ECLI:NL:GHSHE:2024:2914

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.330.270_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over eigendom van een hond en roerende zaken na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door een man die gedetineerd is en vorderingen heeft ingesteld tegen de bewindvoerder van zijn ex-partner. De man, hierna aangeduid als de appellant, vordert de teruggave van een hond en diverse roerende zaken die hij als zijn eigendom beschouwt. De vrouw, geïntimeerde in deze procedure, heeft de hond en de goederen meegenomen na de beëindiging van hun relatie. De man stelt dat hij eigenaar is van de hond en dat deze aan hem moet worden teruggegeven op basis van revindicatie. De vrouw betwist dit en stelt dat zij ook eigenaar is van de hond, omdat zij samen met de man de hond heeft aangeschaft en verzorgd.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van de man afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn eigendom. In hoger beroep heeft de man vijf grieven ingediend, waarbij hij stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de man inderdaad eigenaar is van de hond, omdat deze aan hem is geleverd en de vrouw niet kan aantonen dat zij mede-eigenaar is geworden.

Het hof heeft de vordering van de man tot teruggave van de hond toegewezen, met de bepaling dat de hond aan de man moet worden overgedragen zodra hij uit detentie is. De overige vorderingen van de man, waaronder de teruggave van roerende zaken, zijn afgewezen omdat niet is vastgesteld dat deze goederen aan hem toebehoren. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.330.270/01
arrest van 17 september 2024
in de zaak van
[appellant],
gedetineerd in de P.I. te [verblijfplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen te Venlo,
tegen
[de bewindvoerder] , vennoot van de vennootschap onder firma PLUS Financiële Zorgverlening in de hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de bewindvoerder respectievelijk de vrouw,
voor de leesbaarheid wordt geïntimeerde steeds, met uitzondering van het dictum, aangeduid als de vrouw,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen te Tegelen.
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juli 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 april 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de bewindvoerder en de vrouw als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
Deze zaak gaat over partijen die een affectieve relatie hebben gehad en (zonder samenlevingsovereenkomst) hebben samengewoond. De man wil i) teruggave (revindicatie) van een hond en aantal roerende zaken die zijn eigendom zouden zijn en ii) verdeling van een aantal gemeenschappelijke roerende zaken.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10005871 \ CV EXPL 22-3440)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met productie 13;
  • het H7-formulier van de advocaat van de man d.d. 6 mei 2024;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 17 juli 2024.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben van mei 2021 tot en met december 2021 een affectieve relatie gehad en samengewoond.
Sinds december 2021 is de man gedetineerd.
Na beëindiging van de relatie is de vrouw uit de door partijen gehuurde woning vertrokken en heeft zij haar spullen en de hond [de hond] meegenomen.
Procedure bij de kantonrechter
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de man (in conventie) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

(i) gedaagde te bevelen de eigendommen van eiser, zoals hiervoor onder 6, 12 en 13 beschreven, over te dragen aan [persoon A] en indien gedaagde niet meer over alle zaken beschikt, gedaagde te veroordelen tot een geldbedrag gelijk aan de waarde van deze zaken danwel een bedrag u in goede justitie rechtvaardig acht;
te bepalen dat door u in goede justitie de onder 14 genoemde zaken worden verdeeld;
gedaagde te bevelen de verdeelde zaken die aan eiser toebehoren af te geven aan [persoon A] en indien gedaagde niet meer over alle zaken beschikt, gedaagde te veroordelen tot een geldbedrag gelijk aan de waarde van deze zaken danwel een bedrag u in goede justitie rechtvaardig acht;
gedaagde te veroordelen tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 250,- (zegge: tweehonderdvijflig euro), in ieder geval een bedrag door u in goede justitie te bepalen, voor iedere dag (een gedeelde van een dag daaronder inbegrepen) dat gedaagde in strijd handelt met het onder i, ii en iii geformuleerde bevel;
gedaagde te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.”
3.2.2.
Bij conclusie van repliek in conventie / antwoord in reconventie heeft de man zijn vordering ten aanzien van de persoonlijke documenten, kabels/opladers, beeldjes, een deel van de kleding van de man, elektrische step, trouwring en een sleutelbos ingetrokken.
3.2.3.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen. In reconventie vordert de vrouw, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
“te bepalen dat de hond [de hond] en de goederen conform de inhoud van de conclusie, voor zover dit nodig mocht zijn, aan haar worden toebedeeld, dan wel een verdeling te bepalen zoals U.E.A. kantonrechter in goede justitie juist acht.”
3.2.4.
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw.
3.2.5.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis van 19 april 2023:
  • in conventie de bewindvoerder veroordeeld om de enveloppen van formaat A4 en A6 over te dragen aan [persoon A] ,
  • in reconventie de vordering afgewezen en
  • in conventie en reconventie:
o de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
o het vonnis uitvoerbaar tot zover bij voorraad verklaard en
o het meer of anders gevorderde afgewezen.
