ECLI:NL:GHSHE:2024:2847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.327.023_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschap en vorderingsrechten binnen familieverband

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de nalatenschappen van de ouders van de appellante en geïntimeerden. De rechtbank Oost-Brabant had eerder een vonnis gewezen waarin de waarde van de nalatenschap van de vader en de vorderingsrechten van de betrokken partijen waren vastgesteld. De appellante, die het niet eens was met enkele beslissingen van de rechtbank, heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de feiten en de rechtsverhouding tussen de partijen in detail onderzocht, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de partijen familie van elkaar zijn en dat de nalatenschappen van de ouders van de appellante en geïntimeerden aan de orde zijn. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank vernietigd en een nieuwe wijze van verdeling gelast, waarbij de vorderingen van de betrokken partijen zijn meegenomen. Het hof heeft bepaald dat de vorderingen van de kinderen van de vader op de nalatenschap van de moeder moeten worden voldaan voordat de nalatenschap kan worden verdeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de belangen van alle betrokken partijen, inclusief de schuldeisers van de nalatenschap. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.327.023/01
arrest van 10 september 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] , gemeente Geldrop-Mierlo,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. S.R. Baetens te Eindhoven,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] , Oostenrijk,

geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 1] ,
advocaat: mr. R.P.V.W. Willems te 's-Hertogenbosch,

2.[geïntimeerde sub 2]wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 2] ,
advocaat: mr. P.A.G. Verstappen te Helmond,

3.[geïntimeerde sub 3] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 3] ,
niet verschenen,

4.[geïntimeerde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 4] ,
niet verschenen,

5.[geïntimeerde sub 5] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente Laarbeek,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 5] ,
niet verschenen,

6.[geïntimeerde sub 6] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 6] ,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 april 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 8 februari 2023 zoals hersteld bij vonnis van 8 maart 2023, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] als eiseressen en [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/375617 / HA ZA 21-733)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het vonnis van 15 december 2021 (een comparitievonnis).

