ECLI:NL:GHSHE:2024:3024

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
200.337.950_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek tot adoptie van een meerderjarige met betrekking tot de bijzondere omstandigheden rond het minderjarigheidsvereiste

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot adoptie van een meerderjarige, [belanghebbende], door haar stiefvader, [verzoeker]. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het verzoek tot adoptie had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het adoptieverzoek niet verschoonbaar was en dat de door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden niet bijzonder genoeg waren om het minderjarigheidsvereiste terzijde te schuiven. Het hof bevestigt dat de adoptie van een meerderjarige in Nederland is uitgesloten, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Het hof concludeert dat de omstandigheden in deze zaak, waaronder de emotionele urgentie van [belanghebbende] en de langdurige relatie met [verzoeker], niet voldoende zijn om af te wijken van de wettelijke vereisten. De wens van [belanghebbende] om door [verzoeker] te worden geadopteerd, wordt weliswaar begrepen, maar wettelijk gezien is er geen mogelijkheid om die wens te honoreren. De sterke sociale band tussen [verzoeker] en [belanghebbende] blijft bestaan zonder juridische bevestiging van het vaderschap. Het hof wijst erop dat de afwijzing van het adoptieverzoek niet leidt tot een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, en dat de sociale band tussen [verzoeker] en [belanghebbende] en haar zoon ook zonder adoptie intact blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 september 2024
Zaaknummer: 200.337.950/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/411079 FA RK 23-2982
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. R.J.M. Sintnicolaas en Z.A.M. Visvalingam.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
advocaat: mr. R.J.M. Sintnicolaas en Z.A.M. Visvalingam,
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J.M. Sintnicolaas en Z.A.M. Visvalingam,
[biologische vader],
wonende te [woonplaats] , Spanje,
hierna te noemen: [biologische vader] ,
advocaat: mr. F. Sánchez.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 februari 2024, heeft [verzoeker] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de adoptie uit te spreken van [belanghebbende] als dochter van [verzoeker] en de moeder.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Visvalingam en mr. Sintnicolaas;
  • [belanghebbende] , bijgestaan door mr. Visvalingam en mr. Sintnicolaas;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Visvalingam en mr. Sintnicolaas.
2.3.1.
[biologische vader] is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 oktober 2023;
  • het inleidend verzoek tot adoptie, ingekomen ter griffie op 28 februari 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder en [biologische vader] zijn op 15 augustus 1985 met elkaar gehuwd.
Uit dit huwelijk is, op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , [belanghebbende] geboren.
3.2.
Bij vonnis van 13 augustus 1990 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage de echtscheiding tussen de moeder en [biologische vader] uitgesproken, welke beschikking op 18 december 1990 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
[verzoeker] en de moeder zijn op 24 januari 1991 met elkaar gehuwd.
Sinds januari 1991 heeft [verzoeker] ook de verzorging en opvoeding van [belanghebbende] op zich genomen.
3.4.
Bij vonnis van 6 februari 1991 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage beslist dat de moeder de voogdij over [belanghebbende] zal uitoefenen en [biologische vader] tot toeziend voogd over [belanghebbende] benoemd.
3.5.
Uit het huwelijk van de moeder en [verzoeker] is, op [geboortedatum] 1991, [halfzus] (de halfzus van [belanghebbende] ) geboren.
3.6.
Bij Koninklijk Besluit van 9 maart 1994 is de geslachtnaam van [belanghebbende] gewijzigd van ‘ [biologische vader] ’ in ‘ [verzoeker] ’.
3.7.
[belanghebbende] heeft een beperking. Zij is gehuwd en is op 16 mei 2019 moeder geworden van zoon [zoon] . Zij woont met haar man en kind zelfstandig.
3.8.
[biologische vader] is woonachtig in Spanje.
De procedure in eerste aanleg
3.9.
[belanghebbende] , [verzoeker] en de moeder hebben de rechtbank verzocht om de (stiefouder)adoptie uit te spreken van [belanghebbende] door [verzoeker] .