Procedure in hoger beroep
3.3.1.
De man heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Hij concludeert tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Daarnaast dient de vrouw in de oorspronkelijk door haar ingestelde vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, althans dient de vordering te worden ontzegd als zijnde ongegrond en/of onbewezen. Ten slotte dient de vrouw te worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaren van de man in hoger beroep, althans het verwerpen van het hoger beroep en de grieven, met bekrachtiging van het bestreden vonnis, al dan niet onder verbetering van de gronden. Daarnaast dient de man te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke kosten [het hof begrijpt: rente].
3.4.
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.
Hond [de hond] (grief 1)
3.5.
De
kantonrechterheeft overwogen:
“4.6. In het geval de eigendom in het geding is, komt het aan op bewijs. [appellant] beroept zich erop dat hij eigenaar van [de hond] is en verbindt daar een rechtsgevolg aan (revindicatie). Dit brengt mee, dat op [appellant] de stelplicht en - indien aan de orde – de bewijslast rust van de stelling dat hij eigenaar is van de hond. [appellant] heeft niet voldaan aan zijn stelplicht. De kantonrechter komt daarom niet toe aan nader onderzoek in de vorm van bewijslevering, nog los gezien van de vraag of [appellant] wel een aanbod daartoe heeft gedaan.
De kantonrechter overweegt dat het op de weg van [appellant] lag om zijn stelling met concrete feiten te omkleden. Alleen dan kan een wederpartij zich voldoende verweren en alleen dan leent een geschilpunt zich voor bewijslevering. [appellant] heeft echter onvoldoende handen en voeten gegeven aan zijn stelling. Hij heeft zijn standpunt algemeen geformuleerd, zonder concrete en onderbouwde details als wie heeft de hond gekocht, wie heeft betaald, aan wie is [de hond] geleverd geworden, en vervolgens waar blijkt dat allemaal uit, etc. Dat wreekt zich temeer, gezien de concrete betwisting van [de vrouw] . [appellant] overlegt enkel de DogId van de hond en een e-mail van een dierenarts. Dit zijn echter geen stukken die [appellant] als eigenaar aanwijst. Het DogId is niet meer dan een registratie van de verantwoordelijke persoon en de e-mail van de dierenarts bevestigt (op verzoek van [appellant] ) dat de hond als gestolen is opgegeven.
Overigens wijst de door [de vrouw] overgelegde bevestiging van registratie van de hond bij de BackHomeClub haar evenmin als eigenaar aan. Een dergelijke registratie zorgt er enkel voor dat de hond na verlies thuis kan worden gebracht.
Gesteld noch gebleken is dat de instanties als door partijen aangedragen, vóór registratie, enig onderzoek doen naar de werkelijke eigendom van een huisdier.
De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen dat de hond moet worden overgedragen aan een door [appellant] aangewezen persoon, omdat hij niet kan vaststellen dat [appellant] eigenaar van de hond is en daarmee een revindicatievordering heeft.
4.7.
De vordering tot overdracht van de hond gegrond op een eigendomsrecht van [appellant] is daarmee niet toewijsbaar.”
3.6.
Onder grief 1 voert de
manaan dat de kantonrechter ten onrechte stelt dat hij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, waardoor de kantonrechter niet kan vaststellen dat de man eigenaar is van de hond en daarmee een revindicatievordering heeft. Ter toelichting op de grief voert hij het volgende aan.
Er zijn verschillende bewijzen overgelegd om aan te tonen dat hij de eigenaar is van de Franse bulldog [de hond] .
Uit de Dog-ID blijkt dat [de hond] op zijn naam is geregistreerd en is gechipt. Daarnaast zijn e-mailberichten van de dierenarts overgelegd waaruit blijkt dat [de hond] als gestolen staat gesignaleerd. Hij heeft zijn aangiftes bij de politie van diefstal van [de hond] door de vrouw overgelegd. De man stond altijd in contact met de dierenarts en verzorgde de inentingen en dergelijke.
[de hond] is door de man aangeschaft, het aankoopbedrag is volledig door hem voldaan. De vrouw wilde geen Franse bulldog. Ook is [de hond] aan hem geleverd, zonder dat de vrouw hierbij aanwezig was.
3.7.
In reactie op de grief voert de
vrouwhet volgende aan. Zij betoogt primair dat zij eigenaar is van de hond en subsidiair dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn. Zij wijst daartoe op het volgende.
[de hond] staat niet op naam van de man. Partijen hebben samen gekozen voor de aanschaf van [de hond] en zijn hem samen, met de auto die door haar werd bestuurd, gaan ophalen bij de fokker. De levering heeft aan hen beiden plaatsgevonden. De hond is contant betaald door beiden. .
