, betekent volgens verweerders niet dat de rechtbank geen gebruik kan maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 4:203 lid 1 sub a BW een vereffenaar te benoemen. Tegen de vaststelling door de rechtbank van die bevoegdheid hebben appellanten overigens ook geen grief gericht. In dat geval moet de nalatenschap op grond van artikel 4:202 lid 1 sub b BW volgens verweerders alsnog vereffend worden, en eindigt de taak van de executeur ingevolge artikel 4:149 lid 1 sub d BW. Daarmee wordt bereikt dat de afwikkeling niet langer in handen ligt van een onervaren, ondeskundige en tekortschietende executeur, maar in die van een professionele vereffenaar, aldus verweerders.
Ten aanzien van grief 3 en 4 met betrekking tot de nalatenschap van moeder hebben verweerders het volgende aangevoerd. De stelling van appellanten dat partijen
“alleen nog een verdeling dienen te realiseren”, is volgens verweerders niet het geval. In deze nalatenschap is zelfs nog geen boedelbeschrijving gemaakt door verschillen van inzicht. Volgens verweerders is een vruchtbare samenwerking tussen de erfgenamen het minimale vereiste van een zinvolle lichte vereffening en ligt het volkomen voor de hand dat er een professionele vereffenaar benoemd wordt ondanks de nodige extra kosten. Daar komt volgens verweerders bij dat de nalatenschap ook schulden aan derden kent aan de advocaat en accountant van moeder, aan de belastingdienst en aan de vereffenaar [de vereffenaar] (artikel 4:7 lid 1 sub c BW). Die laatste schuld geldt volgens verweerders ook voor de nalatenschap van vader.
3.4.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 augustus 2024 hebben verweerders hieraan – zakelijk weergegeven – nog het volgende toegevoegd.
Volgens verweerders kan de rechtbank een vereffenaar benoemen (artikel 4:202 lid 1 sub b BW), ook in het geval van een beneficiair aanvaarde nalatenschap met een ruimschoots voldoende-verklaring van een executeur (artikel 4:202 lid 1 sub a BW). Volgens verweerders is de b-grond een afzonderlijke, op zichzelf staande grond.
3.4.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 augustus 2024 heeft de vereffenaar – zakelijk weergegeven – aangegeven dat hem een duidelijke opdracht door de rechtbank is gegeven die hij heeft uitgevoerd. Hij heeft namelijk een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld aan de hand van de juridische documenten en wel in beide nalatenschappen. Daarbij is het hem opgevallen dat er op verschillende manieren door partijen naar de waarde van de nalatenschap wordt gekeken. Zo is de vereffenaar een getekende vaststellingsovereenkomst tussen [verweerder 1] , de ouders en de B.V. tegengekomen waaruit blijkt dat zij allen, ook [appellant 1] , zijn bijgestaan door een adviseur. De vereffenaar heeft hieruit geconcludeerd dat zij het dus eens zijn geworden en dat hebben vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Als dan nu wordt gezegd dat deze situatie anders lag, dan is dat als vereffenaar lastig. De vereffenaar moet namelijk de boedelbeschrijving opstellen aan de hand van de stukken die hij heeft. Hij heeft ook geen aanwijzingen gekregen dat één van de partijen onder druk is gezet.
In theorie kan de vereffenaar verder door het opstellen van een uitdelingslijst. Hij wil echter eerst de visies van partijen horen op de voorlopige boedelbeschrijving.
Desgevraagd heeft de vereffenaar aangegeven dat hij ook in de nalatenschap van vader de vorderingen uit hoofde van artikel 4:13 BW op moeder had moeten vaststellen als hij alleen in de nalatenschap van moeder was benoemd.
De vereffenaar heeft betwist dat hij niets heeft gedaan met de stukken die [appellant 1] hem heeft toegestuurd. Hij heeft namelijk gekeken naar de stukken uit 2011. Volgens de vereffenaar is vader akkoord gegaan met bepaalde beslissingen doordat hij zijn handtekening heeft gezet. Het is niet zijn taak om te bepalen of de beslissingen van vader anders genomen hadden moeten worden.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
De benoeming van de vereffenaar in de nalatenschap van moeder is terecht.
3.5.1.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een vereffenaar heeft kunnen benoemen in de nalatenschap van moeder. De nalatenschap van moeder is namelijk beneficiair aanvaard. Na beneficiaire aanvaarding wordt de nalatenschap op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW vereffend volgens de regels van afdeling 4.6.3 BW door alle erfgenamen (artikel 4:195 lid 1 BW). Op verzoek van een erfgenaam kan de rechtbank een vereffenaar benoemen (artikel 4:203 lid 1 sub a BW). De vereffenaar zal dan in plaats van de (gezamenlijke) erfgenamen de erfenis vereffenen.
3.5.2.