3.10.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • [belanghebbende] en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek;
  • het verzoek van [verzoeker] afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.11.
[verzoeker] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.12.
[verzoeker] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de geschetste feiten en omstandigheden niet dermate uitzonderlijk zijn dat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven (artikel 8 EVRM), indien de adoptie geweigerd wordt vanwege de enkele omstandigheid dat het verzoek niet ten tijde van de minderjarigheid van [belanghebbende] is gedaan. Bij de beoordeling van een adoptie van een meerderjarige zijn volgens de vaste jurisprudentie twee aspecten van belang, te weten of de termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek verschoonbaar is en of de omstandigheden dermate uitzonderlijk zijn dat geoordeeld moet worden dat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven in de zin van artikel 8 EVRM.
De termijnoverschrijding is verschoonbaar. Zowel [belanghebbende] als [verzoeker] wisten niet dat adoptie in beginsel slechts mogelijk was tijdens de minderjarigheid van [belanghebbende] . Destijds hebben [verzoeker] en de moeder er wel voor gekozen om de geslachtsnaam van [belanghebbende] te wijzigen, zodat er geen post op een ‘andere naam’ binnen kwam. Zodoende werd [belanghebbende] tijdens haar minderjarigheid nooit met de naam ‘ [biologische vader] ’ geconfronteerd. Dat gebeurde pas tijdens haar meerderjarigheid, bijvoorbeeld toen [belanghebbende] ging trouwen, haar zoon [zoon] werd geboren en wanneer zij inlogt op ‘Mijn Overheid’. Bovendien wilden [verzoeker] en de moeder [belanghebbende] zelf over een eventuele adoptie laten beslissen wanneer zij achttien jaar oud was. [belanghebbende] is toen zij achttien jaar oud was begeleid gaan wonen. Zij is gedurende een periode van zes jaar bezig geweest met de worsteling rondom haar identiteit. [belanghebbende] wilde [biologische vader] graag ontmoeten, maar [biologische vader] heeft dat verzoek afgewezen.
Verder zijn er uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zodat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM. [belanghebbende] heeft een urgent en emotioneel belang bij de adoptie. [belanghebbende] is zwakbegaafd (IQ69), is heel erg gevoelig en zij heeft mogelijk een vorm van autisme. [verzoeker] is betrokken bij [belanghebbende] sinds zij drie jaar oud was. Zij beschouwt [verzoeker] als haar vader en als de grootvader van [zoon] . Dat [verzoeker] niet haar juridische vader is, beïnvloedt haar gemoedstoestand op een negatieve wijze. [belanghebbende] vindt het – gelet op haar problematiek – niet te accepteren dat [verzoeker] niet haar juridische vader is. De terugkerende confrontatie met de naam ‘ [biologische vader] ’ in officiële documenten en zodoende het gegeven dat een volstrekt vreemde man haar juridische vader is, blijft bij [belanghebbende] voor veel onrust zorgen. De impact van de bestreden beschikking op [belanghebbende] was dermate groot dat ook de hulpverlening rondom [belanghebbende] moest worden geïntensiveerd. Zij ontvangt opnieuw begeleiding van [instantie] en zij heeft contact gehad met de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ. Genoemde hulpverlening wordt op- en afgeschaald afhankelijk van ‘life events’ en/of [belanghebbende] in balans is of niet. Verder ervaren ook de andere gezinsleden die onrust. De adoptie zal daarom voor rust in het hele gezin zorgen. Bovendien kan ook [zoon] in de toekomst geconfronteerd worden met een identiteitscrisis omdat niet [verzoeker] , maar een volstrekt vreemde man, zijn grootvader is. Ook werd [verzoeker] – na het overlijden van zijn moeder – geconfronteerd met erfrechtelijke consequenties. [belanghebbende] werd niet gelijkgesteld aan haar halfzus. [verzoeker] heeft tot op heden nog geen testament opgemaakt om deze erfrechtelijke consequenties te ondervangen.