.. Onjuist is dat de vrouw [de hond] niet wilde kopen ; oorspronkelijk wilde zij een andere hond maar toen zij een foto van [de hond] als pup zag ‘was zij verkocht’. Het was aanvankelijk de bedoeling dat [de hond] eigendom van de man zou zijn. Maar toen later bleek dat zij alle kosten van [de hond] moest betalen, ging zij er van uit dat hij haar eigendom was.
Volgens de Nederlandse dierenarts was niets bekend over [de hond] . Daarop heeft de dierenarts alsnog voor een registratie zorg gedragen. De vrouw staat als eigenaar in het hondenpaspoort geregistreerd. Dat de man de hond heeft laten chippen, betekent niet dat de man de eigenaar is. Zij was ook aanwezig bij bezoek aan de dierenarts en heeft ook alle (andere) kosten voor [de hond] voldaan.
3.8.
Het
hofoverweegt als volgt.
Dieren zijn op grond van artikel 3:2a BW geen zaken, maar de wettelijke bepalingen over zaken zijn in beginsel wel op dieren van toepassing.
De man stelt eigenaar te zijn van hond [de hond] en eist in die hoedanigheid [de hond] op (art. 5:2 BW: revindicatie). Voor toewijzing van deze vordering dient vast te staan dat de man eigenaar is van [de hond] . Daarbij is relevant aan wie [de hond] is geleverd.
Voor de verkrijging van eigendom is levering vereist op de daarvoor in de wet voorgeschreven wijze (art. 3:84) BW. Vast staat dat [de hond] aan de man is geleverd. Door deze levering is hij eigenaar van de hond geworden. Uit de verklaringen van partijen leidt het hof af dat het ook de bedoeling van partijen was dat de man eigenaar van [de hond] zou worden. Zo heeft de vrouw verklaard dat [de hond] eigendom van de man zou zijn maar toen bleek dat zij alle kosten voor de hond moest voldoen (sinds de detentie van de man heeft zij alleen voor [de hond] gezorgd en de daarmee gepaard gaande kosten betaald), is zij [de hond] als haar eigendom gaan beschouwen.
Het hof kan niet vaststellen dat sprake is van mede-eigendom van [de hond] . Tussen partijen is in geschil of [de hond] ook (mede) aan de vrouw is geleverd. Aanknopingspunten op basis waarvan het hof dit kan vaststellen, ontbreken. Ook de omstandigheid dat zij kennelijk alle kosten van [de hond] heeft voldaan, kan er niet toe leiden dat zij alsnog (mede-)eigenaar van [de hond] is geworden omdat voor eigendomsoverdracht een levering krachtens een geldige titel door een beschikkingsbevoegde (art. 3:84 BW) is vereist. Gesteld noch gebleken is dat aan die vereisten is voldaan.
Dit betekent dat het hof de vordering van de man tot revindicatie zal toewijzen, in die zin dat de vrouw [de hond] aan de man verzoek moet overhandigen zodra de detentie van de man geëindigd is, althans zijn detentie is geschorst en zoals in het dictum nader te bepalen. Het hof wijst de vordering van de man af voor zover hij wil dat [de hond] voorlopig naar [persoon A] gaat, omdat het hof niet kan vaststellen dat [de hond] [persoon A] kent en acht daarom voorlopige toevertrouwing van [de hond] aan [persoon A] niet in het belang van [de hond] .
De vrouw beroept zich nog op de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 mei 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:2628), maar dat kan haar niet baten. In die zaak heeft het hof overwogen dat ook als de man eigenaar is, dat niet zonder meer betekent dat de hond door de vrouw afgegeven moet worden aan de man. Juist de eigen waarde van de hond brengt mee dat ook andere feiten en omstandigheden een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het verzoek van de man.
Weliswaar heeft de vrouw na het feitelijk uiteengaan van partijen tot op heden de volledige zorg voor [de hond] voor haar rekening genomen, maar de man heeft zich daar niet bij neergelegd. De man is zelf niet in staat om voor [de hond] te zorgen omdat hij sinds december 2021 gedetineerd is. Hij heeft de vrouw vanaf de beëindiging van de relatie in december 2021 benaderd over de hond. Zo heeft hij voorgesteld dat zijn vriend [persoon A] [de hond] kan opvangen. De vrouw heeft daaraan echter geen gehoor gegeven. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om te beslissen dat [de hond] , ondanks de eigendom van de man, toch aan de vrouw moet blijven.
Grief 1 slaagt. Hetgeen de vrouw in eerste aanleg verder heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Persoonlijke bezittingen (grief 2)
3.9.
De
kantonrechterheeft overwogen:
“4.9. Zoals de kantonrechter uit de conclusie van repliek in conventie/eis is reconventie denkt te kunnen afleiden, is de vordering van [appellant] verminderd ten aanzien van de idkaart van [appellant] (persoonlijke documenten), de creditcard van Revolut (persoonlijke documenten), en de trouwring.
4.10.
Voor de gevorderde teruggave van de overige goederen geldt, net zoals ten aanzien van de hond, dat eerst dient te worden vastgesteld wie de eigenaar van deze goederen is.
