ECLI:NL:GHSHE:2024:2868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
20-000509-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onvoldoende zorg voor gevaarlijk huisdier met bijtincidenten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het niet voldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, in dit geval een Bull Mastiff, die betrokken was bij twee bijtincidenten. De eerste bijtincident vond plaats op 25 juli 2020, waarbij slachtoffer 1 werd gebeten, en de tweede op 29 januari 2021, waarbij slachtoffer 2 werd gebeten. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van de hond, die eerder al betrokken was bij meerdere bijtincidenten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke hechtenis van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de bijtincidenten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000509-23
Uitspraak : 9 september 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-289485-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter het aan de verdachte als feiten 1 en 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. De kantonrechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 705,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De kantonrechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 1.169,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De kantonrechter heeft de benadeelde partijen in hun vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De kantonrechter heeft de verdachte tevens veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, destijds begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. Ten behoeve van de beide benadeelde partijen heeft de kantonrechter de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Het aantal dagen gijzeling dat daaraan is verbonden is ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] gesteld op 14 dagen en ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] gesteld op 21 dagen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft - anders dan de overgelegde vordering vermeldt – mondeling gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal bevestigen, met uitzondering van de straf en de verdachte in zoverre opnieuw rechtdoende zal veroordelen tot (naar het hof begrijpt) een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een hechtenis voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft namens hem integrale vrijspraak bepleit van het aan hem tenlastegelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Het hof constateert daarbij in het bijzonder dat de kantonrechter ter zake van de bewezenverklaarde overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd aan de verdachte, terwijl zulks wettelijk niet mogelijk is.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 25 juli 2020 te Breda, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten, een hond (een Mastiff), immers (zakelijk weergegeven) heeft hij, verdachte, die hond - waarvan hij wist of had kunnen weten dat deze hond gevaarlijk was- op de openbare weg en/of in een park los laten verblijven, dat die onder zijn hoede staande hond (een Mastiff) een aldaar bevindende/staande/lopende persoon ( [slachtoffer 1] ) heeft gebeten en (fors) letsel/verwonding heeft toegebracht;
2.hij op of omstreeks 29 januari 2021, te Breda, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten, een hond (een Mastiff), immers (zakelijk weergegeven) heeft hij, verdachte, die hond - waarvan hij wist of had kunnen weten dat deze hond gevaarlijk was- op de openbare weg en/of in een park los laten verblijven, dat die onder zijn hoede staande hond (een Mastiff) een aldaar bevindende/staande/lopende persoon ( [slachtoffer 2] ) meermalen, althans éénmaal heeft gebeten en (fors) letsel/verwonding heeft toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verbeterde lezing tenlastelegging
Aan de verdachte is blijkens de bewoordingen van de tenlastelegging en het verhandelde ter terechtzittingen tenlastegelegd dat hij geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft geconstateerd dat in de tenlastelegging opgenomen is ‘waarvan hij wist of had kunnen weten dat deze hond gevaarlijk was’, terwijl zulks wijst op opzet of culpa. Het bepaalde in artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht behelst echter een overtreding met een ideaaltypische delictsomschrijving en omvat niet - anders dan de opsteller van de tenlastelegging kennelijk voor ogen heeft gehad - het bestanddeel ‘waarvan hij wist of had kunnen weten dat deze hond gevaarlijk was’.
Het hof zal de tenlastelegging echter verbeterd lezen en wel zonder de zinssnede ‘waarvan hij wist of had kunnen weten dat deze hond gevaarlijk was’. Uit de redactie van de aan de verdachte verweten gedraging blijkt immers evident dat de opsteller van de tenlastelegging voor ogen heeft gestaan het bepaalde in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte ten laste te leggen. Als gevolg van een kennelijke misslag is de zinssnede ‘waarvan hij wist of had kunnen weten dat deze hond gevaarlijk was’, toegevoegd. Deze zinsnede vormt geen bestanddeel van het bepaalde in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof is voormelde verbeterde lezing niet strijdig met de bewoordingen waarin de tenlastelegging van dit feit is opgesteld. De verdachte wordt door deze verbeterde lezing evenmin in zijn verdediging geschaad, nu het niet anders kan zijn – mede gelet op het gegeven dat aan de verdachte in andere gelijktijdig in hoger beroep behandelde strafzaken (20-000611-23 en 02-038521-22) hetzelfde strafbaar gestelde feit ten laste is gelegd - dan dat die misslag ook voor de verdachte kenbaar was en het voor de verdediging blijkens het verhandelde ter terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep steeds duidelijk was tegen welke beschuldiging hij zich moest verdedigen.
