ECLI:NL:GHARL:2015:2628

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.135.265/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en de afwikkeling van geschilpunten in echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2015, gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, zijn in 2003 getrouwd en hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld op 20 december 2002. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de echtscheiding uitgesproken en de verzoeken van partijen met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de man incidenteel appel heeft ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen in hun huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze voor Nederlands recht hebben gemaakt, wat betekent dat de verzoeken tot afwikkeling inhoudelijk beoordeeld kunnen worden. Het hof heeft de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden beoordeeld aan de hand van de verzoeken van beide partijen. Het hof heeft vastgesteld dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding in hun huwelijkse voorwaarden, wat betekent dat hun vermogens op de peildatum worden vermoed te zijn gevormd uit inkomsten die verrekend hadden moeten worden.

De zaak omvat verschillende geschilpunten, waaronder de verdeling van de woning, het bedrijfspand, de aandelen in [D] B.V., en de border collie. Het hof heeft geoordeeld dat de man gehouden is om zijn 9.000 aandelen in [D] B.V. aan de vrouw over te dragen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag bij gebreke. Daarnaast is de vrouw veroordeeld om een bedrag van € 10.000,- aan de man te betalen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd, behoudens de echtscheiding, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.265/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/124772/FA RK 13-136)
beschikking van de familiekamer van 31 maart 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [A],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudend te Sneek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juli 2013 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 oktober 2013;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 25 november 2013;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 13 februari 2014;
- een journaalbericht van mr. Pieters van 28 mei 2014 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Van Dalen van 2 juni 2014 met bijlagen;
- een proces-verbaal van comparitie van partijen gehouden op 12 juni 2014;
- een journaalbericht van mr. Van Dalen van 8 september 2014 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Pieters van 11 september 2014 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 september 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.

3.De grieven

De vrouw heeft in het principaal hoger beroep één grief opgeworpen. De man heeft in het incidenteel hoger beroep een aantal onbenoemde grieven opgeworpen.

4.De vaststaande feiten

4.1
Partijen zijn [in] 2003 in de gemeente [B] in het huwelijk getreden. De vrouw heeft de Duitse nationaliteit, de man heeft de Nederlandse nationaliteit. Partijen wonen in Nederland.
4.2
Voorafgaand aan het huwelijk zijn partijen bij notariële akte van 20 december 2002 huwelijkse voorwaarden aangegaan waarin zij de vermogensrechtelijke gevolgen van hun voorgenomen huwelijk hebben geregeld.
4.3
Blijkens de akte van huwelijkse voorwaarden van 20 december 2002 zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
Algehele uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
Aansprakelijkheid voor schulden
Artikel 2
Ieder van de echtgenoten is uitsluitend aansprakelijk voor de schulden die door hem zijn aangegaan, voor zover de wet daarop geen uitzondering maakt.
Bewijs- en vaststellingsregels inzake roerende zaken en rechten aan toonder
Artikel 3
1. Rechten aan toonder en zaken, die geen registergoederen zijn en deel uitmaken van het bedrijfs- of beroepsvermogen van een echtgenoot, behoren toe aan die echtgenoot, ongeacht van wiens zijde deze goederen zijn opgekomen, doch onverminderd het in artikel 4 bepaalde.
2. Kleding en lijfsieraden zijn eigendom van die echtgenoot, bij wie deze in gebruik zijn of tot wiens gebruik zij bestemd zijn, ongeacht van wiens zijde deze zaken zijn opgekomen en wel zonder enige vergoeding aan de andere echtgenoot.
Van deze bepaling zijn uitgezonderd:
(..)
3. Indien over andere rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn dan de sub 1 en 2 bedoelde een geschil bestaat hetzij aan wie deze toebehoren hetzij over de grootte van ieders aandeel daarin, terwijl niet kan worden vastgesteld of bewezen aan wie van beiden deze toebehoren, dan worden deze goederen geacht toe te behoren aan ieder van de echtgenoten voor een gelijk deel.
(…)
Vergoedingen
Artikel 4
De echtgenoten zijn, voor zover zij niet anders overeenkomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, naar de waarde op de dag van de onttrekking. Deze vergoeding is terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.
(…)
Inkomen
Artikel 6
Onder inkomen in deze huwelijkse voorwaarden wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
Ingeval een echtgenoot inkomen heeft in de vorm van winst uit onderneming of resultaat uit werkzaamheid, dienen de echtgenoten, naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, vast te stellen welk gedeelte van de winst of het resultaat voor onttrekking aan de onderneming of hetgeen als onderneming wordt aangemerkt in aanmerking komt en aldus inkomen is als hiervoor bedoeld.
Voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winst van een niet op zijn eigen naam uitgeoefende onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komt, wordt die onderneming voor de toepassing van de vorige zin aangemerkt als een door die echtgenoot uitgeoefende onderneming,
In dit geval wordt onder winst uit onderneming verstaan de winst na aftrek van de daarover door de rechtspersoon die de onderneming uitoefent verschuldigde belastingen.
