3.2.In rov. 2.1 tot met 2.6 van het vonnis van 8 februari 2023 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
3.2.1.Partijen zijn familie van elkaar. De familieverhoudingen zijn weergegeven in onderstaand schema:
de ouders
| | | | |
[appellante] [geïntimeerde sub 2] [persoon C] [geïntimeerde sub 6] [geïntimeerde sub 1]
† 6 februari 2019
|
[geïntimeerde sub 3] - |
|- [geïntimeerde sub 4]
|- [geïntimeerde sub 5]
3.2.2.Vader en moeder waren in gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2.3.Op 4 januari 2019 is vader overleden. Hij heeft een testament opgemaakt, waarbij hij als volgt over zijn nalatenschap heeft beschikt:
“Voor het geval ik voor mijn echtgenote [persoon B] mocht komen te overlijden maak ik, met gebruikmaking van de mij door artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid, de volgende boedelverdeling tussen mijn genoemde echtgenote en mijn kinderen of verdere nakomelingen:
A. Aan mijn genoemde echtgenote deel ik toe alle tot mijn nalatenschap behorende aktiva, zulks onder de last om:
a. alle daartoe behorende passiva voor haar rekening te nemen, alsmede de kosten van lijkbezorging en alle door en bij mijn overlijden terzake van mijn nalatenschap verschuldigde successierechten, taxatiekosten en boedelkosten en
b. om wegens overbedeling in kontanten uit te keren aan ieder van mijn afstammelingen de aan deze toekomende erfdelen, verminderd met de ten laste van ieder van hen komende successierechten en boedel- en taxatiekosten.
B. Aan ieder van mijn afstammelingen deel ik toe een vordering in kontanten ten laste van mijn genoemde echtgenote wegens de aan deze gedane overbedeling, voor ieder ten bedrage van het hem of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomende erfdeel, verminderd met de ten laste van ieder van hen komende successierechten en boedel- en taxatiekosten.
Mede ter voldoening aan de door mij erkende verzorgingsplicht jegens mijn genoemde echtgenote legateer ik haar het recht van vruchtgebruik van al hetgeen mijn afstammelingen uit mijn nalatenschap zullen verkrijgen.
Dit recht van vruchtgebruik zal voortduren tot het overlijden van mijn echtgenote, terwijl het voorts zal eindigen bij faillissement van of aanvrage tot surséance van betaling door mijn genoemde echtgenote, alsmede bij haar hertrouwen.”
3.2.4.Op 6 februari 2019 is [geïntimeerde sub 1] overleden. Zij was op dat moment gehuwd met [geïntimeerde sub 3] en zij hebben samen twee kinderen: [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] . [geïntimeerde sub 1] heeft niet bij uiterste wil over haar nalatenschap beschikt, waardoor het wettelijk versterferfrecht van toepassing is.
3.2.5.Op 4 juni 2019 is een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan moeder en is een mentorschap ingesteld ten behoeve van moeder.
3.2.6.Op 3 mei 2020 is moeder overleden. Zij heeft ook bij testament over haar nalatenschap beschikt, waarin zij een gelijkluidende bepaling heeft opgenomen als vader, in die zin dat alle activa aan vader wordt toebedeeld voor het geval zij voor vader mocht komen te overlijden.