De tenlastelegging zal gelet op het vorenoverwogene als volgt worden gelezen:
1.hij op of omstreeks 25 juli 2020 te Breda, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten, een hond (een Mastiff), immers (zakelijk weergegeven) heeft hij, verdachte, die hond op de openbare weg en/of in een park los laten verblijven, dat die onder zijn hoede staande hond (een Mastiff) een aldaar bevindende/staande/lopende persoon ( [slachtoffer 1] ) heeft gebeten en (fors) letsel/verwonding heeft toegebracht;
2.hij op of omstreeks 29 januari 2021, te Breda, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten, een hond (een Mastiff), immers (zakelijk weergegeven) heeft hij, verdachte, die hond op de openbare weg en/of in een park los laten verblijven, dat die onder zijn hoede staande hond (een Mastiff) een aldaar bevindende/staande/lopende persoon ( [slachtoffer 2] ) meermalen, althans éénmaal heeft gebeten en (fors) letsel/verwonding heeft toegebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 25 juli 2020 te Breda, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten, een hond (een Mastiff), immers heeft hij, verdachte, die hond op de openbare weg los laten verblijven, dat die onder zijn hoede staande hond een aldaar bevindende persoon ( [slachtoffer 1] ) heeft gebeten en letsel heeft toegebracht;
2.hij op 29 januari 2021, te Breda, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten, een hond (een Mastiff), immers heeft hij, verdachte, die op de openbare weg los laten verblijven, dat die onder zijn hoede staande hond een aldaar bevindende persoon ( [slachtoffer 2] ) heeft gebeten en letsel heeft toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Dongemond, registratienummer PL2000-2021063318, gesloten d.d. 12 maart 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 40). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Bewijsmiddelen feit 1 (bijtincident 25 juli 2020 [slachtoffer 1] )
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2020 (dossierpagina’s 3-9), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van een bijtincident wat is gebeurd op het [adres 3] te Breda. Dit pad ligt achter de [adres 4] en naast [adres 2] . Het is een buitengebied in Breda. Ik was op zaterdag 25 juli 2020 omstreeks 17:00 uur aan het wandelen met een kennis van mij genaamd [getuige 1] rechts van mij, ik had de woning aan [adres 2] (
het hof begrijpt: landgoed [adres 2]) aan mijn linkerzijde. Het [adres 3] loopt gedeeltelijk parallel aan de [adres 4] , daarna zit er een bocht naar rechts in het pad waardoor je recht richting de [adres 5] loopt. Links van deze bocht, vanuit onze looprichting gezien die dag, zijn de woningen gelegen waaronder [adres 2] valt van de [adres 2] . Wij liepen met zijn tweeën over het [adres 3] toen. Er was verder niemand op het pad aanwezig. Bij het naderen van de bocht zagen we geen personen en/of dieren op het pad. Nadat we de bocht door waren gelopen zag ik aan de linkerzijde van het pad een hond staan. Het leek erop alsof deze net zijn/haar behoefte had gedaan omdat hij met zijn poten het zand naar achteren aan het vegen was. De afstand tussen de hond en mij was op dat moment ongeveer 3 meter. De hond stond in eerste instantie met zijn achterzijde in onze richting. De hond draaide hierna om en liep in onze richting. De hond liep op een rustig tempo naar ons toe. De hond liep normaal in onze richting, niet met zijn staart tussen zijn poten of oren naar achteren. [getuige 1] en ik bleven gewoon doorlopen, er was voor ons geen reden om bezorgd te zijn. De hond liep, vanuit ons gezien, links op het pad. Hij liep zelfs in de berm naast het pad.
Ik zag dat de hond vermoedelijk een Mastiff betrof. (…) Het was een grote hond. Ik ben zelf 1.67 meter lang, de kop van de hond kwam bij mij tot ongeveer heuphoogte. De hond droeg een halsband. Er was niemand in de buurt die zich kenbaar maakte als eigenaar van de hond. Ik zag dat er geen lijn aan de halsband van de hond vast zat. De hond passeerde mij op een afstand van nog geen halve meter. (…) Op het moment dat de hond mij bijna gepasseerd was voelde ik opeens een pijnscheut achter in mijn linkerbovenbeen. Ik voelde dat ik gebeten werd. De hond had in mijn bovenbeen gehapt. (…) Ik zag dat mijn broek aan de achterzijde kapot was gebeten door de hond. Aan de achterzijde was een gat ontstaan. (…) Het bleek dat er een wond was ontstaan aan mijn bovenbeen. Achter op mijn been was een wond ontstaan van ongeveer 5 tot 6 centimeter. Er kwam bloed uit de wond wat ik probeerde te stelpen met een zakdoek. Ik heb mij later gemeld bij de huisartsenpost in Tilburg waar ik gehecht werd. Op maandag 27 juli 2020 moest ik terug voor een tetanusprik. De hechtingen mochten er na 10 dagen weer uit. (…)Via een kennis van [getuige 1] kwam ik erachter dat de hond eigendom was van de bewoner van [adres 2] , ene [verdachte] , welke volgens anderen wel bekend is in Breda.
2.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2021 (dossierpagina’s 10-11 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 18 oktober 2021 bevond ik mij op het landgoed genaamd de [adres 2] te Breda. Ik was
daar op verzoek van de bewoner de heer [verdachte] in verband met mijn werk, beheer
van Landgoederen. (…) [verdachte] vroeg aan mij of ik de tuin achter het huis in wilde. Dan zou hij de twee honden vastzetten. (…) Wij liepen de woning uit. [verdachte] ging rechtsaf en wees me op de twee honden die rechts achter een hekwerk stonden. (…) Ik werd door een van de honden gebeten in mijn linker bovenarm. Ik voelde pijn. Ik werd ook in mijn bil gebeten. De hond heeft ook in mijn tas gebeten. Het was de grootste hond, met de witte vacht, die mij heeft gebeten. (…) De politie heeft mij later een foto van de hond getoond die mij gebeten heeft (
het hof begrijpt: de foto op pagina 19 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378, welke overeenkomt met de foto die als bijlage bij de aangifte van [slachtoffer 1] is gevoegd).
3.
Een eigen waarneming van het hof:
De foto op pagina 19 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378 betreft een foto van een wit/beigekleurige relatief grote hond met een halsband. De kop is geheel of gedeeltelijk donkerder van vacht dan de rest van het lichaam. Op de foto is een rode paal te zien. Deze foto komt overeen met de foto die aangever [slachtoffer 1] als bijlage bij zijn onder bewijsmiddel 1 bedoelde aangifte heeft gevoegd (pagina 7) en opgestuurd heeft naar Achmea rechtsbijstand.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2021 (dossierpagina’s 31-32), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op dinsdag 9 maart 2020, maak ik, verbalisant [verbalisant 1] , een Proces-Verbaal van bevindingen sfeer in verband met de vele incidenten van de Bull Mastiff. Op zondag 7 juni 2020, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie [adres 2] nabij het bos/park. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts.
Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 10 juni 2020 een bezoek aan de eigenaar van de hond gebracht en gesproken over het bijtincident.