Tot slot kan het juridisch vaderschap van [verzoeker] wettelijk gezien slechts, door toewijzing van een adoptieverzoek, worden geformaliseerd. Niemand – ook [biologische vader] niet – heeft bezwaar tegen de toewijzing van het adoptieverzoek.
3.13.
[belanghebbende] heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
[belanghebbende] werd in haar trouwboekje geconfronteerd met de naam ‘ [biologische vader] ’. Zij heeft haar biologische vader ‘ [biologische vader] ’ nog nooit gezien en hij heeft haar nooit aandacht geschonken. [biologische vader] mag zich daarom niet de vader van [belanghebbende] noemen. [verzoeker] staat altijd voor [belanghebbende] klaar; hij moet ‘bovenaan komen te staan’. [belanghebbende] vindt daarom dat [verzoeker] haar juridische vader moet worden. Dat de rechtbank het adoptieverzoek heeft afgewezen doet veel met [belanghebbende] . Indien dat verzoek ook door het hof wordt afgewezen dan is [verzoeker] niet de juridische vader van [belanghebbende] en niet de grootvader van [zoon] ; dat ‘puzzelstukje’ past niet in haar hoofd.
3.14.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verwezen naar de door haar in eerste aanleg opgestelde verklaring, die als productie 11 bij het beroepschrift is overgelegd. De moeder heeft daar niets aan toe te voegen. Zij heeft – desgevraagd door het hof – verklaard dat zij geen contact meer met [biologische vader] heeft gehad.
De motivering van de beslissing
3.15.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.15.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt om een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Het wettelijk kader
3.15.2.
In de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staan de voorwaarden vermeld om een verzoek tot adoptie in behandeling te kunnen nemen en toe te kunnen wijzen.
In hoger beroep is niet in geschil dat aan alle voorwaarden om het verzoek van [verzoeker] tot adoptie van [belanghebbende] toe te kunnen wijzen is voldaan, behoudens aan de voorwaarde genoemd in artikel 1:228 lid 1 onder a BW. Ingevolge lid 1 sub a van dit artikel dient het kind op de dag van het eerste verzoek tot adoptie minderjarig te zijn.
3.15.3.
De mogelijkheid tot adoptie is in 1956 in het Nederlands recht ingevoerd. Destijds werd adoptie gezien als een kinderbeschermingsmaatregel gericht op opvoeding en verzorging. Door de jaren heen is de adoptieregeling versoepeld en verruimd. Het minderjarigheidsvereiste is echter – met uitzondering van tijdelijke overgangsregelingen – sinds 1956 steeds gehandhaafd. In 2019 zijn over (de houdbaarheid van) het minderjarigheidsvereiste Kamervragen gesteld. Uit de antwoorden van de minister voor Rechtsbescherming bleek dat hij niet voornemens was om het minderjarigheidsvereiste te schrappen. Volgens de minister volgde de reden voor het vereiste uit de Parlementaire Geschiedenis en zou meerderjarigenadoptie kunnen leiden tot
“omzeiling van regelingen waarin afstamming een rol speelt, zoals erfrecht, nationaliteits- en migratierecht”. Bovendien boden de rechtspraak en overige juridische middelen al een oplossing, aldus de minister [1] .
De inhoudelijke beoordeling
3.15.4.
Vast staat dat [belanghebbende] op de dag van de indiening van het (eerste) verzoek van [verzoeker] tot adoptie 36 jaar oud was, en daarmee dus al een zeer geruime tijd meerderjarig was. Adoptie van een meerderjarige is naar Nederlands recht uitgesloten. Het is dus op grond van nationaalrechtelijke bepalingen voor [verzoeker] niet mogelijk om [belanghebbende] te adopteren.
3.15.5.
Beoordeeld dient te worden of de nationaalrechtelijke bepaling tot weigering van een adoptie van een meerderjarige buiten toepassing dient te blijven wegens strijd met het internationale recht, meer in het bijzonder met het EVRM.