4 11. Vooropgesteld wordt dat kennelijk niet enkel [de vrouw] , gedurende de afwezigheid van [appellant] , de toegang tot het appartement had. Uit de als productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie overgelegde productie, blijkt dat ’iemand’ op 29 januari 2022 in het appartement van [appellant] en [de vrouw] is geweest, in het proces-verbaal van aangifte van 30 mei 2022 verklaart [appellant] zelf dat ‘ [persoon A] ' eind januari 2022 op verzoek van [appellant] naar de woning is gegaan, maar deze leeg aantrof en daarvan foto’s heeft gemaakt. [de vrouw] is hierdoor niet zonder meer aan te wijzen als enige verantwoordelijke persoon die goederen onder zich heeft/zou kunnen hebben.
4.11,1. [de vrouw] betwist het bestaan van de door [appellant] opgesomde verzameling voetbalshirtjes en voor het geval ze zouden bestaan, stelt [de vrouw] dat zij deze niet in het appartement heeft gezien en evenmin heeft meegenomen. Het ligt dan vervolgens op de weg van [appellant] om aan te tonen dat de door hem gestelde verzameling shirtjes bestaat. Dit heeft [appellant] niet gedaan, noch heeft hij bewijs van zijn stelling aangeboden. Nu niet kan worden vastgesteld dat de verzameling voetbalshirtjes bestaat, komt de vordering tot overdracht daarvan aan [persoon A] niet voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter ziet geen aanleiding [appellant] ambtshalve toe te laten tot het leveren van bewijs.
4. 11.2. [de vrouw] betwist dat zij kleding, knuffels en speelgoed van de zoon van [appellant] in haar bezit zou hebben. Het bestaan daarvan en dat deze toebehoren aan [appellant] wordt door [de vrouw] niet betwist. Het is dan aan [appellant] om aan te tonen dat [de vrouw] deze spullen heeft. Dit heeft [appellant] niet gedaan. Dat deze spullen niet meer in het appartement aanwezig waren na het vertrek van [de vrouw] , wat hier verder ook van zij, maakt gelet op rov. 4.11. nog niet dat [de vrouw] deze spullen in het bezit heeft. Nu niet kan worden vastgesteld dat [de vrouw] deze spullen in haar bezit heeft, komt de vordering tot overdracht daarvan aan [persoon A] niet voor toewijzing in aanmerking.
4.11.3.
[de vrouw] betwist dat het PS4-spel Fifa aan [appellant] toebehoort. Daartoe overlegt zij een foto van haar zoon (niet betwist) met in zijn hand een PS4 en het Fifa-spel. Verder overlegt zij eveneens een kopie van het bankafschrift van de moeder van [de vrouw] , waaruit blijkt dat er bij MediaMarkt op 29 november een bedrag van € 302,99 is afgerekend, wat exact overeenkomt met de factuur van 29 november 2019 van de PS4 en het spel, welke op naam van [de vrouw] staat. Het heeft er dan ook alle schijn van dat het Fifa-spel niet van [appellant] is. De vordering tot overdracht van dit spel komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. De vordering tot overdracht van overige PS4-spellen is te onbepaald om toe te kunnen wijzen. [appellant] heeft verder geen bewijs van zijn stelling aangeboden en de kantonrechter ziet geen aanleiding [appellant] daartoe ambtshalve toe te laten.
4.11.4.
[de vrouw] stelt de twee autoradio’s niet in het appartement te hebben gezien. Het bestaan van deze radio's wordt daarmee betwist en het had op de weg van [appellant] gelegen om hiervan bewijs te leveren. Dit heeft hij niet gedaan. Nu niet kan worden vastgesteld dat de autoradio’s bestaan en/of in het appartement aanwezig waren, kan de vordering tot overdracht van deze radio's aan [persoon A] niet worden toegewezen.
4.11.5.
Eenzelfde overweging heeft te gelden ten aanzien van de draadloze zwarte oortjes, verschillende parfumflessen, gesigneerde keepershandschoenen. kledinghangers, postzegels, herenzonnebrillen en tickets voor [naam artiest] . [appellant] heeft geen bewijs van zijn stellingen aangeboden en de kantonrechter ziet geen redenen aanwezig [appellant] hiertoe ambtshalve toe te laten.
4.11.6.
[de vrouw] stelt dat de Coca Cola frisdrankautomaat met toestemming van [appellant] is verkocht en dat met de opbrengst daarvan, in overleg met [appellant] , een deel van de huur is betaald. Ter onderbouwing van haar verweer verwijst [de vrouw] naar de door [appellant] aan [de vrouw] geschreven brief (productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie). [appellant] heeft dit verweer van [de vrouw] verder niet besproken en ook niet weersproken.
Daarmee kan worden vastgesteld dat [de vrouw] niet meer in het bezit is van de Coca Cola frisdrankautomaat. De vordering tot overdracht van de automaat aan [persoon A] is niet toewijsbaar.