Op donderdag 18 juni 2020, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten in de buurt van de kinderboerderij Sik in Breda. Dit incident heeft geen letsel veroorzaakt bij het slachtoffer.
Op maandag 6 juli 2020, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie Dennenbroek in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts.
Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 6 juli 2020, omstreeks 19.30 uur een bezoek aan de eigenaar van de hond gebracht en gesproken over het bijtincident.
Op zaterdag 25 juli 2020, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op locatie [adres 3] in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts. Hiervan is aangifte gedaan onder Proces-Verbaal nummer 2020203521.
Op donderdag 27 augustus 2020, heeft de eigenaar van de hond een brief gekregen van de gemeente Breda met daarin de bovengenoemde informatie en de gestelde maatregel welke opgelegd worden. Hierin stond:
“Gezien de ernst van de situatie, het type hond, de kracht van de hond en de grote kans op nieuwe incidenten, legt de gemeente Breda ter voorkoming van gevaar en hinder een aanlijn- en muilkorfgebod op als bedoeld in artikel 2:64 van de APV. Met toepassing van artikel 125 van de Gemeentewet en het bepaalde in afdeling 5.3.1 van de Awb sommeer ik u:
1. Vanaf twee dagen na verzendatum van dit besluit op de openbare weg, openbare plaatsen en op het terrein van een ander, dus ook op de hondenuitlaat plaatsen of hinden losloopterreinen, steeds kort aangelijnd en gemuilkorfd te houden en uit te laten onder krachtige geleide en voldoende toezicht.
2. Indien u niet of niet tijdig voldoet aan het gestelde onder punt 1, zal ik om herhaling van incidenten te voorkomen uw hond in beslagnemen. De kosten van toepassing bestuursdwang, zoals de opvangkosten en overige bijkomende kosten, zoals vervoerskosten en dierenartskosten zullen in dat geval op u worden verhaald.”
Op vrijdag 29 januari 2021, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op de locatie wandelpad tussen de [adres 2] en [adres 3] in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts. Hiervan is aangifte gedaan onder Proces-Verbaalnummer 2021030134. Door dit Proces-Verbaal van bevindingen, sfeer, is te concluderen dat de Bull Mastiff in het begin alleen andere honden beet maar in het verloop van de tijd ook voorbijlopende mensen bijt. Ook is hieruit te concluderen dat de eigenaar van de Bull Mastiff, naar aanleiding van de ontvangen maatregelen van de Gemeente Breda, zich niet aan de geëiste maatregelen houdt en niet voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
5.
Een geschrift, te weten een schrijven van de burgemeester van de gemeente Breda, d.d. 27 augustus 2020 (pagina’s 24-26 van het procesdossier met nummer PL2000-2021078766) aan [verdachte] , [adres 2] , voor zover inhoudende als volgt:
In de afgelopen periode heb ik meerdere meldingen ontvangen van de politie en toezichthouders van de gemeente Breda betreffende bijtincidenten waarbij uw hond betrokken is geweest. Het betreft de volgende incidenten:
• Op 7 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie [adres 2] bij het bos/park. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 10 juni 2020 een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 18 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten in de buurt van kinderboerderij de Sik in Breda. Dit incident heeft geen letsel veroorzaakt bij het slachtoffer.
• Op 6 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie Dennenbroek in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 6 juli 2020, omstreeks 19:30 uur een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 25 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op locatie [adres 3] in Breda. De slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts.
Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat uw hond onbetrouwbaar is. Het gaat hier om een lichtblonde Mastiff, welke een zeer grote en krachtige hond is. Tevens blijkt uit de rapportages van de toezichthouders dat er veel meldingen binnenkomen van het feit dat uw hond regelmatig los rondloopt in de wijk. De kans op een volgend bijtincident wordt door de toezichthouders als aanzienlijk ingeschat. Hun dringend advies is om doeltreffende en afgewogen maatregelen te treffen om een volgend bijtincident te voorkomen. Omdat ik deze ambtenaren als voldoende deskundig beschouw op het gebied van gedrag van honden, neem ik dit advies over.
6.
Een herzien advies risicoanalyse van het Riskassessmentteam Universiteit Utrecht d.d. 1 november 2021 (pagina’s 30-59 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378), voor zover inhoudende als volgt:
Naam hond [naam]
Ras Bullmastiff
(…)
Samenvattend wordt daarom het risico van [naam] richting mensen, inclusief kinderen, ingeschat als zeer hoog, vanwege het vele aanblaffen met tanden, het getoonde uitvalgedrag in voornamelijk halflage houding en de voerbakagressie tijdens de gedragstest, de rapportage van dreigen naar onbekenden tijdens de IBG-periode en de meerdere bijtincidenten die [naam] eerder veroorzaakte.

7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 december 2021 (dossierpagina’s 67-70), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte] :

Achternaam: [medeverdachte]
Voornamen: [medeverdachte]
(…)
Adres: [adres 2]
Postcode plaats: [adres 2]
(…)
V: Wie is er, volgens u, aansprakelijk voor het feit dat uw hond iemand heeft gebeten?
A: (…) Als iemand binnen de hekken gaat dan is het de verantwoordelijkheid van diegene zelf. Als het buiten de hekken is dan zijn wij (
het hof begrijpt: de verdachte en haar echtgenoot [verdachte]) verantwoordelijk.

8. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 augustus 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ter terechtzitting:

(…) Ten tijde van de aan mij tenlastegelegde bijtincidenten had ik een lichtkleurige, beige/witte, hond. Mijn man (
het hof begrijpt: [verdachte]) heeft deze hond gekocht.
