De vader voert in hoger beroep, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder is nog steeds niet teruggekeerd uit Polen. Zij zegt dat de huidige situatie tijdelijk is, maar geeft ook geen enkel inzicht of duidelijkheid over de termijn waarop zij zal terugkeren.
De vader is eind maart met zijn ouders naar Polen gegaan om [het kind] te zien. De vader mocht [het kind] tweemaal onder begeleiding van de familie van de moeder zien: op zaterdag 23 maart 2024 van 15:50 tot 17:45 en op zondag 24 maart 2024 van 15:30 tot 18:00. [het kind] was blij om zijn vader te zien. De vader merkt dat [het kind] geen enkel woord Pools spreekt en kennelijk de Nederlandse taal op geen enkele manier aangedragen krijgt. De moeder doet dus onvoldoende om de omgang tussen [het kind] en de vader te bevorderen. De vader meent dat het niet in het belang is van [het kind] dat er zo weinig contact is met hem als vader. De moeder handelt in strijd met het vonnis d.d. 6 november 2023 alsmede de beschikking d.d. 15 januari 2024 en in strijd met haar wettelijke verplichting van art. 1:247 lid 3 BW en de belangen van [het kind] . De moeder onttrekt [het kind] aan zijn gezag en er is sprake is van internationale kinderontvoering.
De vader is in staat [het kind] zonder enige vorm van begeleiding op te vangen, te verzorgen en op te voeden. Er geen sprake van enige vorm van problematiek, dan wel drank- of drugsgebruik aan de zijde van de vader. Er is geen hulpverlening betrokken. Er is door de moeder weliswaar een melding gedaan bij Veilig Thuis, maar de adviezen om hulp te zoeken in het belang van [het kind] heeft de moeder niet opgevolgd. De vader is (inmiddels, gezien de omstandigheden) van mening dat het in het belang van [het kind] is dat zijn hoofdverblijf bij de vader ligt.
Er was voor de moeder ook geen noodzaak om zich in Polen te laten behandelen. Dat had ook in Nederland kunnen gebeuren. De vader betwist overigens dat er überhaupt een noodzaak is om een medische behandeling te ondergaan. Voor zover het voor de moeder al noodzakelijk was geweest om naar Polen te gaan voor een medische behandeling, had de moeder met de vader in overleg moeten treden over de gevolgen voor (het contact tussen) [het kind] en de vader. Het feit dat er slechts summier omgang was, is daarbij niet relevant, aangezien de vader wel een ruimere en onbegeleide omgang wilde, maar de moeder dat om ongegronde redenen niet toestond. De vader betwist dat de moeder de omgang tussen hem en [het kind] altijd heeft bevorderd.
De dwangsommen zijn terecht opgelegd, nu het van belang is dat de vader dit als stok achter de deur heeft. Dat de moeder hierdoor schade ondervindt dient voor haar eigen rekening en risico te komen. Niets belet de moeder om met [het kind] terug te keren naar Nederland.