ECLI:NL:RBMNE:2019:5954

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
C/16/489031 HA RK 19-273
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming van een vereffenaar in een nalatenschap zonder schuldeisers

Op 6 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P. den Besten, die verzocht om de benoeming van een vereffenaar op grond van artikel 4:204 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de nalatenschap van erflaatster [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap van erflaatster, die op 19 november 2002 voor het laatst over haar nalatenschap beschikte, op dat moment onbeheerd was, omdat de executeur, [B], op [overlijdensdatum 2] 2019 was overleden. Tijdens de zitting op 6 november 2019 zijn verschillende erfgenamen verschenen, maar niet alle erfgenamen waren aanwezig.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de nalatenschap bestaat uit een banksaldo van ongeveer € 23.000,-- in Nederland en twee woningen in Suriname. Er zijn geen schulden of openstaande verplichtingen bekend bij de erfgenamen. De rechtbank overweegt dat de taak van een vereffenaar is om de belangen van de schuldeisers te behartigen. Aangezien er geen schuldeisers zijn in deze nalatenschap, concludeert de rechtbank dat er geen aanleiding is om een vereffenaar te benoemen. Het verzoek van verzoeker wordt dan ook afgewezen.

De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.J. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.H.M. den Ouden, griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Toezicht
Locatie: Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/489031 HA RK 19-273
Beschikking van 6 december 2019
in de zaak van
[verzoeker],
advocaat mr. J.P. den Besten,
verder te noemen verzoeker.
Het verzoek strekt tot benoeming van een vereffenaar op grond van artikel 4:204 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de nalatenschap van:
[A], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1921, overleden te [woonplaats 1] op [overlijdensdatum 1] 2014, laatst gewoond hebbende te [woonplaats 1] , verder te noemen erflaatster.
Erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster zijn:
[erfgenaam 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
[erfgenaam 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
[erfgenaam 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
[erfgenaam 4] ,
wonende te [woonplaats 5] ,
[erfgenaam 5] ,
wonende te [woonplaats 5] ,
[erfgenaam 6] ,
wonende te [woonplaats 6] .
[erfgenaam 7],
wonende te [woonplaats 7] ,
[erfgenaam 8]
wonende te [woonplaats 8] ,
[erfgenaam 9],
wonende te [woonplaats 5] .

1.Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift, ingekomen op 16 september 2019.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 6 november 2019. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat, [erfgenaam 5] , [erfgenaam 6] , [erfgenaam 7] , [erfgenaam 8] en [erfgenaam 9] . Ter terechtzitting zijn volmachten overgelegd van [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2] waarin zij [erfgenaam 5] , [erfgenaam 6] en [erfgenaam 7] machtigen om op de zitting namens hen het woord te voeren.
[erfgenaam 3] en [erfgenaam 4] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten

Volgens opgave van het Centraal Testamentenregister van 11 maart 2019 heeft erflaatster op 19 november 2002 te [woonplaats 1] voor het laatst over haar nalatenschap beschikt.
Uit de verklaring van executele van 23 december 2014 blijkt dat [B] executeur is in de nalatenschap van erflaatster. Zij is op [overlijdensdatum 2] 2019 overleden.
In haar testament heeft erflaatster haar kinderen, en bij vooroverlijden hun kinderen, tot haar erfgenamen benoemd.

3.Beoordeling van het verzoek

3.1.
Verzoeker vraagt op grond van artikel 4:204 lid 1 sub a BW om een vereffenaar te benoemen in de nalatenschap van erflaatster. Daartoe wordt aangevoerd dat de nalatenschap van erflaatster op dit moment onbeheerd is omdat de voormalige executeur, [B] , dochter van erflaatster, is overleden op [overlijdensdatum 2] 2019. Volgens van de executeur verkregen informatie zou de nalatenschap bestaan uit een banksaldo in Nederland en een woning in Suriname. Verder zijn door de executeur alle schulden betaald en de legaten afgegeven, aldus verzoeker.
3.2.
Ter terechtzitting is gebleken dat erflaatster twee woningen bezat in Suriname, dat het saldo op de bankrekening van erflaatster in Nederland ongeveer € 23.000,-- bedraagt en dat niemand bekend is met (nog) openstaande schulden van de nalatenschap. [erfgenaam 7] , dochter van de voormalige executeur, heeft ook desgevraagd vermeld dat zij niet bekend is met schulden en/of aanmaningen uit de nalatenschap van erflaatster. Verzoeker heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat de kosten van de uitvaart zijn voldaan.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 4:204 lid 1 sub a BW bepaalt, kort gezegd, dat de rechtbank een vereffenaar kan benoemen op verzoek van een belanghebbende wanneer de nalatenschap niet door een executeur wordt beheerd en de erfgenamen die bekend zijn haar geheel of ten dele onbeheerd laten. Verzoeker is erfgenaam en kan als belanghebbende worden ontvangen in zijn verzoek. Voorts is de rechtbank gebleken dat de nalatenschap niet door een executeur wordt beheerd en de erfgenamen haar (ten dele) onbeheerd laten. Echter, uit de wet volgt dat de taak van een vereffenaar eruit bestaat de belangen van de schuldeisers te behartigen en ervoor te zorgen dat zij zoveel mogelijk uitgekeerd krijgen. De rechtbank is gebleken dat er geen schuldeisers zijn in de nalatenschap van erflaatster. Daarom oordeelt de rechtbank dat er geen aanleiding is om een vereffenaar te benoemen zoals wordt verzocht. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Smit, rechter, en is in aanwezigheid van
mr. R.H.M. den Ouden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019.