(…)
Jaarlijkse verrekening van inkomsten
Artikel 9
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, maar met bijtelling van verschuldigde premies en koopsommen als bedoeld in artikel 8 voor zover deze premies en koopsommen het inkomen verminderen, overblijft, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen door een desbetreffende verklaring verrekend tot het bedrag van de kleinste vordering. Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het inkomen of van het vermogen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.
Geen verrekening heeft plaats;
a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
(…)
4.4
Aan de jaarlijkse verrekening als bedoeld in artikel 9 is nimmer uitvoering gegeven.
4.5
Bij beschikking van 10 juli 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 29 juli 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk is ontbonden.
4.6
Bij de genoemde beschikking zijn voorts de verzoeken van partijen met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen.
4.7
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De man heeft incidenteel appel ingesteld.

5.De beoordeling van het geschil

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
5.1
De door partijen opgeworpen grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voort. De grieven zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
Het toepasselijke recht
5.2
Partijen zijn gehuwd na 1 september 1992 zodat de rechter aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) dient te beoordelen welk rechtsstelsel op het huwelijksvermogensrecht van toepassing is.
5.3
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht dat de echtgenoten voor het aangaan van het huwelijk hebben aangewezen. Artikel 11 van het Verdrag bepaalt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig moet voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. Artikel 13 van het Verdrag bepaalt dat een uitdrukkelijk overeengekomen aanwijzing van het toepasselijke recht dient te geschieden in de vorm welke voor huwelijkse voorwaarden is voorgeschreven, hetzij door het aangewezen interne recht, hetzij door het interne recht van de plaats waar die aanwijzing geschiedt. De aanwijzing dient in elk geval te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in de huwelijkse voorwaarden van 20 december 2002 - die ook in eerste aanleg zijn overgelegd - in de slotverklaring een rechtskeuze hebben gedaan voor Nederlands recht door te verklaren
'(...)
ten aanzien van het tussen hen geldende huwelijksgoederenrecht is het Nederlandse recht van toepassing(…)'.
5.5
Naar het oordeel van het hof voldoet deze rechtskeuze in de huwelijkse voorwaarden aan de daaraan volgens het Nederlandse recht te stellen eisen. Partijen hebben in hoger beroep ook zelf tot de toepasselijkheid van Nederlands recht geconcludeerd op basis van de door hen in de huwelijkse voorwaarden gedane rechtskeuze.
5.6
Aldus komt het hof tot het oordeel dat Nederlands recht van toepassing is en dat, anders dan de rechtbank heeft geconcludeerd, de verzoeken van partijen tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (inhoudelijk) beoordeeld kunnen worden.
De verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
5.7
Omdat partijen tijdens het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding betekent dit - op grond van artikel 1:141 lid 3 BW - dat hun beider vermogens op de peildatum worden vermoed te zijn gevormd uit inkomsten die verrekend hadden moeten worden. Verder is niet in geschil dat er gemeenschappelijke goederen zijn die tussen partijen verdeeld moeten worden.
5.8
Partijen hebben zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verrekentijdvak en/of de peildatum. Wel blijkt uit het debat van partijen dat zij in september/oktober 2012 feitelijk gescheiden zijn gaan wonen. Verder staat vast dat de man op 23 januari 2013 het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend bij de rechtbank. Nu partijen in de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen dat geen verrekening plaats heeft over de tijd dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen, gaat het hof uit van 1 oktober 2012 als peildatum.
5.9
Het hof zal de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden beoordelen aan de hand van de verzoeken van de man en de vrouw zoals deze zijn opgenomen in de petita van het beroepschrift en het verweerschrift en dientengevolge slechts beslissen over de daarin genoemde vermogensbestanddelen. Partijen hebben ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat enkel deze verzoeken/geschilpunten - en vermogensbestanddelen - ter beoordeling aan het hof voorliggen. Dat betekent dat het hof de opmerkingen van partijen over de woning van de vrouw in Duitsland en de Harley Davidson, waarover geen verzoeken zijn geformuleerd, niet nader behoeft te behandelen en beoordelen.
* de woning te [A] ([a-straat] 12)
5.1
Partijen hebben de woning te [A] aan de [a-straat] 12 in 2005 gezamenlijk aangekocht en in eigendom verworven. Ter financiering van de aankoop zijn partijen een geldlening aangegaan van € 275.000,- waarvoor zij hoofdelijk, voor het geheel, aansprakelijk zijn en waarvoor zij zekerheid hebben verstrekt middels een hypotheekrecht op de woning.
5.11
Tijdens de procedure in hoger beroep is de woning verkocht voor een bedrag van € 230.000,- en kort voor de datum van de mondelinge behandeling geleverd aan een derde. Hoewel geen van partijen de notariële afrekening heeft overgelegd, is tussen partijen niet in geschil dat sprake is (geweest) van een aanzienlijke restschuld, die mede het gevolg is van achterstallige (rente)termijnen en boeterente. De vrouw heeft in dat kader een restschuld van € 80.000,- genoemd.