3.3.1.[appellante] en [geïntimeerde sub 1] hebben in eerste aanleg - samengevat - gevorderd dat de rechtbank (in het geval van een vonnis op tegenspraak):
1. voor recht verklaart dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van vader en moeder per de sterfdatum van vader behoorden een vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] van
€ 47.000,00, althans € 42.000,00, althans het bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
2. voor recht verklaart dat de niet-opeisbare vorderingsrechten van [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , ieder voor zich, uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in het testament van vader € 5.025,04 belopen, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
3. de wijze van verdeling van de nalatenschap van moeder gelast, althans de verdeling vast stelt als beschreven in de dagvaarding, dus dat de rechtbank:
- het vorderingsrecht van [geïntimeerde sub 2] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling toerekent op het vorderingsrecht van de nalatenschap van moeder op [geïntimeerde sub 2] ;
- bepaalt dat [appellante] en [geïntimeerde sub 1] bij uitsluiting van de overige deelgenoten bevoegd zijn om richting de Rabobank alle handelingen te verrichten die benodigd zijn voor het doen uitbetalen van het zich daar bevindende saldo aan [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] in vier gelijke delen ter aflossing op hun vorderingen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling,
althans te bepalen dat ieder van partijen gehouden is om alle medewerking te verlenen aan alle handelingen die nodig zijn om tot uitbetaling van het saldo van de rekening met [rekeningnummer] te komen, zodanig dat het saldo wordt uitbetaald aan [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , ieder voor een gelijk deel ter aflossing op hun vordering uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling en waarbij wordt bepaald dat ieder alle medewerking moet verlenen aan de opheffing van de bankrekening, waarbij wordt bepaald dat wanneer binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 4] en/of [geïntimeerde sub 5] en/of [geïntimeerde sub 6] hier niet tijdig zijn/haar medewerking aan verleent, dit vonnis ingevolge artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats komt van de, namens de partij die niet meewerkt, te verrichten handeling,
althans te bepalen dat wanneer [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 4] en/of [geïntimeerde sub 5] en/of [geïntimeerde sub 6] na betekening van dit vonnis niet tijdig zijn/haar medewerking aan deze verplichtingen verleent, de niet medewerkende partij een dwangsom aan [appellante] en [geïntimeerde sub 1] , althans aan de gemeenschap van de nalatenschap van moeder verbeurt;
4. bepaalt dat de draagplicht van de (resterende) vorderingen van [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling in de nalatenschap van vader na uitbetaling van het saldo van de voornoemde bankrekening geheel voor rekening van [geïntimeerde sub 2] komt en [geïntimeerde sub 2] veroordeelt om aan [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] het bedrag dat na uitbetaling van het saldo van ieders vordering resteert aan ieder van hen te voldoen, althans [geïntimeerde sub 2] veroordeelt om het aan [appellante] en [geïntimeerde sub 1] toekomende bedrag aan ieder van hen te voldoen, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente;
5. bepaalt dat de door [geïntimeerde sub 2] als bedoeld in punt 4 aan [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] te betalen bedragen in mindering komen op het resterende vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] en daarbij bepaalt dat het resterende vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] aan [geïntimeerde sub 2] wordt toegedeeld en [geïntimeerde sub 2] veroordeelt om uit hoofde van overbedeling aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] 1/5e deel van het resterende vorderingsrecht te voldoen en aan [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] ieder 1/l0e deel, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente;
6. althans een wijze van verdeling gelast, althans de verdeling vast stelt op een wijze die de rechtbank in goede justitie juist acht;
met veroordeling van de in het geding verschenen gedaagden in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.2.Aan deze vorderingen hebben [appellante] en [geïntimeerde sub 1] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de vorderingsrechten uit hoofde van het overlijden van vader door het overlijden van moeder schulden van haar nalatenschap zijn geworden. Om pragmatische redenen, en omdat artikel 4:15 BW niet van toepassing is omdat de nalatenschap van vader is vererfd op grond van een ouderlijke boedelverdeling, vorderen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] in deze procedure de vaststelling van het vorderingsrecht van de kinderen van vader op de nalatenschap van moeder. Vervolgens hebben zij op grond van artikel 3:185 lid 1 BW gevorderd dat de rechtbank de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vast stelt, op de wijze zoals zij die in de dagvaarding hebben toegelicht.
3.3.3.[geïntimeerde sub 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.[geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] zijn in eerste aanleg niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend. Ingevolge artikel 140 lid 3 Rv zal het vonnis ook wat hen betreft als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
De beslissingen van de rechtbank
3.4.1.In het eindvonnis van 8 februari 2023 heeft de rechtbank ten aanzien van de nalatenschap van vader overwogen dat tot de huwelijksgoederengemeenschap van vader en moeder op de sterfdatum van vader de volgende bestanddelen behoorden:
- saldo bankrekening Rabobank met [rekeningnummer] : € 4.163,78,
- saldo bankrekening Rabobank met [rekeningnummer] : € 636,63,
- inboedel: nihil,
- auto: € 8.500,00,
- vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] : € 47.000,00.
Totale waarde van de huwelijksgoederengemeenschap: € 60.300,41.
Omdat de ouders in gemeenschap van goederen waren gehuwd, bedroeg de waarde van de nalatenschap van vader € 30.150,21 (€ 60.300,41 / 2). Dit betekent dat de waarde van de erfdelen van moeder en de kinderen, en dus de vorderingsrechten van de kinderen op moeder, afgrond € 5.025,04 (€ 30.150,21 / 6) per persoon bedragen. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van ouders per de sterfdatum van vader behoorde een vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] van € 47.000,00 en dat de vorderingsrechten van [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] (als onbetwiste erfgenaam van [geïntimeerde sub 1] ), [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , ieder voor zich, uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in het testament van vader een bedrag van € 5.025,04 belopen.