Bewijsmiddelen feit 2 (bijtincident 29 januari 2021 [slachtoffer 2] )
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 februari 2021 (dossierpagina’s 17-24), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op vrijdag 29 januari 2021 omstreeks 16.35 uur liep ik met mijn dochter [getuige 2] op het wandelgebied tussen de [adres 2] en [adres 3] (
het hof begrijpt: te Breda). Dit is gelegen tussen 2 fietspaden in. Ik zag op het fietspad dat er een grote hond richting ons aankwam vanaf het [adres 3] . Ik ben met mij dochter langzaam achteruit gaan lopen. Ik zag dat de hond over de sloot sprong die ons nog van elkaar scheidde. Ik zag dat hij naar ons toe kwam al blaffend en rennend. Ik zag dat de hond los was en ik zag geen eigenaar van de hond in de nabijheid. Ik begon te gillen en ik hoorde mijn dochter ook gillen. Mijn dochter rende weg richting de bomen en bleef daar staan. Ik ben omgedraaid en in het midden gaan staan omdat ik niet wilde dat de hond mijn dochter iets aan ging doen. Ik dacht dat ik nog weg kon komen. Ik stond met mijn zijkant naar de hond toe. De hond was dichtbij en beet mij in mijn linker bovenbeen. Ik heb hem dit niet zien doen omdat ik met mijn handen gekruist voor mijn gezicht stond en bang was dat hij me om ging duwen. Ik voelde wel pijn en heb geroepen: "Hij bijt me". Toen beet hij me nog een keer in het linker bovenbeen. Ik denk dat hij mij de eerste keer gewoon heeft gebeten en de tweede keer heb ik het gevoel dat hij aan mijn been schudde tijdens het bijten. Deze beet is ook groter. Ik heb het niet gezien alleen gevoeld. Het duurde de tweede keer langer dat de hond losliet. Tijdens het incident bleef ik roepen en gillen en voelde dat de hond op een gegeven moment dat de hond. Ik keek zoekend rond op zoek naar mijn dochter en zag dat de hond daar niet naar toe liep. Ik zag de hond rustig lopen richting Landgoed [adres 2] .
Ik woon aan de [adres 6] en omdat ik niet dezelfde kant op durfde van de hond, zijn mijn dochter en ik door de sloot gegaan om op het [adres 3] te komen. Een buurtbewoner had de tumult gehoord en was naar ons toegekomen. Die is met ons naar huis gelopen aan de [adres 6] te Breda. Daar heeft mijn dochter haar vader gehaald en die heeft 112 gebeld. De Politie is ter plaatse gekomen en hebben gezocht naar de hond. Ik hoorde dat ze ook geweest zijn op landgoed [adres 2] omdat buurtbewoners naar aanleiding van de omschrijving van de hond dachten dat het de hond was die daar hoorde. Deze hond heeft al meer bijtincidenten gehad. Deze hond ontsnapt regelmatig. (…) Ik vond dat de hond leek op afbeeldingen van een Bull mastiff. Dit soort hond heeft mij ook aangevallen. Ik ben gelijk na het incident behandeld door ambulance personeel en ben meegenomen naar het ziekenhuis, Amphia Molengracht te Breda. Er zijn hechtingen aangebracht en heb een tetanusprik gehad.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2021 (dossierpagina’s 25-26), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op vrijdag 29 januari 2021 (…) kwamen waren wij ter plaatse op de (…) [adres 6] (
het hof begrijpt: te Breda). (…) Ik zag dat (…) een vrouw voor de woning in een stoel zat. Ik zag dat zij een doek om haar been had, dit op de plek waar ze gebeten was. Ze vertelde dat ze op de [adres 2] gebeten was door een grote lichte hond. Ik hoorde van mensen die er bij stonden dat dit waarschijnlijk de hond van het landgoed [adres 2] zou zijn. (…) Ik ben zelf naar de [adres 2] gegaan alwaar het bijtincident plaats zou hebben gevonden. Ik ben daar in de richting van het landgoed gelopen. Na ca 100 meter op de [adres 2] begint het landgoed. Vaak is de poort tot het landgoed aan deze zijde afgesloten. Ik zag dat deze poort nu echter open stond. Net voor de poort staat aan de linkse zijde nog een woning. Ik heb de bewoonster daarvan gevraagd of zij een grote loslopende hond had gezien vandaag. Zij verklaarde dat (…) de hond van het landgoed wel eens los liep en dan voor problemen zorgde. (…) Ik ben vervolgens het landgoed opgelopen. Ik hoorde uit de richting van het landhuis al een zwaar geblaf komen. Na ca 100 meter zag ik aan de linkerzijde een grote omheinde ruimte. Ik zag dat hierin een grote hond liep die agressief naar mij reageerde.
3.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 24 februari 2021 (dossierpagina’s 27-28), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(…) In het ziekenhuis heb ik, samen met mijn man, via Google gekeken naar het type hond wat mij gebeten heeft. We hebben verschillende honden bekeken en kwamen zelf uit bij een hond van het ras Bullmastif.
In de buurt van [adres 2] is de hond het gesprek van de dag. Mensen hebben foto's gedeeld via internet. Ik herken de hond, waarvan de afbeelding gedeeld wordt, als de hond die mij gebeten heeft (
het hof begrijpt: de afbeelding die gedeeld wordt op internet).
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 februari 2021 (dossierpagina’s 29-30), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
V = vraag
A = antwoord
O = opmerking verbalisant
(…)
Je bent met mama naar het bureau gekomen omdat je getuige bent van het feit dat mama gebeten werd door een hond (
het hof begrijpt: op 29 januari 2021).
(…)
Jij was, met je moeder, aan het wandelen op 29 januari 2021, omstreeks 16:45 uur.
V: Waar liepen jullie?
A: In het bos, vlakbij het [adres 6] . Dat ligt naast het landgoed (
het hof begrijpt: landgoed [adres 2]).
(…)
V: wat zag je toen?
A: (…) We zagen een greppel met water. Aan de andere kant van de greppel zag ik een hond.
(…)
V: Hoe zag hij eruit?