5.12
Gezien de verkoop en levering van de woning aan een derde heeft de vrouw haar verzoek in hoger beroep zoals weergegeven onder punt II in het petitum van het beroepschrift kort gezegd, neerkomende op toedeling van deze woning aan de vrouw voor de waarde in het economisch verkeer - ingetrokken. Dit verzoek behoeft dan ook geen nadere beoordeling. Ook de verzoeken van de man onder b punt 1 en 2 voor zover deze betrekking hebben op de woning - kort gezegd, primair toedeling aan de vrouw voor de waarde in het economisch verkeer en subsidiair, indien de vrouw daartoe niet in staat is, een veroordeling tot medewerking aan verkoop en levering - behoeven geen nadere bespreking.
5.13
Met deze verkoop en levering aan een derde heeft het voorwaardelijk verzoek van de vrouw in hoger beroep zoals weergegeven onder punt III - om de man te veroordelen om de gehele onderwaarde c.q. schuld bij de [a-bank] ter zake van de verkoop van de woning voor zijn rekening te nemen - relevantie gekregen. De vrouw heeft daarmee verzocht te bepalen dat, in hun onderlinge verhouding, de man draagplichtig is voor het geheel van de restschuld bij de [a-bank]. De man heeft onder b punt 3 van zijn verweerschrift ten aanzien van de uit de (executie)verkoop voortvloeiende restschuld bij de [a-bank] een vergelijkbaar verzoek gedaan. Hij heeft gevraagd om een verklaring voor recht dat de vrouw volledig aansprakelijk zal zijn voor de daaruit voortvloeiende restschuld jegens de hypotheekverstrekker althans te bepalen dat in de onderlinge verhouding de vrouw gehouden is de volledige restschuld voor haar rekening te nemen.
5.14
Het hof stelt voorop dat de hoofdelijk aangegane geldlening bij de bank voor partijen in beginsel tot gevolg heeft dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn. Het hof zal het verzoek van ieder van partijen om te bepalen dat de ander volledig draagplichtig is - en om die reden de restschuld volledig als eigen schuld voor zijn/haar rekening dient te nemen - afwijzen. De lening is door partijen gezamenlijk aangegaan ter verkrijging van de woning die zij gezamenlijk in eigendom hebben verworven. Door de vrouw zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een afwijking van de regel rechtvaardigen. De enkele omstandigheid dat de man na het uiteengaan van partijen geen althans nauwelijks hypotheekrente heeft betaald, waardoor de [a-bank] de lening heeft opgeëist en partijen gedwongen waren over te gaan tot verkoop van de woning, is onvoldoende om ter zake van de onderlinge draagplicht een andere verdeling dan 50/50 vast te stellen, reeds omdat de betalingsverplichting jegens de [a-bank] in gelijke mate op de vrouw heeft gerust. Ook de omstandigheid dat de man geen inkomsten heeft gehad voor de hypotheekbetalingen omdat zijn salaris niet werd uitbetaald door toedoen van de vrouw, zoals de man heeft gesteld, is onvoldoende voor een afwijking van de regel. Kortom, er is onvoldoende reden voor een wijziging van de onderlinge draagplicht bij helfte.
5.15
In het licht van deze beslissing zal het hof het verzoek van de man onder b punt 4 tot verdeling/verrekening van de achterstallige maandelijkse hypothecaire lasten (tot en met november 2013 een bedrag van € 18.699,-) tussen partijen, in die zin dat de vrouw de helft daarvan voor haar rekening moet nemen, afwijzen. De achterstand waar de man hier op doelt (en die na november 2013 verder zal zijn opgelopen), is deel gaan uitmaken van de (rest)schuld van partijen aan de [a-bank] en voor deze restschuld zijn partijen, zoals het hof hiervoor heeft overwogen en beslist, in hun onderlinge verhouding gelijkelijk draagplichtig.
* het bedrijfspand (met bovenwoning) aan de [b-straat] 7/8 [c-straat] 9 te [A]
5.16
Partijen hebben het bedrijfspand met bovenwoning op de hoek van [b-straat] 7/8 en [c-straat] 9 te [A] in 2006 gezamenlijk gekocht en in eigendom verkregen. Volgens de vrouw zijn partijen ter financiering daarvan twee geldleningen aangegaan van elk € 435.000,- waarvoor zij hoofdelijk en ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en waarvoor zij zekerheid hebben verstrekt middels een hypotheekrecht op dit bedrijfspand. Volgens de man hebben partijen enkel een hypothecaire zekerheid verstrekt op deze panden voor een aantal geldleningen/kredieten van die omvang die zijn verstrekt aan de vennootschappen in [C] Groep en waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Bij gebreke van voldoende stukken omtrent de financiering van het bedrijfspand heeft het hof de juistheid van de stelling van de vrouw noch van de man kunnen vaststellen. Wel is duidelijk dat tussen partijen niet in geschil is dat zij hypothecaire zekerheid hebben gegeven ter zake van een aantal geldleningen waarvoor zij - naast de vennootschappen - hoofdelijk aansprakelijk zijn en dat de som daarvan de waarde van het bedrijfspand (ver) overstijgt.
5.17
Geen van partijen wenst toedeling van het bedrijfspand aan hem dan wel haar en zij zijn het erover eens dat het pand verkocht dient te worden. Partijen hebben een volmacht verleend aan de [a-bank] voor verkoop en levering van het bedrijfspand aan een derde.