[verzoeker] heeft een beroep gedaan op artikel 8 EVRM. Aan artikel 8 lid 1 EVRM kan echter geen ongeclausuleerd recht op adoptie worden ontleend.
Het enkele feit dat door de weigering van de adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband levert derhalve geen inbreuk op art. 8 EVRM op. Aan artikel 8 lid 1 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen een (stief)ouder en een door hem of haar in het gezin opgenomen kind worden ontleend, maar niet het recht om dat kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet in de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie gestelde vereisten en voorwaarden (vgl. HR 30 juni 2000, NJ 2001, 103).
De Hoge Raad heeft deze zogenaamde ‘strikte lijn’ nadien gehandhaafd, zoals blijkt uit de uitspraak van 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5053 en de bijbehorende conclusie van A-G Vlas. Bevestigd werd dat het de rechtsvormende taak van de rechter ver te buiten gaat, indien adoptie van meerderjarigen zou worden toegestaan door de in artikel 1:228 lid 1 onder a BW aangegeven leeftijdsgrens op te rekken. Nu vaststaat dat art. 8 EVRM geen recht op adoptie garandeert, dient sprake te zijn van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan een terzijdestelling van art. 1:228 lid 1 onder a BW is gerechtvaardigd. In lagere rechtspraak is in een enkel geval tot terzijdestelling van art. 1:228 lid 1 onder a BW besloten op grond van zeer bijzondere omstandigheden, waaronder die van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Het hof zal hierna beoordelen of sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een afwijking rechtvaardigen.
Verschoonbare termijnoverschrijding?
3.15.6.
Voor een terzijdestelling van het minderjarigheidsvereiste in artikel 1:228 lid 1 onder a BW dient sprake te zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit betekent dat sprake moet zijn van gegronde en te rechtvaardigen omstandigheden die buiten de risicosfeer van de verzoeker liggen, zoals overmacht of objectieve belemmeringen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
3.15.7.
Het hof constateert dat [verzoeker] pas om adoptie heeft verzocht op het moment dat [belanghebbende] reeds circa 36 jaar oud was, al jaren niet meer in zijn gezin woonde, getrouwd is en een eigen gezin heeft. De vraag is waarom [verzoeker] dat verzoek niet eerder heeft gedaan, nu hij reeds met [belanghebbende] een gezin vormde vanaf haar vierde jaar.
[verzoeker] heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat [verzoeker] (en de moeder) niet wisten dat adoptie in beginsel slechts mogelijk was tijdens de minderjarigheid van [belanghebbende] . Gebrek aan wetenschap vormt een onvoldoende zwaarwegend argument om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 26 oktober 2023 volgt dat: “
[verzoeker] en de moeder het wel eens eerder over de mogelijkheid van adoptie hebben gehad, maar dat zij dit op de lange baan hebben geschoven”.
Verder heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat er tijdens de minderjarigheid van [belanghebbende] geen, althans weinig noodzaak voor de adoptie van [belanghebbende] bestond. Sterker nog, [verzoeker] heeft ter mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat [belanghebbende] rondom haar meerderjarigheid de wens had om haar vader te leren kennen. Daartoe zijn pogingen ondernomen, die op een teleurstelling voor [belanghebbende] zijn uitgelopen.