A: Het was een grote licht bruine hond. Hij had een donkere kop. Hij had oren die naar beneden hingen en een lange dunne staart.
O: Verbalisant laat een foto zien van een Bullmastiff
V: Lijkt de hond, die je gezien hebt, op deze hond?
A: Zijn kop was wel lichter en hij was groter. Verder lijkt de hond er wel op.
(…)
V: Wat gebeurde er toen jullie de hond zagen?
A: Ik zag dat hij bij het water stond te snuffelen. Mama zei nog tegen mij: "ik hoop dat hij het water niet over kan springen", en toen zag ik dat hij toch het water over sprong. Ik hoorde de hond blaffen en rende naar een open plek met een paar bomen en mama bleef daar staan met haar rug naar de greppel toe. Mama zei tegen mij: "hij heeft wel scherpe klauwen, he hij beet mij", ik keek toen naar mama en zag dat de hond haar beet. Wij gilden allebei heel hard.
V: Heb je gezien waar de hond toen naartoe liep?
A: Ik zag dat de hond weg liep in de richting van de poort naar het landgoed (
het hof begrijpt: landgoed [adres 2]).
V: Er is natuurlijk ook veel gesproken over de hond en er zijn foto's op internet geweest. Heb je die foto's ook gezien?
A: Ja
V: Herken je daarin ook de hond die mama gebeten heeft?
A: Ja
5.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2021 (dossierpagina’s 31-32), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op dinsdag 9 maart 2020, maak ik, verbalisant [verbalisant 1] , een proces-verbaal van bevindingen sfeer in verband met de vele incidenten van de Bull Mastiff. Op zondag 7 juni 2020, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie [adres 2] nabij het bos/park. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts.
Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 10 juni 2020 een bezoek aan de eigenaar van de hond gebracht en gesproken over het bijtincident.
Op donderdag 18 juni 2020, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten in de buurt van de kinderboerderij Sik in Breda. Dit incident heeft geen letsel veroorzaakt bij het slachtoffer.
Op maandag 6 juli 2020, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie Dennenbroek in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts.
Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 6 juli 2020, omstreeks 19.30 uur een bezoek aan de eigenaar van de hond gebracht en gesproken over het bijtincident.
Op zaterdag 25 juli 2020, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op locatie [adres 3] in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts. Hiervan is aangifte gedaan onder Proces-Verbaal nummer 2020203521.
Op donderdag 27 augustus 2020, heeft de eigenaar van de hond (
het hof begrijpt: de verdachte) een brief gekregen van de gemeente Breda met daarin de bovengenoemde informatie en de gestelde maatregel welke opgelegd worden. Hierin stond:
“Gezien de ernst van de situatie, het type hond, de kracht van de hond en de grote kans op nieuwe incidenten, legt de gemeente Breda ter voorkoming van gevaar en hinder een aanlijn- en muilkorfgebod op als bedoeld in artikel 2:64 van de APV. Met toepassing van artikel 125 van de Gemeentewet en het bepaalde in afdeling 5.3.1 van de Awb sommeer ik u:
1. Vanaf twee dagen na verzendatum van dit besluit op de openbare weg, openbare plaatsen en op het terrein van een ander, dus ook op de hondenuitlaat plaatsen of hinden losloopterreinen, steeds kort aangelijnd en gemuilkorfd te houden en uit te laten onder krachtige geleide en voldoende toezicht.
2. Indien u niet of niet tijdig voldoet aan het gestelde onder punt 1, zal ik om herhaling van incidenten te voorkomen uw hond in beslagnemen. De kosten van toepassing bestuursdwang, zoals de opvangkosten en overige bijkomende kosten, zoals vervoerskosten en dierenartskosten zullen in dat geval op u worden verhaald.”
Op vrijdag 29 januari 2021, heeft de Bull Mastiff zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op de locatie wandelpad tussen de [adres 2] en [adres 3] in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts. Hiervan is aangifte gedaan onder Proces-Verbaalnummer 2021030134. Door dit Proces-Verbaal van bevindingen, sfeer, is te concluderen dat de Bull Mastiff in het begin alleen andere honden beet maar in het verloop van de tijd ook voorbijlopende mensen bijt. Ook is hieruit te concluderen dat de eigenaar van de Bull Mastiff, naar aanleiding van de ontvangen maatregelen van de Gemeente Breda, zich niet aan de geëiste maatregelen houd en niet voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
6.
Een geschrift, te weten een schrijven van de burgemeester van de gemeente Breda, d.d. 27 augustus 2020 (pagina’s 24-26 van het procesdossier met nummer PL2000-2021078766) aan [verdachte] , [adres 2] , voor zover inhoudende als volgt:
In de afgelopen periode heb ik meerdere meldingen ontvangen van de politie en toezichthouders van de gemeente Breda betreffende bijtincidenten waarbij uw hond betrokken is geweest. Het betreft de volgende incidenten:
• Op 7 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie [adres 2] bij het bos/park. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 10 juni 2020 een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 18 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten in de buurt van kinderboerderij de Sik in Breda. Dit incident heeft geen letsel veroorzaakt bij het slachtoffer.
• Op 6 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie Dennenbroek in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 6 juli 2020, omstreeks 19:30 uur een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 25 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op locatie [adres 3] in Breda. De slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts.
Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat uw hond onbetrouwbaar is. Het gaat hier om een lichtblonde Mastiff, welke een zeer grote en krachtige hond is. Tevens blijkt uit de rapportages van de toezichthouders dat er veel meldingen binnenkomen van het feit dat uw hond regelmatig los rondloopt in de wijk. De kans op een volgend bijtincident wordt door de toezichthouders als aanzienlijk ingeschat. Hun dringend advies is om doeltreffende en afgewogen maatregelen te treffen om een volgend bijtincident te voorkomen. Omdat ik deze ambtenaren als voldoende deskundig beschouw op het gebied van gedrag van honden, neem ik dit advies over.