5.18
Gelet op de (aanstaande) verkoop en levering van het bedrijfspand aan een derde heeft de vrouw haar verzoek in hoger beroep zoals weergegeven onder punt IV in het petitum van het beroepschrift kort gezegd, neerkomende op toedeling van het bedrijfspand aan de vrouw voor de waarde in het economisch verkeer - ingetrokken. Dit verzoek behoeft dan ook geen nadere beoordeling.
5.19
Het primaire verzoek van de man onder b punt 1 voor zover dat betrekking heeft op het bedrijfspand - zijnde, kort gezegd, toedeling aan de vrouw voor de waarde in het economisch verkeer met ontslag van de man uit de hoofdelijkheid - zal door het hof worden afgewezen. Daargelaten de vraag of de vrouw het pand kan worden opgedrongen, waar zij uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij toedeling aan haar niet langer wenst, is uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende duidelijk geworden dat overname van het bedrijfspand door de vrouw met ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid niet tot haar (financiële) mogelijkheden behoort.
5.2
Wat betreft het subsidiaire verzoek van de man onder b punt 2 - kort gezegd, inhoudende de vrouw te veroordelen tot medewerking tot verkoop en levering indien zij niet in staat is tot overname zoals primair verzocht - staat vast dat de vrouw (zoals ook de man) inmiddels een volmacht heeft verleend aan de [a-bank] voor de verkoop van het pand en dat de [a-bank] deze verkoop ter hand heeft genomen. Er is onvoldoende reden om te veronderstellen dat de vrouw (verder) haar medewerking aan de verkoop en/of levering, in de ruimste zin des woords, zal onthouden. Er is dan ook geen grond voor een veroordeling van de vrouw tot haar medewerking daartoe op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ook dit verzoek van de man dient te worden afgewezen.
5.21
Het hof zal voorts afwijzen het verzoek van de man onder b punt 5 van zijn verweerschrift om de vrouw te veroordelen om aan hem een redelijke gebruiksvergoeding van € 500,- per maand te betalen voor haar gratis gebruik van de bovenwoning. Sinds het uiteengaan van partijen omstreeks 1 oktober 2012 bewoont de vrouw met uitsluiting van de man de bovenwoning die partijen gezamenlijk in (onverdeelde) eigendom toebehoort zoals de man met uitsluiting van de vrouw de eveneens gezamenlijke woning aan de [a-straat] heeft bewoond tot de recente verkoop en levering aan een derde. Per saldo heeft ieder van partijen vanaf 1 oktober 2012 het exclusieve gebruik en genot gehad van een gemeenschappelijke onroerende zaak zonder daarvoor enige vergoeding te betalen aan de bank en/of elkaar. Onder die omstandigheden acht het hof een vergoeding van de vrouw aan de man niet op zijn plaats. Dat de verkoop en levering van de woning aan de [a-straat] reeds heeft plaatsgevonden en de verkoop en levering van het bedrijfspand met bovenwoning ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet doch wel aanstaande is, maakt het oordeel van het hof niet anders.
* de aandelen in [D] BV
5.22
De man en de vrouw zijn elk houder van 9.000 aandelen in het geplaatste kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [D] B.V. gevestigd te [A]. [D] B.V. is enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [E] B.V., gevestigd te [A] die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van de besloten vennootschap [F] B.V., eveneens gevestigd te [A]. [D] B.V. is voorts enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [G] B.V., gevestigd te [H].
5.23
De vrouw heeft in hoger beroep onder punt V verzocht te bepalen dat de man gehouden is om zijn 9.000 aandelen in [D] B.V. voor de waarde in het economisch verkeer aan de vrouw in eigendom over te dragen, binnen vier weken na afgifte van de beschikking, zulks onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 500,- voor elke dag dan wel dagdeel dat de man daarmee in gebreke blijft. De man heeft zijnerzijds onder b punt 10 verzocht zijn aandelen toe te delen aan de vrouw met als peildatum 30 september 2012 voor een nog nader door een onafhankelijk deskundige vast te stellen waarde, onder gehoudenheid van de vrouw te bewerkstelligen dat de man volledig uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen jegens de [a-bank].
5.24
Partijen zijn ieder voor zich eigenaar van de helft van de aandelen in [D] B.V. Deze - individualiseerbare - aandelen behoren niet tot enige huwelijksgemeenschap van partijen en vormen evenmin op zichzelf anderszins een gemeenschap(pelijk vermogen). De aandelen behoren tot ieders afzonderlijk privévermogen waaraan niet afdoet dat de aandelen mogelijk zijn gefinancierd met te verrekenen inkomsten. Verdeling dan wel verrekening van de waarde van de aandelen is in het onderhavige geval dan ook niet aan de orde.
5.25
Het hof zal thans de vraag beoordelen of het verzoek van de vrouw - de man te veroordelen tot overdracht van zijn aandelen aan haar - kan worden aangemerkt als nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Rv. Naast de in lid 1 genoemde specifieke nevenvoorzieningen - onder a tot en met e opgenomen - kunnen op grond van lid 1 onder f ook andere voorzieningen worden gevraagd, mits deze voldoende samenhang vertonen met het echtscheidingsverzoek en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Naar het oordeel van het hof sluit het verzoek van de vrouw met betrekking tot de aandelen aan bij de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding en de behandeling daarvan leidt niet tot onnodige vertraging. Het hof beantwoordt de hiervoor genoemde vraag dan ook bevestigend; de vrouw kan worden ontvangen in het verzoek dat zij heeft gedaan.