Ten aanzien van de nalatenschap van moeder heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap behoren te voltooien alvorens de nalatenschap kan worden verdeeld. In navolging van het arrest van de Hoge Raad (HR) van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939, heeft de rechtbank ruimte gezien om toch al tot een verdeling van de nalatenschap over te gaan, omdat de positie van de schuldeisers van de nalatenschap voldoende kan worden gewaarborgd. Alle deelgenoten in de onverdeelde nalatenschap van moeder zijn in deze procedure betrokken. Voor zover zij schuldeisers van de nalatenschap zijn, bestaat de mogelijkheid dat hun aanspraken worden betrokken in de verdeling. Er kan volgens de rechtbank worden beslist op de vorderingen aangaande de verdeling van de nalatenschap van moeder, met dien verstande dat de aanspraken van partijen als schuldeiser van deze nalatenschap in de verdeling worden betrokken. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de nalatenschap van moeder omvat:
Activa:
- saldo bankrekening [rekeningnummer] van € 13.774,71 (althans het ten tijde van de daadwerkelijke verdeling aanwezige saldo)
- vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] van € 41.051,29
Totaal = € 54.826,00
Passiva:
- vorderingsrecht van de kinderen uit hoofde van de nalatenschap van vader van in totaal
€ 25.125,20.
De rechtbank heeft de verdeling vervolgens als volgt vast gesteld. [geïntimeerde sub 2] moet binnen 30 dagen na betekening van het vonnis haar schuld van € 41.051,29 aan de nalatenschap betalen op de (erven)rekening. Na deze betaling door [geïntimeerde sub 2] , wordt het alsdan aanwezige saldo (aldus het reeds aanwezige saldo, vermeerderd met de betaling van [geïntimeerde sub 2] ) op de ervenrekening tussen partijen verdeeld, in die zin dat [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 6] en [persoonsnaam] (bedoeld is [geïntimeerde sub 1] : zie rov. 3.4.2. hierna) ieder 1/5e deel krijgen en [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] ieder 1/10e deel.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat partijen moeten meewerken aan het uitbetalen van het saldo, nadat voornoemde betaling door [geïntimeerde sub 2] is gedaan, en aan het opheffen van de bankrekening. Tevens is de gevorderde reële executie toegewezen. Een dwangsom is niet opgelegd.
3.4.2.In het herstelvonnis van 8 maart 2023 heeft de rechtbank bepaald dat rov. 4.42 van het vonnis van 8 februari 2023, waar staat “ [persoonsnaam] ” wordt gewijzigd in “ [geïntimeerde sub 1] ”.
De grieven van [appellante]
3.5.1.[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij voert aan dat de rechtbank ten aanzien van een drietal posten ten onrechte heeft geoordeeld dat dit vorderingsrechten van [geïntimeerde sub 2] op de nalatenschap betreffen als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a BW, zodat de totale vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] een hoger bedrag beloopt dan de rechtbank heeft aangenomen (grieven 1 tot en met 4). Met grief 5 heeft [appellante] zich gericht tegen de door rechtbank gelaste wijze van verdeling. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen zoals in hoger beroep nader toegelicht.
3.5.2.[geïntimeerde sub 2] heeft zich ten aanzien van grief 5 gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft de overige grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd tot het afwijzen van de grieven en het in stand laten van het vonnis voor zover het betreft het bedrag waarvan de rechtbank in rov. 4.42 heeft geoordeeld dat [geïntimeerde sub 2] dat aan de nalatenschap (na verrekening met door haar te ontvangen bedragen) is verschuldigd.
3.5.3.Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellante] grief 1 ingetrokken. Dat betekent dat het hof die grief hierna niet verder zal bespreken.
Opslagkosten inboedel (grief 2)
3.6.1.Het hof stelt vast dat het gaat om twee posten waarvan [geïntimeerde sub 2] heeft gesteld dat deze uit de nalatenschap moeten worden voldaan: ten eerste de kosten van de huur van een opslagbox via Shurgard gedurende 12 maanden ad € 1.164,00 en ten tweede de huur van een garage gedurende 18 maanden ad € 1.530,00 (zie productie 19 bij dagvaarding). Beide zijn volgens [geïntimeerde sub 2] geheel of gedeeltelijk gebruikt ten behoeve van de opslag van inboedelgoederen uit de voormalige woning van de ouders na het overlijden van vader. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat deze uitgaven in mindering kunnen worden gebracht op het bedrag dat [geïntimeerde sub 2] uit hoofde van haar schuld aan de nalatenschap nog aan de boedel moet betalen.