7.
Een herzien advies risicoanalyse van het Riskassessmentteam Universiteit Utrecht d.d. 1 november 2021 (pagina’s 30-59 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378), voor zover inhoudende als volgt:
Naam hond [naam]
Ras Bullmastiff
(…)
Samenvattend wordt daarom het risico van [naam] richting mensen, inclusief kinderen, ingeschat als zeer hoog, vanwege het vele aanblaffen met tanden, het getoonde uitvalgedrag in voornamelijk halflage houding en de voerbakagressie tijdens de gedragstest, de rapportage van dreigen naar onbekenden tijdens de IBG-periode en de meerdere bijtincidenten die [naam] eerder veroorzaakte.

7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 december 2021 (dossierpagina’s 67-70), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte] :

Achternaam: [medeverdachte]
Voornamen: [medeverdachte]
(…)
Adres: [adres 2]
Postcode plaats: [adres 2]
(…)
V: Wie is er, volgens u, aansprakelijk voor het feit dat uw hond iemand heeft gebeten?
A: (…) Als iemand binnen de hekken gaat dan is het de verantwoordelijkheid van diegene zelf. Als het buiten de hekken is dan zijn wij (
het hof begrijpt: de verdachte en haar echtgenoot [verdachte]) verantwoordelijk.

8. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 augustus 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ter terechtzitting:

(…) Ten tijde van de aan mij tenlastegelegde bijtincidenten hadden wij (
het hof begrijpt: haar echtgenoot [verdachte] en [medeverdachte]) een lichtkleurige, beige/witte, hond. Mijn man (
het hof begrijpt: [verdachte]) heeft deze hond gekocht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij er onvoldoende zorg voor gedragen heeft dat de onder zijn hoede staande gevaarlijke hond met de naam [naam] onschadelijk is gehouden. Voor een bewezenverklaring van dit feit als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht is allereerst vereist dat kan worden vastgesteld dat het dier onder zijn hoede stond. Voorts is vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat het dier gevaarlijk was.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betwist dat [naam] onder de hoede van de verdachte stond, nu de verdachte weliswaar eigenaar is van [naam] en het landgoed alwaar [naam] zich op bevond en daar ook met enige regelmaat komt, doch niet dermate vaak op het landgoed komt dat de verdachte als persoon heeft te gelden welke [naam] onder zijn hoede had. Zo droeg hij niet de zorg over [naam] en had hij geen zicht op de vrijheden die [naam] genoot. Hieraan heeft de verdediging de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Tevens is aangevoerd dat de verdediging betwijfelt of het bijtincident toe te rekenen is aan de verdachte en of de verdachte daar schuld aan heeft gehad, nu het erop lijkt dat de verdachte de moeite heeft genomen te voorkomen dat er iemand wordt gebeten. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is van verwijtbaarheid voor het bijtincident en heeft daaraan de strafprocessuele consequentie van vrijspraak verbonden.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat [naam] weldegelijk onder de hoede stond van de verdachte, nu de verdachte eigenaar is van de hond en het perceel alwaar de hond verbleef.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij er onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat de onder zijn hoede staande gevaarlijke hond met de naam [naam] onschadelijk is gehouden. Voor een bewezenverklaring van dit feit als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht is in de eerste plaats vereist dat kan worden vastgesteld dat het dier een gevaarlijk dier betreft.
Gevaarlijk dier a.b.i. artikel 425 lid 2 Sr.
Een hond kan eerst dan als gevaarlijk worden beschouwd indien hij door zijn gedrag heeft laten blijken gevaarlijk te zijn voor mens of dier. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit betrokkenheid bij eerdere bijtincidenten. Ook een hond waarvan op grond van andere feiten of omstandigheden kan worden aangenomen dat hij gevaren oplevert welke voormelde wetsbepaling in het algemeen heeft willen voorkomen, moet als gevaarlijk in de zin van die wetsbepaling worden aangemerkt (vgl. HR 10 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8999,
NJ1992/571).
Het hof stelt in dit kader vast dat [naam] vóór deze bijtincidenten - vide de tot het bewijs gebezigde aan de verdachte gerichte brief van de burgemeester van de gemeente Breda - reeds meerdere keren betrokken is geweest bij een bijtincident, te weten (onder meer) op 7 juni 2020, 18 juni 2020 en 6 juli 2020. Vanwege deze incidenten heeft de burgemeester ter voorkoming van gevaar en hinder bij beschikking van 27 augustus 2020 voor de Mastiff een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Voorts bevindt zich in het dossier de tot het bewijs gebezigde herziene advies risicoanalyse d.d. 1 november 2021 van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht, waaruit volgt dat [naam] een zeer hoog risico richting mensen, inclusief kinderen, vormt.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot oordeel dat [naam] is aan te merken als een ‘gevaarlijk dier’ in de zin van artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De betrokkenheid van [naam] bij de tenlastegelegde bijtincidenten
Het hof zal hieronder ingaan op de vraag of [naam] bij de aan de verdachte tenlastegelegde bijtincidenten betrokken was.
Feit 1 (bijtincident 25 juni 2020 met betrekking tot [slachtoffer 1] )
Uit de bewijsvoering volgt dat de heer [slachtoffer 1] op 25 juni 2020 in de buurt van [adres 2] liep, nabij landgoed [adres 2] toen hij op die bewuste dag gebeten is door een grote hond van (vermoedelijk) het ras Mastiff. [slachtoffer 1] heeft in zijn schrijven naar Achmea Rechtsbijstand omrent het voorval een foto gestuurd van het soort hond dat hem gebeten heeft, zijnde een lichtkleurige Mastiff. Deze foto die [slachtoffer 1] heeft opgestuurd komt overeen met de door de politie aan [slachtoffer 3] getoonde foto, met betrekking tot welk bijtincident door de verdediging niet betwist is dat [naam] degene is geweest die [slachtoffer 3] heeft gebeten. Mitsdien is het hof dan ook van oordeel dat het [naam] is geweest die [slachtoffer 1] op 25 juni 2020 heeft gebeten. Het verweer van de verdediging vindt hierin thans zijn weerlegging.