5.26
In een kortgedingprocedure hebben partijen, ter zitting van 15 januari 2014, een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij, voor zover hier van belang, de volgende afspraken met betrekking tot de aandelen hebben gemaakt:
1. De aandelen zoals nader omschreven in de dagvaarding worden binnen één maand na heden door de man aan de vrouw overgedragen voor een bedrag van € 1,-. De peildatum die partijen in acht hebben genomen is 1 januari 2014. Partijen maken een voorbehoud met betrekking tot de waarde van de over te dragen aandelen, indien uit boekenonderzoek blijkt dat de prijs hoger is dan € 1,- vindt een nabetaling plaats door de vrouw.
2. De kosten voor de overdracht van de aandelen worden door de vrouw dan wel [F] B.V. voldaan.
3. De vrouw stelt de boekhouding van 2012 en 2013 beschikbaar door de boekhouding deze week bij mr. Van Dalen op kantoor te brengen. De vrouw is in het bezit van ordners waarin per maand de boekhoudkundige gegevens zijn opgeslagen. Deze boekhouding omvat in ieder geval de zakelijke bankafschriften van de [a-bank] bank en van de [b-bank] bank. Voor zover er bankafschriften ontbreken worden deze opgevraagd bij de desbetreffende bank(en). Voor zover zakelijke lasten in privé door de vrouw zijn voldaan, worden de bijbehorende bankafschriften ook overgelegd. De boekhouding omvat verder de inkoopfacturen, de omzetgegevens en de salarisgegevens/afschriften.
4. De man wordt door mr. Van Dalen uitgenodigd om bij hem op kantoor te komen om de boekhouding in te zien. De man mag geen stukken meenemen, maar wel een kopie vragen van de stukken die hij in bezit wenst te hebben, De kopieën worden gemaakt op kosten van de vrouw en kunnen op een nader af te spreken tijdstip worden opgehaald.
(...)
7. De vrouw betaalt een voorschot op de financiële afwikkeling die op basis van de huwelijksvoorwaarden dient plaats te vinden ten bedrage van € 6.000,-. De eerste € 1.000,- wordt binnen twee weken na heden betaald. De tweede € 1.000,- wordt uiterlijk op 15 februari 2014 betaald en de volgende termijnen voor de eerste van de volgende maand, voor het eerst op 1 maart 2014.
8. Indien later blijkt dat de vrouw in het kader van de financiële afwikkeling niets meer verschuldigd was aan de man, dan behoeft hij de inmiddels ontvangen bedragen niet terug te betalen aan de vrouw.
(..)
10. Partijen verlenen elkaar over en weer geen finale kwijting, maar doen wel afstand van het recht ontbinding te vorderen ten aanzien van in dit proces-verbaal vastgelegde afspraken waaraan uitvoering is/wordt gegeven.
5.27
Omdat de man weigerde zijn medewerking te verlenen aan de levering van de aandelen heeft de vrouw de man opnieuw in rechte betrokken. Bij vonnis in kort geding van 2 april 2014 heeft de voorzieningenrechter de vrouw, zoals door haar gevorderd, op grond van artikel 3:299 lid 1 BW gemachtigd om op basis van de door partijen op 15 januari 2014 gesloten vaststellingsovereenkomst de levering te bewerkstelligen van de aandelen met de nummers 1 tot en met 900 in [D] B.V. aan haar en bepaald dat dit vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van de man aan de levering van deze aandelen aan de vrouw.
5.28
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de levering van de aandelen nog niet heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft ten aanzien van haar verzoek tot overdracht van de aandelen ter zitting uitdrukkelijk verwezen naar de ter zitting van 15 januari 2014 gemaakte afspraken en verzocht dienovereenkomstig te beslissen.
5.29
Het vonnis van 2 april 2014 heeft betrekking op de aandelen van de man in [D] B.V. met de nummers 1 tot en met 900 terwijl de man houder is van 9000 aandelen, de aandelen met de nummers 1 tot en met 9000. Het hof zal niet nader ingaan op de vraag of ten aanzien van het aantal aandelen in het vonnis van 2 april 2014 sprake is van een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel, zoals door de vrouw gesteld en door de man betwist, dan wel in die betreffende procedure door de vrouw abusievelijk slechts machtiging ten aanzien van 900 aandelen is gevorderd. Het hof stelt met betrekking tot de aandelen van de man in [D] B.V. vast dat in de vaststellingsovereenkomst van 15 januari 2014 de aandelen niet worden gespecificeerd maar dat is volstaan met een verwijzing naar
'de aandelen zoals nader omschreven in de dagvaarding'van 13 januari 2014. In die betreffende dagvaarding wordt in het lichaam, onder meer in punt 1, aangegeven dat de man en de vrouw elk houder zijn van 9.000 aandelen in het geplaatst kapitaal van [D] B.V. terwijl in het petitum onder II, als subsidiair verzoek en voor zover hier van belang, wordt gevorderd de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de aandelen van de man ter zake [D] B.V. Gelet hierop en het verhandelde ter zitting is hiermee naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de afspraak tussen partijen in de vaststellingsovereenkomst van 15 januari 2014 betrekking heeft op alle 9.000 aandelen die de man houdt in [D] B.V.