De geslachtsnaam van [belanghebbende] is reeds in 1994 gewijzigd, waardoor [belanghebbende] tijdens haar minderjarigheid niet met de naam ‘ [biologische vader] ’ werd geconfronteerd. Die confrontatie vond volgens [verzoeker] pas plaats tijdens de meerderjarigheid van [belanghebbende] te weten, door de vermelding op de huwelijksakte van [belanghebbende] , bij de geboorte van haar zoon [zoon] en wanneer [belanghebbende] inlogt op ‘Mijn Overheid’. Dit levert evenmin een verschoonbare termijnoverschrijding op. Allereerst is geen sprake van een geringe termijnoverschrijding. De door [verzoeker] aangehaalde gebeurtenissen, zoals het huwelijk van [belanghebbende] en de geboorte van [zoon] , dateren uit 2019. Op dat moment was [belanghebbende] ongeveer 31 à 32 jaar oud. [verzoeker] heeft zowel bij de rechtbank als in hoger beroep geen reden aangevoerd waarom hij vervolgens nog tot 23 juni 2023 heeft gewacht met de indiening van een adoptieverzoek. Verder is niet gesteld of gebleken dat [verzoeker] – nadat [belanghebbende] op ‘Mijn Overheid’ voor het eerst met de naam ‘ [biologische vader] ’ werd geconfronteerd – meteen tot indiening van het adoptieverzoek is overgegaan. Nog daargelaten dat genoemde persoonsgegevens na het inloggen op ‘Mijn Overheid’ in beginsel pas zichtbaar zijn bij raadpleging van ‘identiteit’ en ‘persoonsgegevens’ en niet zonder meer bij raadpleging van de overige onderwerpen op ‘Mijn Overheid’, zodat van een directe confrontatie met de naam ‘ [biologische vader] ’ alleen sprake is bij raadpleging van ‘identiteit’ / ‘persoonsgegevens’. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat [belanghebbende] haar gehele leven ervan op de hoogte was dat de verzoeker niet haar biologische vader is.
Bovendien heeft [verzoeker] in hoger beroep ter zake de verschoonbare termijnoverschrijding nog aangevoerd dat hij en de moeder [belanghebbende] zelf over een eventuele adoptie wilden laten beslissen wanneer zij achttien jaar oud was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] hieromtrent nog verklaard dat [belanghebbende] vanaf haar meerderjarigheid gedurende een periode van zes jaar heeft geworsteld met haar identiteit. [belanghebbende] heeft in die periode aan [biologische vader] aangegeven dat zij hem graag wilde ontmoeten, maar [biologische vader] heeft dat verzoek afgewezen. Ook na de afwijzing van haar verzoek door [biologische vader] wat zij – gelet op de verklaringen van [verzoeker] hieromtrent – laatstelijk op haar vierentwintigste kan hebben gedaan, heeft [verzoeker] nog ruim twaalf jaar met de indiening van het adoptieverzoek gewacht. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is derhalve geen sprake. Dat [verzoeker] – na de consultatie van een advocaat – alsnog onverwijld een verzoek tot adoptie van [belanghebbende] heeft ingediend, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Verdere zeer bijzondere omstandigheden
3.15.8.
Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden niet dermate uitzonderlijk zijn dat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.15.9.
Hoewel het hof de diepe wens van [belanghebbende] om door [verzoeker] te worden geadopteerd teneinde het juridisch vaderschap van [verzoeker] te realiseren kan begrijpen, ziet het hof wettelijk gezien geen mogelijkheid om die wens te honoreren. De sterke sociale band tussen [verzoeker] en [belanghebbende] en de overige gezinsleden blijft ook bestaan zonder deze juridische bevestiging. Weliswaar staat vast dat [belanghebbende] een kwetsbare en gevoelige vrouw met een verstandelijke beperking is, maar zowel bij de rechtbank als in hoger beroep heeft [verzoeker] de emotionele urgentie van de adoptie onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [belanghebbende] zich – ondanks haar kwetsbaarheid en beperkingen – heeft ontwikkeld tot een zelfstandige vrouw met een echtgenoot en een kind en tot voor kort een baan. Dat na de afwijzing van het adoptieverzoek door de rechtbank de hulpverlening rondom [belanghebbende] is geïntensiveerd, maakt niet dat er sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden dat het adoptieverzoek alsnog dient te worden toegewezen. Zo heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat door de beperkingen en kwetsbaarheid van [belanghebbende] haar mentale toestand altijd (al) golfbewegingen heeft gekend, waardoor ook de mate van inzet van hulpverlening fluctueert en dat de piek is toegenomen na haar trouwen. Niet is gebleken, althans onvoldoende is onderbouwd, dat die golfbewegingen door de afwijzing van het adoptieverzoek zodanig zijn verergerd dat [belanghebbende] hierdoor volledig uit evenwicht is geraakt of dat de piek die [belanghebbende] nu meemaakt enkel is toe te schrijven aan de afwijzing van het adoptieverzoek. Dat [belanghebbende] opnieuw ondersteuning van [instantie] ontvangt en dat zij over (de afwijzing van) de adoptie contact heeft gehad met de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ, is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. Het hof betrekt daarbij dat genoemde hulpverlening niet als specialistische en intensieve GGZ te kwalificeren is.