4.11.7.
[de vrouw] erkent de A4 en A6 enveloppen in haar bezit te hebben en verklaart bereid te zijn deze terug te geven. De vordering op dit punt ligt voor toewijzing gereed. Nu vast staat dat [de vrouw] deze enveloppen nog in haar bezit heeft en deze ook kan teruggeven, hoeft geen oordeel te worden gegeven over de mogelijke, en mogelijk te vergoede (sic), waarde daarvan.
4. 11.8. De vordering ten aanzien van de merkkleding is naar het oordeel van de kantonrechter te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. [de vrouw] verklaart overigens wel dat de kleding van [appellant] (in het algemeen) in het appartement is achtergebleven. Het is dan aan [appellant] om aan te tonen dat deze in het bezit is van [de vrouw] om de vordering tot overdracht te kunnen toewijzen. Dit heeft hij niet gedaan. Het overleggen van foto’s van een leeg appartement levert geen bewijs van de stelling van [appellant] dat [de vrouw] deze kleding in bezit heeft. Verwezen wordt naar rov. 4.11.”
3.10.
Met grief 2 voert de
manaan dat de kantonrechter ten onrechte stelt dat voor i) de persoonlijke bezittingen van de man niet is komen vast te staan dat de man eigenaar is van deze goederen, ii) de vrouw kennelijk niet de enige was die toegang had tot het appartement en iii) voor de verzameling voetbalshirts niet is komen vast te staan dat deze verzameling daadwerkelijk bestaat.
Ter toelichting voert hij het volgende aan. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2022 blijkt dat de vrouw niet alleen de woning heeft moeten leegmaken, zij legt ook een verklaring af over de verzameling voetbalshirts van de man (prod. 11 van de inleidende dagvaarding). Wat zij de politie heeft verteld over het maken van afspraken met de verhuurster over het inleveren van de sleutels en het leeghalen van het appartement, komt overeen met het standpunt van de man. Uit de verklaring bij de politie blijkt namelijk dat zij na overleg met de verhuurster het appartement diende leeg te halen en dit ook heeft gedaan. Het is onmogelijk dat een vriend van de man het appartement heeft leeggehaald omdat de vriend niet kan beschikken over de sleutel van het appartement. De man kon niet over zijn sleutel beschikking omdat hij gedetineerd was (hij had zijn sleutel bij de aanvang van de detentie moeten inleveren).
De man heeft tal van bewijs overgelegd voor het bestaan van de voetbalshirts en dat deze in zijn bezit waren (prod. 12 inleidende dagvaarding). De vrouw bevestigt dit ook in haar verklaring bij de politie (prod. 11). Ook in aflevering 1 van seizoen 19 van Undercover Nederland spreekt de vrouw over de verzameling voetbalshirts van de man.
3.11.
In reactie op de grief voert de
vrouwhet volgende aan.
De man staat bekend om zijn oplichtingspraktijken met onder andere voetbalshirts. Hij levert geen concreet bewijs dat hij eigenaar is van een verzameling voetbalshirts. De aantallen die de man noemt zijn nooit in zijn bezit geweest. De als productie 12 overgelegde foto’s zijn uit 2020. Dit is geen bewijs dat de voetbalshirts in haar bezit zijn of dat ze aanwezig waren in het appartement van partijen.
Zij heeft geen voetbalshirts van de man in haar bezit en evenmin meegenomen. Zij heeft bij de politie alleen verklaard over een door haar voor haar zoon gekocht voetbalshirt. Zij heeft nooit gezien dat er daadwerkelijk meerdere voetbalshirts bij de man aanwezig waren. In haar verklaring spreekt zij niet over voetbalshirts, maar over shirts.
Zij diende het appartement leeg te maken van de verhuurster, maar heeft dat niet gedaan. Wel heeft zij enkele persoonlijke bezittingen van de man meegenomen, die zij vervolgens in overleg met de politie op het politiebureau heeft afgegeven. De man heeft zelf iemand naar het appartement laten komen na het vertrek van de vrouw. Zij is daarom niet zonder meer aan te wijzen als enige persoon die goederen onder zich zou kunnen hebben. Deze persoon heeft een foto gemaakt van een leeg appartement. Dit was niet hoe de vrouw het appartement heeft achtergelaten.
3.12.
Het
hofoverweegt als volgt.
De man vordert teruggave van de volgende zaken:
- de verzameling voetbalshirts ter waarde van € 22.000,--;
  • de toebehoren bij de hond, zoals voerbak, hondenriem en mand;
  • kleding, knuffels, speelgoed e.d. van de zoon van de man, olifant en beer
  • knuffels van 1 meter groot,
  • Playstation 4-spellen, waaronder Fifa;
  • 2 autoradio's;
  • draadloze zwarte oordopjes;
  • verschillende herengeuren, waaronder van One Million, Hugo Boss en Rituals:
  • Coca-cola frisdrankautomaat:
  • kledinghangers:
  • postzegels;
  • enveloppen in A4- en A6-formaat;
  • gesigneerde keepershandschoenen ter waarde van € 100,--;
  • diverse herenzonnebrillen;
  • twee tickets voor [naam artiest] in Oostende ter waarde van € 120,--;
  • diverse merkkleding ter waarde van € 1.000,--;
  • een korte broek van het merk Andre Hazes.