5.3
Ten aanzien van de door de vrouw gevraagde nakoming van de afspraak van partijen van 15 januari 2014 dat de man zijn aandelen zal overdragen aan de vrouw, heeft de man zich in de tweede procedure in kort geding en op de mondelinge behandeling beroepen op een hem toekomend opschortingsrecht omdat de vrouw niet zou hebben voldaan aan haar verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst. Gezien de stukken en het debat tussen partijen acht het hof voldoende onderbouwd dat de vrouw uitvoering heeft gegeven aan de afspraken onder 3, 4 en 7 die zijn opgenomen in de vaststellingsovereenkomst, zodat de man geen opschortingsrecht toekomt. Het hof volgt in deze de overwegingen en het oordeel van de voorzieningenrechter in het vonnis van 2 april 2014 en maakt die, na eigen onderzoek, tot de zijne.
5.31
Het vorenstaande betekent dat het hof het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot levering aan haar van zijn aandelen in [D] B.V. zal toewijzen, waarbij het hof voor de waarde van de aandelen in het economisch verkeer zal aansluiten bij de afspraken die partijen hebben gemaakt, zijnde € 1,- tenzij uit het boekenonderzoek een hogere waarde zal blijken. Gelet op de weigering van de man tot op heden om uitvoering te geven aan de afspraak die partijen op 15 januari 2014 hebben gemaakt, acht het hof een dwangsom op zijn plaats. Het hof zal daarbij uitgaan van het door de vrouw verzochte bedrag van € 500,- per dag, doch met een maximum van € 50.000,- nu dat niet onredelijk voorkomt.
5.32
Het hof merkt hierbij op dat het verzoek van de vrouw onder VI om een eventuele vordering van de man op haar ter zake van de aandelenoverdracht te verrekenen met een eventuele vordering van de vrouw op de man ter zake van onderwaarde van de aan haar toegedeelde onroerende zaken geen nadere bespreking behoeft. Van toedeling aan de vrouw is immers geen sprake meer.
* de border collie
5.33
De man heeft onder punt 6 van zijn verweerschrift verzocht de border collie genaamd [I] aan hem toe te delen en de vrouw te veroordelen deze aan hem af te geven, op straffe van een dwangsom bij nalatigheid daarvan.
5.34
Hij heeft daartoe gesteld dat hij de hond in 2007 als geschenk voor zijn verjaardag heeft gekregen van de vrouw en haar dochters en ter onderbouwing daarvan een groot aantal verklaringen overgelegd van aanwezigen op zijn verjaardagsfeest. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken en gesteld dat de hond is geschonken aan de echtelieden gezamenlijk, waarbij zij verklaringen heeft overgelegd van haar dochters.
5.35
In artikel 2a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat - lid 1 - dieren geen zaken zijn en - lid 2 - bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn, met inachtneming van de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen, alsmede de openbare orde en de goede zeden.
5.36
Het hof stelt aldus voorop dat dieren sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van voormeld artikel een van andere zaken afwijkende positie hebben, in die zin dat de bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn gebleven, maar dat daarbij de eigen intrinsieke waarde van het dier een rol speelt. Het artikel beoogt vast te leggen dat met betrekking tot dieren gelet dient te worden op de omstandigheid dat men daarbij te maken heeft met een levend wezen dat niet zonder meer met levenloze materie op één lijn mag worden gesteld.
5.37
Het hof zal voorbijgaan aan de primair voorliggende vraag naar de eigendom van de hond en het bewijsaanbod dat ieder van partijen op dat punt heeft gedaan. Het hof zal veronderstellenderwijs uitgaan van de juistheid van de - door de vrouw gemotiveerd weersproken - stelling van de man dat alleen hij en niet tevens de vrouw de hond in 2007 ten geschenke heeft gekregen van zijn stiefdochters zodat hij (enig) eigenaar is geworden van de hond. Ook als de man (enig) eigenaar is, betekent dit niet zonder meer dat de hond door de vrouw moet worden afgegeven aan de man. Juist de eigen waarde van de hond brengt mee dat ook andere feiten en omstandigheden een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het verzoek van de man. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
5.38
[I] heeft tot het feitelijk uiteengaan van partijen, omstreeks 1 oktober 2012, deel uitgemaakt van het gezin van de man en de vrouw samen en zij hebben samen voor hem gezorgd. Weliswaar betoogt ieder van hen dat hij respectievelijk zij de meeste zorg en aandacht aan de hond heeft gegeven maar deze stelling is over en weer gemotiveerd weersproken waardoor niet is komen vast te staan dat een van hen meer zorg en aandacht aan de hond heeft gegeven dan de ander. Wel staat tussen partijen vast dat de vrouw na het feitelijk uiteengaan van partijen tot op heden de volledige zorg voor [I] voor haar rekening heeft genomen. Het hof gaat er verder van uit dat de man zich daarbij heeft neergelegd. De man heeft wel gesteld dat de vrouw [I] zonder overleg en toestemming heeft meegenomen, maar hij heeft hiervan geen nadere onderbouwing gegeven en zijn gestelde aanspraken eerst in januari 2014 door een (overigens weer ingetrokken) vordering tot afgifte in kort geding kenbaar gemaakt. Verder is niet gesteld dat de vrouw in de zorg en aandacht voor [I] tekort is geschoten. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [I] bij de vrouw dient te blijven en door de man in redelijkheid geen afgifte van de hond kan worden verzocht. Het hof zal zijn verzoek tot afgifte afwijzen.