3.6.2.Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] erkend dat de kosten die verband houden met de huur van de opslagbox via Shurgard aan [geïntimeerde sub 2] vergoed kunnen worden en [appellante] heeft de grief daarmee beperkt tot de kosten van de garage. [geïntimeerde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling op haar beurt erkend dat zij geen aanspraak heeft op de kosten voor de huur van de garage ten behoeve van de opslag van de goederen, nu zij die garage al voor zichzelf huurde en in gebruik had. Dat betekent dat de stellingen van [appellante] in zoverre doel treffen en [geïntimeerde sub 2] geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze kosten vanuit de nalatenschap.
3.6.3.De grief slaagt in zoverre dat het bedrag van € 1.530,00 niet op de vordering op [geïntimeerde sub 2] in mindering kan worden gebracht.
Betaling bedrag € 6.000,00 (grief 3)
3.7.1.[geïntimeerde sub 2] heeft op 14 november 2018 een bedrag van € 6.000,00 gestort op de bankrekening van haar ouders. Volgens [geïntimeerde sub 2] zouden haar ouders dit geldbedrag voor haar bewaren omdat zij vreesde dat het geld zou worden opgemaakt door haar toenmalige echtgenoot. Zij stelt uit hoofde van onverschuldigde betaling dan wel een overeenkomst van bewaarneming een vorderingsrecht te hebben op de nalatenschap. De rechtbank heeft [geïntimeerde sub 2] daarin gevolgd en geoordeeld dat dit bedrag in mindering zal worden gebracht op het bedrag dat [geïntimeerde sub 2] nog aan de boedel is verschuldigd.
3.7.2.[appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde sub 2] niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat de door haar gestelde reden waarom zij het geldbedrag op de bankrekening van de ouders zou hebben gestort ongeloofwaardig is.
3.7.3.Het hof volgt [appellante] in haar standpunt. Vooropgesteld wordt dat [geïntimeerde sub 2] stelt een vordering te hebben op de nalatenschap, zodat op haar de stelplicht en de bewijslast van de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten rusten. [appellante] heeft concreet en onderbouwd gemotiveerd dat en waarom de door [geïntimeerde sub 2] gestelde reden voor de storting van dit bedrag niet aannemelijk is. Zij heeft er onder meer op gewezen dat er ook andere manieren waren om het geld veilig te stellen, dat dit standpunt zich moeilijk laat rijmen met het feit dat anderhalve maand later van de rekening van haar ouders in totaal een bedrag van € 42.000,00 wordt overgemaakt naar de bankrekening van [geïntimeerde sub 2] . Dat lag dus niet voor de hand als zij vreesde dat haar toenmalige echtgenoot bij het geld kon komen. Ook heeft zij aangevoerd dat [geïntimeerde sub 2] zich niet eerder tot de bewindvoerder heeft gewend om het bedrag terug te vragen. Ook heeft [appellante] gemotiveerd aangegeven wat volgens haar dan wel de reden is geweest voor de storting. Tegenover die gemotiveerde betwisting heeft [geïntimeerde sub 2] haar stellingen op dit onderdeel onvoldoende concreet en feitelijk nader onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Dat een bedrag van € 40.000,00 kort na voornoemde overboekingen van in totaal € 42.000,00 van haar bankrekening is overgemaakt naar een andere bankrekening, volgens [geïntimeerde sub 2] om dit bedrag op die manier aan de invloedssfeer van haar toenmalige echtgenoot te onttrekken, is daartoe niet voldoende. Daarmee is immers nog niet verklaard waarom enkele weken eerder een bedrag van € 6.000,00 naar haar ouders – in plaats van naar die andere ‘veilige’ bankrekening – is overgemaakt en welke afspraken zij hierover met haar ouders precies zou hebben gemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting en het ontbreken van een concreet en voldoende gespecificeerd bewijsaanbod van [geïntimeerde sub 2] , verwerpt het hof de stellingen van [geïntimeerde sub 2] .
3.7.4.De grief slaagt. Het bedrag van € 6.000,00 kan niet op de vordering op [geïntimeerde sub 2] in mindering worden gebracht.
Totale vordering op [geïntimeerde sub 2] (grief 4)