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6] verleende verstek;
  • de memorie van grieven,
  • het H16-formulier voor de rolzitting van 10 oktober 2023 van de zijde van [geïntimeerde sub 1] , waarin [geïntimeerde sub 1] aangeeft zich te kunnen vinden in hetgeen [appellante] in de memorie van grieven heeft gesteld;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde sub 2] met productie 1;
  • de akte van [appellante] ;
  • de mondelinge behandeling, waarbij [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • het H10-formulier van de zijde van [appellante] en het H16-formulier van de zijde van [geïntimeerde sub 1] voor de rolzitting van 2 juli 2024, waarin partijen vragen om arrest.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De kern van het geschil
3.1.
Partijen zijn familie van elkaar. In deze procedure gaat het om de afwikkeling van de nalatenschappen van de [persoon A] (hierna: vader) en [persoon B] (hierna: moeder), zijnde de ouders van [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , de schoonouders van [geïntimeerde sub 3] en de grootouders van [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] . De rechtbank heeft de waarde van de nalatenschap van vader en de vorderingsrechten van [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] op moeder uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in het testament van vader bepaald en de omvang en de verdeling van de nalatenschap van moeder vastgesteld. [appellante] is het niet eens met enkele beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de nalatenschap van moeder, met name waar het betreft de vaststelling van een aantal vorderingen van [geïntimeerde sub 2] op de nalatenschap van moeder en de wijze waarop de rechtbank de verdeling heeft vastgesteld.
Het hof volgt [appellante] gedeeltelijk in haar stellingen en zal een andere wijze van verdeling gelasten. Dat oordeel wordt hierna verder toegelicht.
De feiten
3.2.
In rov. 2.1 tot met 2.6 van het vonnis van 8 februari 2023 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
3.2.1.
Partijen zijn familie van elkaar. De familieverhoudingen zijn weergegeven in onderstaand schema:
de ouders
| | | | |
[appellante] [geïntimeerde sub 2] [persoon C] [geïntimeerde sub 6] [geïntimeerde sub 1]
† 6 februari 2019
|
[geïntimeerde sub 3] - |
|- [geïntimeerde sub 4]
|- [geïntimeerde sub 5]
3.2.2.
Vader en moeder waren in gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2.3.
Op 4 januari 2019 is vader overleden. Hij heeft een testament opgemaakt, waarbij hij als volgt over zijn nalatenschap heeft beschikt:
“Voor het geval ik voor mijn echtgenote [persoon B] mocht komen te overlijden maak ik, met gebruikmaking van de mij door artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid, de volgende boedelverdeling tussen mijn genoemde echtgenote en mijn kinderen of verdere nakomelingen:
A. Aan mijn genoemde echtgenote deel ik toe alle tot mijn nalatenschap behorende aktiva, zulks onder de last om:
a. alle daartoe behorende passiva voor haar rekening te nemen, alsmede de kosten van lijkbezorging en alle door en bij mijn overlijden terzake van mijn nalatenschap verschuldigde successierechten, taxatiekosten en boedelkosten en
b. om wegens overbedeling in kontanten uit te keren aan ieder van mijn afstammelingen de aan deze toekomende erfdelen, verminderd met de ten laste van ieder van hen komende successierechten en boedel- en taxatiekosten.
B. Aan ieder van mijn afstammelingen deel ik toe een vordering in kontanten ten laste van mijn genoemde echtgenote wegens de aan deze gedane overbedeling, voor ieder ten bedrage van het hem of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomende erfdeel, verminderd met de ten laste van ieder van hen komende successierechten en boedel- en taxatiekosten.
(…)
Mede ter voldoening aan de door mij erkende verzorgingsplicht jegens mijn genoemde echtgenote legateer ik haar het recht van vruchtgebruik van al hetgeen mijn afstammelingen uit mijn nalatenschap zullen verkrijgen.
Dit recht van vruchtgebruik zal voortduren tot het overlijden van mijn echtgenote, terwijl het voorts zal eindigen bij faillissement van of aanvrage tot surséance van betaling door mijn genoemde echtgenote, alsmede bij haar hertrouwen.”
3.2.4.
Op 6 februari 2019 is [geïntimeerde sub 1] overleden. Zij was op dat moment gehuwd met [geïntimeerde sub 3] en zij hebben samen twee kinderen: [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] . [geïntimeerde sub 1] heeft niet bij uiterste wil over haar nalatenschap beschikt, waardoor het wettelijk versterferfrecht van toepassing is.
3.2.5.
Op 4 juni 2019 is een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan moeder en is een mentorschap ingesteld ten behoeve van moeder.
3.2.6.
Op 3 mei 2020 is moeder overleden. Zij heeft ook bij testament over haar nalatenschap beschikt, waarin zij een gelijkluidende bepaling heeft opgenomen als vader, in die zin dat alle activa aan vader wordt toebedeeld voor het geval zij voor vader mocht komen te overlijden.
De vorderingen
3.3.1.
[appellante] en [geïntimeerde sub 1] hebben in eerste aanleg - samengevat - gevorderd dat de rechtbank (in het geval van een vonnis op tegenspraak):
1. voor recht verklaart dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van vader en moeder per de sterfdatum van vader behoorden een vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] van
€ 47.000,00, althans € 42.000,00, althans het bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
2. voor recht verklaart dat de niet-opeisbare vorderingsrechten van [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , ieder voor zich, uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in het testament van vader € 5.025,04 belopen, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
3. de wijze van verdeling van de nalatenschap van moeder gelast, althans de verdeling vast stelt als beschreven in de dagvaarding, dus dat de rechtbank:
- het vorderingsrecht van [geïntimeerde sub 2] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling toerekent op het vorderingsrecht van de nalatenschap van moeder op [geïntimeerde sub 2] ;