Feit 2 (bijtincident 29 januari 2021 met betrekking tot [slachtoffer 2] )
Aangeefster [slachtoffer 2] liep op 29 januari 2021 met haar dochter op het wandelgebied tussen de [adres 2] en [adres 3] , nabij landgoed [adres 2] . Op voornoemde dag is zij tweemaal gebeten door een hond, welke zij vond lijken op een Bull Mastiff. Aangeefster heeft verklaard dat de hond na het bijtincident in de richting van het Landgoed [adres 2] liep. De dochter van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster gebeten werd door een grote lichte bruine hond met een donkere kop. De hond liep volgens de verklaring van de getuige weg in de richting van de poort van landgoed [adres 2] . De politie heeft na het bijtincident op het landgoed [adres 2] een lichte grote Mastiff aangetroffen, naar later bleek de hond met de naam [naam] .
Aangeefster geeft in haar aangifte te kennen dat zij de hond heeft gezien in het licht en de foto van de politie van de hond een stuk donkerder van kleur was, zodat zij het idee had dat op de foto die de politie van de hond heeft gemaakt de kop van de hond donkerder was dan de hond die haar gebeten had. Dat maakt naar het oordeel van het hof niet zonder meer dat het daarom niet zo kan zijn dat de door de politie gefotografeerde hond, welke hond [naam] bleek te zijn, niet de hond kan zijn die aangeefster heeft gebeten. Het hof overweegt daarbij dat niet uit te sluiten valt dat het angstige voorval, alsmede de belichting van de foto ertoe hebben geleid dat aangeefster [naam] niet direct heeft herkend als de hond die haar aanviel, te meer nu zij heeft verklaard dat zij de hond die haar heeft aangevallen wel heeft herkend in de later verspreide foto van [naam] .
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het [naam] is geweest die [slachtoffer 2] op 29 januari 2021 heeft gebeten. Het verweer van de verdediging vindt hierin thans zijn weerlegging.
Onder zijn hoede staand gevaarlijk dier
Nu is vastgesteld dat [naam] ten tijde van de tenlastegelegde bijtincidenten een gevaarlijk dier was en bij de tenlastegelegde bijtincidenten betrokken is geweest, staat het hof voor de vraag of de hond [naam] onder de hoede van de verdachte heeft gestaan ten tijde van de respectievelijk tenlastegelegde bijtincidenten.
Het hof stelt voorop dat voor de invulling van het bestanddeel ‘onder zijn hoede staand’ van belang is of de verdachte de zeggenschap of zorg heeft over een dier, op een zodanige manier dat dit dier aan de verdachte is toevertrouwd. In het algemeen zal de eigenaar van een gevaarlijk dier degene zijn die de zeggenschap heeft over de wijze waarop dit dier onschadelijk moet worden gehouden en deze hierom in beginsel hebben te gelden als degene onder wiens hoede het gevaarlijke dier staat. De eigenaar zal van die zorg slechts dan bevrijd zijn wanneer die zeggenschap of zorg aan een ander is toevertrouwd, op een zodanige wijze dat die ander kan worden aangemerkt als degene bij wie het dier onder zijn hoede stond. Tegelijkertijd is fysieke aanwezigheid of nabijheid van de eigenaar niet vereist voor het onder de hoede staan, hoewel deze fysieke aanwezigheid een sterke aanwijzing kán zijn dat het dier daadwerkelijk onder de hoede staat van de eigenaar, dan wel degene onder wiens voormelde hoede het dier stond (vgl. HR 16 januari 1928, ECLI:NL:HR:1928:275, NJ 1928, p. 250 en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1097). In voormeld verband overweegt het hof dat dit bestanddeel onder meer kan worden ingevuld door het (i) eigendom van het dier, (ii) de manier waarop de dagelijkse zorg en het toezicht van en op het dier wordt ingevuld, (iii) de zeggenschap over het dier (iv) alsmede eventuele afspraken die zijn gemaakt over de zorg en/of het toezicht voor en over het dier. Voormelde factoren dienen als communicerende vaten in het uiteindelijke oordeel of sprake is van een dier dat onder de hoede van de verdachte staat.
Het hof benadrukt op de laatste plaats dat in dit verband het niet zo is dat het begrip onder zijn hoede staand exclusief aan één persoon is toe te dichten, doch een gevaarlijk dier onder de hoede van meerdere personen kan staan.
Het hof heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de eigenaar was van de hond en tevens de eigenaar was van landgoed [adres 2] , alwaar de hond verbleef. Uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de verdachte met enige regelmaat aanwezig was op het landgoed. De verdachte heeft in zijn verhoor niets willen verklaren omtrent de zorg, het toezicht en de zeggenschap omtrent de hond. Derhalve zal het hof ervan uitgaan dat onder meer de verdachte als eigenaar van de hond en het perceel alwaar de hond verbleef, degene is die de zeggenschap had over de wijze waarop dit dier onschadelijk moet worden gehouden, terwijl evenmin is gebleken dat die zeggenschap of zorg aan een ander is toevertrouwd, op een zodanige wijze dat die ander kan worden aangemerkt als degene bij wie het dier onder zijn hoede stond. Dat de verdachte niet duurzaam op het landgoed verbleef doet daaraan niet af, nu fysieke aanwezigheid of nabijheid van de eigenaar niet vereist is voor het onder de hoede staan.
Gelet op het vorenstaande stond, naar het oordeel van het hof, de hond ten tijde van de bijtincidenten (mede) onder zijn hoede.