De kantonrechter heeft beslist dat de bewindvoerder de enveloppen in A4- en A6-formaat aan [persoon A] moet overdragen. Tegen die beslissing is geen grief gericht, zodat deze goederen hierna verder onbesproken kunnen blijven.
Zoals ten aanzien van [de hond] in rov. 3.8 is overwogen, dient eerst te worden vastgesteld dat de man eigenaar is van de goederen voordat beoordeeld kan worden of deze goederen aan hem moeten worden teruggegeven.
Tenslotte wil de man zijn verzameling voetbalshirts terug hebben. Voor zover het hof al zou kunnen vaststellen dat de man eigenaar is van deze shirts, kan niet worden vastgesteld dat de vrouw deze in haar bezit heeft of heeft gehad. De vrouw betwist immers de voetbalshirts in het appartement te hebben gezien of te hebben meegenomen. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2022 kan dit ook niet worden afgeleid. Haar verklaringen hebben immers betrekking op diverse goederen. Het hof kan niet vaststellen dat de door de man aangehaalde passages (en in het bijzonder passage nr. 4 ‘ik heb die ver weg gestopt hoor’) op zichzelf beschouwd en in onderling verband bezien gaan over het in bezit hebben van de voetbalshirts door de vrouw. De vrouw kan dan ook niet worden veroordeeld tot afgifte. De man heeft bewijs aangeboden voor de verzameling voetbalshirts, waarvan de vrouw op de hoogte was en dat deze zich in de woning bevonden. De man heeft echter onvoldoende gesteld om aan bewijs toe te komen. De vordering wordt daarom afgewezen.
Uit het voorgaande volgt dat grief 2 faalt.
Inboedel (grieven 3 en 4)
3.13.
De
kantonrechterheeft overwogen:
“Inboedel
4.12.
[appellant] vordert teruggave van de door hem gefinancierde en aan hem toebehorende, aldus [appellant] , inboedel. De opsomming bij dagvaarding luidt:
  • 2 frituurpannen;
  • airfryer;
  • wasdroger;
  • koelkast;
  • magnetron;
  • Eierkoker;
  • broodrooster;
  • pannenset in de kleuren goud en zwart;
  • kledingkast;
  • tv-meubel;
  • printer/scanner met toebehoren;
  • € 250,00 opbrengst van de verkoop van de snoepautomaat.
4.13.
[de vrouw] voert aan dat de twee frituurpannen, de magnetron, de kledingkast, het tv-meubel, de printer/scanner met toebehoren, de pannenset en de eierkoker in het appartement zijn achtergebleven. Het is dan vervolgens aan [appellant] om aan te tonen dat [de vrouw] deze spullen nog in haar bezit heeft, om teruggave daarvan te kunnen toewijzen. Dit heeft hij niet gedaan, noch heeft hij bewijs van zijn stellingen aangeboden. De kantonrechter ziet geen aanleiding [appellant] ambtshalve toe te laten tot het leveren van bewijs. Voor de volledigheid wordt nog verwezen naar rov. 4.11.
4 14. [de vrouw] erkent de airfryer, koelkast, broodrooster en wasdroger in haar bezit te hebben en betwist dat [appellant] eigenaar is van deze goederen. [de vrouw] stelt zich op het standpunt dat zij deze zaken heeft aangeschaft althans heeft betaald.
4.14.1.
Beide partijen overleggen een factuur van de aankoop van een airfrver. [appellant] overlegt een factuur van 22 oktober 2021 van MediaMarkt en [de vrouw] overlegt een factuur van 30 november 2018 van Blokker. Het had vervolgens op de weg van [appellant] gelegen zijn vordering ten aanzien van de airfryer nader te specificeren en te verduidelijken.
Kennelijk zijn/waren er twee airfryers en thans kan niet worden vastgesteld van welke [appellant] de overdracht aan [persoon A] vordert. De vordering tot overdracht van de airfryer is daarmee te onbepaald en komt niet voor toewijzing in aanmerking.
4.14.2.
Ter onderbouwing van haar verweer dat de wasdroger aan [de vrouw] toebehoort, overlegt [de vrouw] de originele factuur van 5 augustus 2021 van € 299,00 en een bewijs van een overboeking op 5 augustus 2021 van € 300,00 van de rekening van [de vrouw] naar de creditcard. [appellant] heeft het door [de vrouw] onderbouwd aangevoerde niet meer besproken. Vooralsnog kan op basis van de door partijen overgelegde stukken niet worden vastgesteld dat [appellant] de eigenaar is van de wasdroger. De vordering tot overdracht van de wasdroger aan [persoon A] komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
4.14.3.