* de Mercedes
5.39
De man heeft onder b punt 7 van zijn verweerschrift verzocht de auto, merk Mercedes Benz, met kenteken [00-YY-YY], aan hem toe te delen tegen een waarde nihil en de vrouw te veroordelen de auto aan hem af te geven, op straffe van een nader omschreven dwangsom bij nalatigheid daarvan. De Mercedes is begin 2014 door de vrouw - namens [F] B.V. - verkocht voor een bedrag van € 2.000,- aan een van de dochters van de vrouw uit haar eerdere relatie. Dit bedrag is volgens de vrouw voldaan door verrekening met een (loon)vordering van die betreffende dochter op de vennootschap.
5.4
Ter zitting heeft de man verklaard dat de Mercedes is opgenomen op de balans van [F] B.V. Deze verklaring stemt overeen met de stelling van de vrouw dat de Mercedes eigendom is (geweest) van de onderneming en ligt in de lijn met de rekeningen van een schadeherstelbedrijf en een dealer alsmede de CJIB-beschikking, allen daterend uit het eerste kwartaal van 2013, die te naam zijn gestelde op [J], [K] en [F] BV, telkens te [A]. Gelet hierop gaat het hof er van uit dat [F] B.V. eigenaar is (geweest) van de auto en dat de Mercedes onder de post vervoermiddelen is opgenomen op de (geconsolideerde) balans van [D] B.V. over het jaar 2012.
5.41
Waar de kosten van de Mercedes, waaronder de aan het bezit en gebruik verbonden lasten in beginsel ten laste van de vennootschap komen, komen ook de opbrengsten door verkoop van de auto in beginsel ten goede van deze vennootschap. De (waarde van de) Mercedes en de lasten en opbrengsten bepalen aldus mede de waarde van de aandelen van [D] BV. Onder deze omstandigheden is er geen grond voor toedeling en afgifte van de auto aan de man dan wel een afzonderlijke beslissing omtrent de verrekening van de waarde daarvan.
* de camper
5.42
De man heeft onder b punt 8 van zijn verweerschrift verzocht de camper, een McLouis 363, aan hem toe te delen tegen een waarde nihil en de vrouw te veroordelen deze aan hem af te geven, op straffe van een nader omschreven dwangsom bij nalatigheid daarvan.
5.43
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de camper zijn eigendom is, heeft de man overgelegd een door hem als koper (en de verkoper) ondertekende ongedateerde koopovereenkomst en een aankoopfactuur van 24 september 2007 die op zijn naam is gesteld. Gelet op deze stukken acht het hof voldoende onderbouwd dat de camper niet alleen aan de man is verkocht maar ook aan hem is geleverd zodat hij (enig) eigenaar is geworden. Het hof is hierbij voorbijgegaan aan de niet nader onderbouwde stelling van de vrouw dat de camper is gekocht dan wel is gefinancierd door [F] B.V. middels een geldlening van € 40.000,- bij [a-bank]. Zij heeft niet gesteld dat de camper op de balans van deze vennootschap is opgenomen terwijl uit de jaarstukken van [D] B.V. blijkt dat de door de vrouw genoemde lening bij de [a-bank] is verstrekt voor de bedrijfsvoering.
5.44
Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat de vrouw - volgens haar stellingen niet voor zich maar namens [F] B.V. - in februari 2013 de camper heeft verkocht en in eigendom heeft overgedragen aan een derde voor een bedrag van € 20.000,-. Het hof merkt hierbij op dat de factuur betreffende de verkoop kennelijk abusievelijk gedateerd is op 16 februari 2012 nu het bijbehorende vrijwaringsbewijs de datum 16 februari 2013 vermeldt. Gelet op de door de vrouw overgelegde bankafschriften heeft zij deze koopprijs deels, voor een bedrag van € 15.000,- op 14 februari 2013 ontvangen op een bankrekening op haar naam en deels, voor een bedrag van € 5.000,- in contanten. De contant ontvangen gelden heeft zij vervolgens op 28 februari 2013 op een tweede bankrekening op haar naam gestort.
5.45
Uitgaande van 1 oktober 2012 als peildatum (zie rechtsoverweging 5.8) houdt het hof het ervoor dat de camper - die in 2007 is gekocht door de man en eerst in februari 2013 aan een derde is verkocht en in eigendom is overgedragen - in beginsel behoort tot het te verrekenen vermogen zoals bedoeld in artikel 141 lid 3 BW omdat deze door de man is betaald uit overgespaarde inkomsten die verrekend hadden moeten worden. Het had op de weg van de man gelegen om (onderbouwd) te stellen dat en voor welk deel hij de camper heeft gefinancierd met privévermogen, hetgeen hij heeft nagelaten. In dit kader herhaalt het hof dat de vrouw haar stelling dat de camper direct of indirect is gefinancierd door [F] B.V. door middel van eerdergenoemde lening bij de [a-bank], in welk geval sprake zou kunnen zijn van een lening van [F] B.V. aan de man (en/of de vrouw), eveneens onvoldoende onderbouwd is.