In artikel 4:202 lid 1 sub a staat ook wanneer de nalatenschap na beneficiaire aanvaarding niet hoeft te worden vereffend. Een nalatenschap wordt vereffend,
“tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen”.
3.5.3.
Deze tenzij-regel is in de nalatenschap van moeder niet van toepassing. Er is namelijk geen executeur die een ruimschoots voldoende-verklaring heeft afgegeven. Notaris [notaris 1] en haar (voormalige) kantoorgenote (mr. [notaris 2] ) wensten de benoeming tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder niet te aanvaarden.
3.5.4.
Omdat de uitzonderingsgrond niet van toepassing is, moet de nalatenschap van moeder worden vereffend door alle erfgenamen. De rechtbank heeft dan ook een vereffenaar op verzoek van een erfgenaam op grond van artikel 4:203 lid 1 sub a BW kunnen benoemen.
3.5.5.
Het hof is daarnaast van oordeel dat er goede gronden aanwezig zijn voor de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van moeder. Het vereffenen van de nalatenschap van moeder door appellanten en verweerders vergt namelijk een onderlinge samenwerking en een vertrouwen in elkaar. Het is het hof gebleken dat deze over en weer ontbreken. Zo is het partijen nog niet gelukt om samen tot een boedelbeschrijving te komen. Partijen verschillen al van mening of dit een onderhandse of een notariële boedelbeschrijving zou moeten zijn. Het is het hof ook gebleken dat partijen het niet eens kunnen worden over verschillende uitgangspunten, zoals de vermeende vorderingen van de B.V. op [verweerder 2] en [verweerder 1] . Daardoor hebben partijen ook discussies over de omvang van de vorderingen op de nalatenschap van moeder als gevolg van de wettelijke verdeling van de nalatenschap van vader. Omdat partijen het onderling niet eens kunnen worden over de verschillende uitgangspunten en sprake is van onderling wantrouwen, acht het hof het juist opportuun dat een onafhankelijke vereffenaar is en blijft benoemd die onderzoek doet en het een en ander in kaart brengt en dat dit niet via verdelingsprocedure gaat.
Anders dan appellanten betogen, is de benoeming van een professioneel vereffenaar dus niet alleen gerechtvaardigd als er ook schulden aan derden tot de nalatenschap behoren. Dergelijke schulden zijn er overigens wel m.b.t. de belastingdienst (of kunnen nog blijken m.b.t. allerlei belastingen, als door verweerders toegelicht), de accountant en de advocaat van moeder.
De rechtvaardiging kan er ook in gelegen zijn dat de erfgenamen niet in staat zijn om samen de nalatenschap te vereffenen na de beneficiaire aanvaarding. In ieder geval is niet gebleken dat verweerders zichzelf voldoende bekwaam achten hiertoe.
De aanwezigheid van (externe) schuldeisers is ook niet als voorwaarde voor de benoeming van een vereffenaar als zodanig in de wet opgenomen.
Gezien het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden ingevolge artikel 4:203 lid 1 sub a BW een vereffenaar heeft benoemd in de nalatenschap van moeder. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt dan ook bekrachtigen.
De benoeming van de vereffenaar in de nalatenschap van vader is – onder aanvullingen van gronden – eveneens terecht.
3.6.1.
Anders dan door verweerders in hoger beroep betoogd is de tenzij-regel van artikel 4:202 lid 1 sub a BW in beginsel in de nalatenschap van vader van toepassing. Er was een bevoegde (opvolgend) executeur die op zich kon aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. Dat betekent dat de nalatenschap van vader op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW in beginsel niet vereffend moest worden door alle erfgenamen en dat de rechtbank niet zonder nader onderzoek een vereffenaar kon benoemen op het enkel verzoek van een erfgenaam (artikel 4:203 lid 1 sub a BW) die dan in plaats van de (gezamenlijke) erfgenamen de erfenis zal vereffenen. In zoverre slaagt het hoger beroep.
3.6.2.
Het hof heeft echter vastgesteld dat door verweerders zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in het kader van het verzoek tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van vader feiten zijn aangevoerd die, mede gezien de werking van artikel 25 Rv, een nader onderzoek rechtvaardigen naar één of meerdere van de gronden zoals vermeld in artikel 4:203 lid 1 sub b BW. Indien zich een dergelijke grond voordoet is de benoeming van een (externe) vereffenaar na beneficiaire aanvaarding wel mogelijk, ook al was er een executeur en een ruimschoots voldoende-verklaring, en dient de nalatenschap vervolgens op grond van artikel 4:202 lid 1 sub b BW alsnog vereffend te worden volgens de wet.