[de vrouw] overlegt een bestelbewijs van de koelkast bij MediaMarkt. Door [appellant] is niet betwist dat dit de koelkast betreft waarvan hij teruggave vordert. Het had vervolgens op de weg van [appellant] gelegen aan te tonen dat de koelkast hem toebehoort. Dit heeft hij niet gedaan, noch heeft hij bewijs van zijn stelling aangeboden. Thans kan aldus niet worden vastgesteld dat de koelkast [appellant] in eigendom toebehoort, zodat de vordering tot teruggave niet kan worden toegewezen.
4.14.4
Eenzelfde overweging heeft te gelden ten aanzien van de broodrooster. [appellant] heeft niet aangetoond dat deze hem toebehoort. Toewijzing van het gevorderde is daarom niet aan de orde.
4.15.
[de vrouw] stelt dat de snoepautomaat met toestemming van [appellant] is verkocht en dat met de opbrengst daarvan, in overleg met [appellant] , de huur (deels) is betaald. [de vrouw] betwist bovendien dat de snoepautomaat een bedrag van € 250,00 heeft opgeleverd. Ter onderbouwing van haar verweer verwijst [de vrouw] naar de door [appellant] aan [de vrouw] geschreven brief (productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie). [appellant] heeft dit verweer van [de vrouw] verder niet besproken en ook niet weersproken. Daarmee kan worden vastgesteld dat [de vrouw] de snoepautomaat (in opdracht van) [appellant] heeft verkocht en met de opbrengst (een deel van) de huur heeft betaald. De gevorderde afgifte van € 250,00 dient te worden afgewezen.”
3.14.
Met grief 3 voert de
manaan dat de kantonrechter ten onrechte oordeelt dat de twee frituurpannen, de magnetron, de kledingkast, het tv-meubel, de printer/scanner met toebehoren, de pannenset en de eierkoker in het appartement zijn achtergebleven en de man niet heeft aangetoond dat die goederen in het bezit van de vrouw zijn. Met grief 4 voert de man aan dat de kantonrechter ten onrechte oordeelt dat de man ten aanzien van de overige goederen uit de inboedel niet voldoende heeft gespecificeerd. Ter toelichting op de grieven voert de man het volgende aan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2022 blijkt dat de vrouw het appartement heeft leeggehaald, een deel van de goederen elders heeft ondergebracht en vervolgens de sleutel heeft ingeleverd bij de verhuurster. De man heeft dat niet kunnen laten doen omdat hij vanwege zijn detentie niet meer de beschikking over zijn sleutel had.
De man heeft de facturen van de aanschaf van de goederen overgelegd. De facturen die door de vrouw worden overgelegd, met name van de airfryer, zijn gedateerd. De vrouw heeft een factuur uit 2018 overgelegd, de man uit 2021. Het is aannemelijk dat de laatst aangeschafte airfryer, betaald door de man, door partijen in gebruik was en mogelijk de vervanger was van de eerder door de vrouw aangeschafte airfryer.
De facturen staan op zijn naam en zijn gedeeltelijk direct contant of giraal voldaan.
3.15.
In reactie op de grieven voert de
vrouwhet volgende aan.
De betreffende goederen zijn in het appartement achter gebleven. Het is aan de man aan te tonen dat de betreffende goederen nog in haar bezit zijn. De man gaat eraan voorbij dat niet alleen zij toegang had tot het appartement. De vrouw is hierdoor niet zonder meer aan te wijzen als enige verantwoordelijke persoon die de goederen onder zich heeft / zou kunnen hebben. Het is voor de vrouw onduidelijk op welke overige goederen de man doelt.
Beide partijen hebben een factuur overgelegd van onder andere de aankoop van een airfryer. Kennelijk zijn/waren er twee airfryers. Niet kan worden vastgesteld van welke de man de overdracht vordert. Zij heeft de airfryer met aankoopbewijs van de man niet gezien in het appartement. Zij heeft facturen overgelegd van de goederen die in haar bezit zijn.
De man kan wel aanschafnota’s hebben, maar dat zegt niet dat die goederen in het bezit zijn van de vrouw en dat deze door de man zijn betaald. De vrouw weerspreekt dat de betreffende goederen van de man zijn en dat hij alles zou hebben gefinancierd. De man had de beschikking over haar bankrekeningen en heeft hiervan misbruik gemaakt.
3.16.
Het
hofoverweegt als volgt.
Zoals reeds overwogen in rov. 3.8, is voor revindicatie vereist dat de man eigenaar is van het betreffende goed waarvan hij teruggave vordert.