Daarbij komt dat de toewijzing van het adoptieverzoek van [verzoeker] niet maakt dat [belanghebbende] nooit meer met de naam ‘ [biologische vader] ’ wordt geconfronteerd. Zo blijft de naam ‘ [biologische vader] ’ – ook na een adoptie – nog op de geboorteakte van [belanghebbende] vermeld staan. De adoptie door [verzoeker] heeft alleen een latere vermelding op de geboorteakte ten gevolge, zoals ook bij de geslachtsnaamwijziging van [belanghebbende] het geval was. Verder is de confrontatie met de naam ‘ [biologische vader] ’ in het dagelijkse leven van [belanghebbende] – naar het oordeel van het hof – uiterst beperkt.
Voor zover [verzoeker] nog heeft aangevoerd dat de afwijzing van het adoptieverzoek ook tot gevolg heeft dat hij niet de grootvader van de zoon van [belanghebbende] is, is op dat punt sprake van een afgeleid belang. Dat belang raakt niet direct het belang van [belanghebbende] bij adoptie. De sociale band tussen [verzoeker] en [zoon] blijft ook in geval van afwijzing van de adoptie bestaan.
Ook de door [verzoeker] in hoger beroep aangevoerde omstandigheden dat [belanghebbende] nooit contact met [biologische vader] heeft gehad, dat [biologische vader] instemt met de adoptie van [belanghebbende] door [verzoeker] en geen verweer heeft gevoerd en dat [belanghebbende] niets meer van [biologische vader] te verwachten heeft, zijn op zichzelf niet te kwalificeren als zeer bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen. Daarbij komt dat aan deze omstandigheden– juist vanwege de meerderjarigheid van [belanghebbende] – minder gewicht dient te worden toegekend. Volgens artikel 1:228 onder f BW speelt de verzorging en opvoeding van de minderjarige door de adoptant een belangrijke rol. Het stadium van de verzorging en opvoeding van [belanghebbende] door [verzoeker] is [belanghebbende] – gelet op haar leeftijd en het feit dat zij inmiddels een eigen gezin heeft – ruimschoots gepasseerd. Dat [verzoeker] – mede vanwege de beperkingen en de kwetsbaarheid van [belanghebbende] – ook thans nog een belangrijke rol in haar leven speelt, doet daaraan niet af.
Tot slot kan de door [verzoeker] aangevoerde erfrechtelijke consequenties van de afwijzing van het adoptieverzoek, evenmin tot een ander oordeel leiden. Zoals het hof reeds hiervoor onder rechtsoverweging 3.15.3 heeft overwogen heeft de minister van Rechtsbescherming aangegeven dat meerderjarigenadoptie zou kunnen leiden tot een omzeiling van regelingen waarin afstammingsrecht (zoals het erfrecht) een rol speelt. Genoemde consequentie van de afwijzing van het adoptieverzoek kan bovendien worden ondervangen door het opstellen van een testament. Dat [verzoeker] hiertoe blijkens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet is overgegaan, maakt dat niet anders. Al hetgeen verder in de procedure is aangevoerd doet aan het bovenstaande niet af.
De grief van [verzoeker] faalt derhalve.
De slotsom
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 november 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, J.C.E. Ackermans-Wijn en C.L.M. Smeets en is op 26 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.