5.46
Met betrekking tot de verkoopprijs van € 20.000,- overweegt het hof dat gezien het relatief korte tijdsbestek en de omstandigheid dat bijzondere - waardebepalende - gebeurtenissen in die periode niet door de man zijn gesteld, het hof er van uit gaat dat ten tijde van het uiteengaan van partijen de waarde van de camper ook € 20.000,- heeft bedragen. Nu de vrouw het volledige bedrag van € 20.000,- heeft ontvangen terwijl de waarde van de camper de man en de vrouw ieder voor de helft gelijkelijk toekomt, dient de vrouw aan de man een bedrag van € 10.000,- te betalen.
5.47
Het hof zal voorbijgaan aan de stelling van de vrouw - en het daaraan verbonden bewijsaanbod - dat zij genoemd bedrag van € 20.000,- volledig heeft gebruikt voor de betaling van schulden van [F] B.V.. Voor zover deze betalingen aan de orde zijn geweest, moet het ervoor worden gehouden dat deze via de rekening-courant verhouding verrekend zijn. Een en ander doet niet af aan de hiervoor genoemde aanspraken van de man.
* bezittingen/rekeningen in Duitsland
5.48
De man heeft onder punt 9 van zijn verweerschrift verzocht de vrouw te veroordelen om hem te informeren omtrent het saldo van haar in Duitsland aanwezige bankrekeningen alsmede van haar [b-bank]-rekening per peildatum, op straffe van een nader omschreven dwangsom bij nalatigheid daarvan, en de vrouw te veroordelen aan de man de helft van het (positieve) saldo te voldoen.
5.49
Het hof constateert - met de vrouw - dat uit het vonnis van 2 april 2014 van de voorzieningenrechter in kort geding afdoende blijkt dat partijen in die procedure op de mondelinge behandeling van 21 maart 2014 omtrent deze bankrekeningen en een bankrekening van de man afspraken hebben gemaakt. Deze afspraken komen er, kort gezegd op neer, dat de vrouw bij de [c-bank] en [d-bank] een schriftelijke verklaring zal vragen omtrent de al dan niet opgeheven, op haar naam staande bankrekeningen en het saldo per 1 september 2012 van de nog bestaande bankrekeningen en dat zij de bankafschriften van haar rekening bij de [b-bank] bank, en indien van toepassing ook van de mogelijk nog bestaande Duitse bankrekeningen, aan de man ter inzage zal verstrekken over de periode van 1 september 2012 tot en met 21 maart 2014. De man zal de bankafschriften van zijn rekening bij de [e-bank] bank aan de vrouw ter inzage verstrekken over de periode vanaf het moment van de opening van die rekening tot en met 21 maart 2014.
5.5
De vrouw heeft in de onderhavige procedure de nodige stukken van de [c-bank] en [d-bank] overgelegd waaruit blijkt dat alle bankrekeningen die de vrouw daar in het verleden heeft aangehouden inmiddels zijn opgeheven en dat er geen actuele nog bestaande bankrekeningen zijn. Verder heeft de vrouw onweersproken gesteld dat een kopie van de bankafschriften van haar [b-bank]-rekening op het kantoor van haar advocaat voor de man beschikbaar zijn en dat deze aan hem zullen worden afgegeven op het moment dat hij bereid is een kopie van de bankafschriften van zijn rekening af te geven.
5.51
Bij deze stand van zaken is de door de man verzochte informatie ofwel aan hem verstrekt ofwel voor hem redelijkerwijs beschikbaar, waarbij het hof aantekent dat de afgifte van de bankafschriften door de vrouw in afwachting van de door de man af te geven bankafschriften van zijn bankrekening in het licht van de in maart 2014 gemaakte afspraken niet onredelijk is. De man heeft onvoldoende onderbouwd welke belang hij thans nog heeft bij een veroordeling van de vrouw als door hem verzocht.
5.52
De grieven treffen derhalve doel.

6.De slotsom

6.1
De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juli 2013 moet worden vernietigd behoudens voor wat betreft de daarbij uitgesproken echtscheiding.
6.2
Partijen zijn gewezen echtgenoten op grond waarvan het hof de proceskosten in beide instanties zal compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Er zijn onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld dan wel gebleken voor een afwijking van deze hoofdregel.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juli 2013 behoudens voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man gehouden is om de 9.000 aandelen die hij houdt in het geplaatste kapitaal van [D] B.V., gevestigd te [A], te leveren aan de vrouw binnen vier weken na betekening van deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dan wel dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt de vrouw aan de man een bedrag van € 10.000,- te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt van het geding in eerste aanleg en het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. W. Breemhaar en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 31 maart 2015 in bijzijn van de griffier.