Aan de hand van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld wie eigenaar is van de betreffende goederen. De man heeft weliswaar gesteld dat hij eigenaar is maar dat heeft de vrouw betwist. De man heeft een aantal facturen overgelegd (prod. 6 bij de inleidende dagvaarding). Daaruit blijkt niet dat de goederen aan de man zijn geleverd op de daarvoor door de wet voorgeschreven wijze, te weten bezitsverschaffing (art. 3:90 BW).
Als al zou worden aangenomen dat de man eigenaar van de betreffende goederen is, dan staat daarmee niet vast dat de vrouw deze goederen in haar bezit heeft. De vrouw heeft immers aangegeven dat de betreffende goederen in het appartement zijn achtergebleven. Het had op de weg van de man gelegen om aan te tonen dat de vrouw de goederen in haar bezit had. Dat heeft de man niet gedaan; de stelling dat hij niet over zijn sleutel beschikte vanwege zijn detentie is daartoe onvoldoende. Grieven 3 en 4 falen.
Gemeenschappelijke goederen (grief 5)
3.17.
De
kantonrechterheeft overwogen:
“4.18. Om tot verdeling te kunnen overgaan, moet vaststaan dat de goederen tot een gemeenschap behoren, met andere woorden, moet vaststaan dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de goederen. Dat is in het onderhavige geval niet aan de orde. [appellant] heeft op geen enkele wijze aangetoond dat deze goederen van [appellant] en [de vrouw] samen zijn. Nu [de vrouw] zulks betwist, had dit wel op de weg van [appellant] gelegen. Zonder gemeenschap kan niet tot verdeling worden overgegaan De vordering van [appellant] tot verdeling, afgifte en/of waardebepaling dient derhalve te worden afgewezen.”
3.18.
Met grief vijf voert de
manaan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de goederen waarvan de man verdeling vraagt, tot de gemeenschap behoren en partijen hiervan gezamenlijk eigenaar zijn. Ter toelichting voert hij het volgende aan.
Voldoende is gebleken dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en een gezamenlijke huishouding voerde. De gezamenlijke alledaagse goederen vloeien voort uit het voeren van een gezamenlijke huishouding. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2022 blijkthet leeghalen van de gezamenlijke woning nadat hij is gedetineerd.
3.19.
In reactie op de grief voert de
vrouwhet volgende aan.
Om tot verdeling over te kunnen gaan, moet vaststaan dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn geworden van de goederen. Dit heeft de man niet aangetoond. Partijen hadden een kortstondige relatie. Er is geen sprake van een eenvoudige gemeenschap.
3.20.
Het
hofoverweegt als volgt.
Zoals de kantonrechter reeds heeft overwogen moet om tot een verdeling te kunnen komen, vaststaan dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de goederen.
Dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de goederen is door de man weliswaar gesteld, maar door de vrouw betwist. Het had op de weg gelegen van de man om zijn stelling nader te onderbouwen. Dat heeft de man niet gedaan. Het hof kan dan ook niet vaststellen dat er goederen gemeenschappelijk zijn. De vordering wordt daarom afgewezen. Grief 5 faalt.
Bewijsaanbod
3.21.
Het hof komt niet toe aan het door de man gedane bewijsaanbod reeds omdat het hof niet kan vaststellen dat de roerende zaken waarvan hij afgifte dan wel verdeling heeft gevorderd, zijn eigendom respectievelijk gemeenschappelijk eigendom zijn. Het bewijsaanbod van de man is daarom niet ter zake dienend, zodat het
hofdaaraan voorbijgaat.
Proceskosten
3.22.
De
manvordert de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties. De man heeft deze vordering niet onderbouwd.
3.23.
De
vrouwis van mening dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad.
3.24.
Het
hofzal de proceskosten compenseren, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad. Het hof ziet geen aanleiding om van het uitgangspunt dat in een dergelijk geval de proceskosten plegen te worden gecompenseerd af te wijken. Het bestreden vonnis zal voor wat betreft de proceskosten in eerste aanleg worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 april 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en uitsluitend voor zover het de hond [de hond] betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat de vrouw de hond [de hond] dient af te geven aan de man met tussenkomst van een vertegenwoordiger van de man, zodra de man uit detentie is ontslagen of geschorst;
bepaalt dat de afgifte als volgt dient te geschieden:
de man stelt, via zijn advocaat, de advocaat van de vrouw op de hoogte van zijn ontslag of schorsing uit detentie;
de man verstrekt daarbij aan zijn advocaat de naam en contactgegevens van degene die namens hem [de hond] in ontvangst zal nemen;
binnen een week na ontvangst van deze mededelingdoor de advocaat van de vrouw, informeert de vrouw de advocaat van de man over de plaats en tijd waarop zij [de hond] zal afgeven aan de vertegenwoordiger van de man;
het tijdstip van afgifte van [de hond] dient plaats te vinden
binnen een week nadat de vrouw mededeling heeft gedaanvan die tijd en plaats van afgifte.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter voor het overige.
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven, en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 september 2024.
griffier rolraadsheer