3.6.2.1. Het verzoek van verweerders is mede gebaseerd op de stellingname dat benoeming van een professionele vereffenaar gewenst is omdat daarmee bereikt wordt dat de afwikkeling niet langer in handen ligt van [appellant 1] als een “
onervaren, ondeskundige en tekortschietende executeur”. Volgens verweerders wenst [appellant 1] onder meer de boedelbeschrijving van de nalatenschap van vader volledig opnieuw op te stellen en de omvang van de nalatenschap met niet bestaande vorderingen in omvang te laten exploderen tot een miljoenenerfenis.
3.6.2.2. [appellant 1] heeft zelf benadrukt – ook in hoger beroep [1] – uitermate geschikt te zijn om als executeur in de nalatenschap van vader verder op te treden. De gestelde verstoorde verhouding is geen reden voor benoeming van een professionele vereffenaar, en een ‘zware’ vereffening is enorm kostbaar. Zij stelt de boedelbeschrijving niet helemaal opnieuw te willen opstellen. Er hoeven – aldus begrijpt het hof – alleen nog maar vorderingen van de kwekerij van vader op [verweerder 1] en [verweerder 2] te worden vastgesteld, waarbij wel de benoeming (door de erfgenamen gezamenlijk) van een forensisch accountant gewenst is om een en ander nader te onderzoeken althans in kaart te brengen, alvorens een ‘juiste’ boedelbeschrijving kan worden afgerond. Hierbij is door [appellant 1] en [appellant 2] verwezen naar de brief van hun advocaat van 10 augustus 2023 (bijlage 13 bij het beroepschrift) en het daarin naar voren gebrachte. [2]
3.6.2.3. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vereffenaar benadrukt wel degelijk naar de bezwaren van [appellant 1] te hebben gekeken. Hij heeft namelijk gekeken naar de stukken uit 2011. Volgens de vereffenaar is vader akkoord gegaan met bepaalde beslissingen binnen de kwekerij doordat hij zijn handtekening heeft gezet. Het is niet de taak van de vereffenaar om te bepalen of de beslissingen van vader anders genomen hadden moeten worden. Tevens heeft de vereffenaar gewezen op het tijdsverloop ten aanzien van diverse betwiste transacties en de mogelijke juridische effecten daarvan.
3.6.3.
Hetgeen uit het dossier en de mondelinge behandeling is gebleken leidt tot het oordeel van het hof dat [appellant 1] niet (langer) geschikt is als executeur op te treden en zij schiet inmiddels ook als executeur tekort.
Haar wens te komen tot een nieuwe boedelbeschrijving die – zo begrijpt het hof voorlopig uit de diverse wisselende cijfermatige opstellingen als van haar zijde overgelegd – zal leiden tot een substantiële vergroting van de erfboedel van vader is voorshands gebaseerd op de wens om allerlei bedrijfsmatige beslissingen van vader als bestuurder van de vennootschap van de kwekerij gedurende vele jaren in het verleden alsnog ter discussie te stellen en te onderzoeken. Dit zou dan moeten resulteren in vorderingen van de kwekerij op [verweerder 1] en [verweerder 2] . Een coherent juridisch beoordelingskader wordt daarbij echter niet aangereikt en evenmin wordt de vraag beantwoord hoe feitelijke waarnemingen uiteindelijk kunnen leiden tot juridisch afdwingbare vorderingen (tussen de erfgenamen onderling) en zo ja tot welk moment (vanwege verjaringsperikelen).
De door [appellant 1] (en [appellant 2] ) voorgestane route is onderzoek
door een derdenaar haar veronderstellingen en tevens acht zij begeleiding door advocaten gewenst gezien de verhouding tussen partijen.
In dat licht bezien is het argument van de kosten van de professionele vereffenaar niet langer valide als bezwaar: ook de werkzaamheden van een forensisch accountant ten laste van de erfboedel van vader – zo begrijpt het hof haar voorstel – zouden kostbaar zijn.
Voortgang van de afronding van de boedelbeschrijving is bij de door [appellant 1] (en [appellant 2] ) voorgestane aanpak niet gegarandeerd en ook niet op afzienbare termijn te verwachten. Ook in zoverre schiet [appellant 1] tekort.
Ook de evident verstoorde verhouding tussen de erfgenamen van vader, mede in het licht van het bovenstaande te duiden, en het aanwezige wantrouwen over en weer rechtvaardigt de benoeming van een professionele vereffenaar, zoals door de rechtbank ook gedaan.
Het hof zal dan ook de beslissing van de rechtbank ook op dit punt, zij het onder aanvulling van gronden, bekrachtigen.
Proceskosten
3.7.
De aard van de procedure, en het feit dat het hier de verdeling van een nalatenschap betreft tussen naaste familieleden, brengt met zich dat een proceskostenveroordeling achterwege dient te blijven.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.

Voetnoten

1.BS pt. 61 DD p. 21
2.BS pt. 32 (DD p. 12-13) en de bijlage p. 130