Geen voldoende zorg gedragen
Het hof zal thans hebben te beoordelen of de verdachte niet voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van [naam] .
Het aan de verdachte tenlastegelegde betreft telkens een overtreding en stelt strafbaar het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier. Kenmerkend voor deze strafbepaling als overtreding is dat hiervoor geen culpa vereist is. Voor zover het verweer van de verdediging daarvan uit gaat faalt het, nu die opvatting geen steun vindt in het recht.
Met betrekking tot het bewijs van het ‘voldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden’ dient dit bestanddeel feitelijk te worden ingevuld aan de hand van de bewijsvoering. De eventuele vraag naar de verwijtbaarheid zal derhalve pas aan de orde komen bij de strafbaarheid van de dader, alwaar in dit arrest het verweer zal worden besproken.
Het hof overweegt dat het bepaalde in artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht een strafbepaling een zekere verschijningsvorm van een kwaliteitsdelict is dat slechts betrekking heeft op de persoon onder wiens hoede het gevaarlijke dier staat. Het is daarbij (bij verwezenlijking van het gevaar) een geconcretiseerd-abstract gevaarzettingsdelict, terwijl het bestanddeel ‘onschadelijk houden’ impliceert dat slechts niet aan deze strafrechtelijke zorgplicht is voldaan indien en voor zover het dier schade heeft veroorzaakt. Voor de bewezenverklaring van deze overtreding is geen schuld vereist, doch wel enige vorm van verwijtbaarheid. Die verwijtbaarheid dient naar het oordeel van het hof te worden ingevuld door de mate waarin degene onder wiens hoede het dier staat bekend was met de aard van de gevaarlijkheid van het dier, alsmede de vraag in hoeverre is getracht te voldoen aan de zorgplicht om het dier onschadelijk te houden.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gebeten door de hond (de Mastiff) van de verdachte. Hier vloeit in beginsel uit voort dat degene die deze hond onder zijn hoede heeft, niet heeft voldaan aan de zorg voor het onschadelijk houden van het gevaarlijke dier - indachtig de aard en het karakter van de strafbepaling - van artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Resumé
Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat het (onder meer) de verdachte is geweest die geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier. De andersluidende verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij met betrekking tot twee bijtincidenten geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten zijn hond, een Bull Mastiff met de naam [naam] . Bij de bijtincidenten hebben twee personen lichamelijk letsel bekomen. De slachtoffers van het feit moeten zich angstig hebben gevoeld, zij werden immers geconfronteerd met een aanval van een grote hond.
Daarenboven slaat het hof in het nadeel van de verdachte acht op het feit dat de verdachte van zijn fouten niet lijkt te leren, aangezien er meerdere bijtincidenten voorafgegaan zijn aan deze feiten.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 1 juli 2024 volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, in het bijzonder op de gestelde drukke professionele werkzaamheden van de verdachte. Zonder deze persoonlijke omstandigheden zou het hof aan de verdachte een hogere taakstraf hebben opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof, alles afwegend, voor ieder van de bewezen te verklaren feiten de oplegging van een taakstraf voor de duur van telkens 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijk hechtenis voor de duur van telkens één week met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.555,00. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. Materiële schade ad € 55,00
a. Nieuwe korte broek ad € 35,00
b. Vervoer naar de HAP te Tilburg ad € 20,00
ii. Immateriële schade ad € 1.500,00
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 705,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De kantonrechter heeft bepaald dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 55,00, zodat de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden en de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade stelt het hof vast dat er sprake is van door de benadeelde partij opgelopen c.q. geleden letsel, hetgeen een zelfstandige grond voor schadevergoeding vormt als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof bepaalt die schade naar de maatstaf van billijkheid op een bedrag van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof op basis van de thans voorliggende gegevens onvoldoende in staat een afgewogen oordeel te geven over de vraag of ook dat deel van de schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een nadere terechtzitting vergen en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Resumé
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 705,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 705,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.023,80. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. Materiële schade ad € 823,80
a. Ron’s total dogcare ad € 57,50
b. Medische kosten ad € 385,00
c. Kleding ad € 24,99
d. Verlofuren man ad € 217,92
e. Reiskosten ad € 115,86

ii. Immateriële schade ad € 1.200,00

De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.169,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De kantonrechter heeft bepaald dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 515,29 (posten b. geheel, c. geheel en e. minus de gestelde reiskosten naar en van het politiebureau ad € 10,56), zodat de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden en de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde materiële schadevergoeding is het hof op basis van de thans voorliggende gegevens onvoldoende in staat een afgewogen oordeel te geven over de vraag of ook dat deel van de schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een nadere terechtzitting vergen en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade stelt het hof vast dat er sprake is van door de benadeelde partij opgelopen c.q. geleden letsel, hetgeen een zelfstandige grond voor schadevergoeding vormt als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof bepaalt die schade naar de maatstaf van billijkheid op een bedrag van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof op basis van de thans voorliggende gegevens onvoldoende in staat een afgewogen oordeel te geven over de vraag of ook dat deel van de schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een nadere terechtzitting vergen en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Resumé
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.161,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.161,29. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 21 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 62, 63 en 425 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het als feit 1 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het als feit 1 bewezenverklaarde tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week;
bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het als feit 2 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het als feit 2 bewezenverklaarde tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week;
bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 705,00 (zevenhonderdvijf euro) bestaande uit € 55,00 (vijfenvijftig euro) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 705,00 (zevenhonderdvijf euro) bestaande uit € 55,00 (vijfenvijftig euro) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen, toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.165,29 (duizend honderdvijfenzestig euro en negenentwintig cent), bestaande uit € 515,29 (vijfhonderdvijftien euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.165,29 (duizend honderdvijfenzestig euro en negenentwintig cent), bestaande uit
€ 515,29 (vijfhonderdvijftien euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der voldoening en bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen, toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr.dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 9 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.