- bepaalt dat [appellante] en [geïntimeerde sub 1] bij uitsluiting van de overige deelgenoten bevoegd zijn om richting de Rabobank alle handelingen te verrichten die benodigd zijn voor het doen uitbetalen van het zich daar bevindende saldo aan [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] in vier gelijke delen ter aflossing op hun vorderingen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling,
althans te bepalen dat ieder van partijen gehouden is om alle medewerking te verlenen aan alle handelingen die nodig zijn om tot uitbetaling van het saldo van de rekening met [rekeningnummer] te komen, zodanig dat het saldo wordt uitbetaald aan [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , ieder voor een gelijk deel ter aflossing op hun vordering uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling en waarbij wordt bepaald dat ieder alle medewerking moet verlenen aan de opheffing van de bankrekening, waarbij wordt bepaald dat wanneer binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 4] en/of [geïntimeerde sub 5] en/of [geïntimeerde sub 6] hier niet tijdig zijn/haar medewerking aan verleent, dit vonnis ingevolge artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats komt van de, namens de partij die niet meewerkt, te verrichten handeling,
althans te bepalen dat wanneer [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 4] en/of [geïntimeerde sub 5] en/of [geïntimeerde sub 6] na betekening van dit vonnis niet tijdig zijn/haar medewerking aan deze verplichtingen verleent, de niet medewerkende partij een dwangsom aan [appellante] en [geïntimeerde sub 1] , althans aan de gemeenschap van de nalatenschap van moeder verbeurt;
4. bepaalt dat de draagplicht van de (resterende) vorderingen van [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling in de nalatenschap van vader na uitbetaling van het saldo van de voornoemde bankrekening geheel voor rekening van [geïntimeerde sub 2] komt en [geïntimeerde sub 2] veroordeelt om aan [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] het bedrag dat na uitbetaling van het saldo van ieders vordering resteert aan ieder van hen te voldoen, althans [geïntimeerde sub 2] veroordeelt om het aan [appellante] en [geïntimeerde sub 1] toekomende bedrag aan ieder van hen te voldoen, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente;
5. bepaalt dat de door [geïntimeerde sub 2] als bedoeld in punt 4 aan [appellante] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] te betalen bedragen in mindering komen op het resterende vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] en daarbij bepaalt dat het resterende vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] aan [geïntimeerde sub 2] wordt toegedeeld en [geïntimeerde sub 2] veroordeelt om uit hoofde van overbedeling aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] 1/5e deel van het resterende vorderingsrecht te voldoen en aan [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] ieder 1/l0e deel, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente;
6. althans een wijze van verdeling gelast, althans de verdeling vast stelt op een wijze die de rechtbank in goede justitie juist acht;
met veroordeling van de in het geding verschenen gedaagden in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.2.
Aan deze vorderingen hebben [appellante] en [geïntimeerde sub 1] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de vorderingsrechten uit hoofde van het overlijden van vader door het overlijden van moeder schulden van haar nalatenschap zijn geworden. Om pragmatische redenen, en omdat artikel 4:15 BW niet van toepassing is omdat de nalatenschap van vader is vererfd op grond van een ouderlijke boedelverdeling, vorderen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] in deze procedure de vaststelling van het vorderingsrecht van de kinderen van vader op de nalatenschap van moeder. Vervolgens hebben zij op grond van artikel 3:185 lid 1 BW gevorderd dat de rechtbank de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vast stelt, op de wijze zoals zij die in de dagvaarding hebben toegelicht.
3.3.3.
[geïntimeerde sub 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
[geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] zijn in eerste aanleg niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend. Ingevolge artikel 140 lid 3 Rv zal het vonnis ook wat hen betreft als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
De beslissingen van de rechtbank
3.4.1.
In het eindvonnis van 8 februari 2023 heeft de rechtbank ten aanzien van de nalatenschap van vader overwogen dat tot de huwelijksgoederengemeenschap van vader en moeder op de sterfdatum van vader de volgende bestanddelen behoorden:
- saldo bankrekening Rabobank met [rekeningnummer] : € 4.163,78,
- saldo bankrekening Rabobank met [rekeningnummer] : € 636,63,
- inboedel: nihil,
- auto: € 8.500,00,
- vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] : € 47.000,00.
Totale waarde van de huwelijksgoederengemeenschap: € 60.300,41.
Omdat de ouders in gemeenschap van goederen waren gehuwd, bedroeg de waarde van de nalatenschap van vader € 30.150,21 (€ 60.300,41 / 2). Dit betekent dat de waarde van de erfdelen van moeder en de kinderen, en dus de vorderingsrechten van de kinderen op moeder, afgrond € 5.025,04 (€ 30.150,21 / 6) per persoon bedragen. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van ouders per de sterfdatum van vader behoorde een vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] van € 47.000,00 en dat de vorderingsrechten van [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] (als onbetwiste erfgenaam van [geïntimeerde sub 1] ), [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , ieder voor zich, uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in het testament van vader een bedrag van € 5.025,04 belopen.
Ten aanzien van de nalatenschap van moeder heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap behoren te voltooien alvorens de nalatenschap kan worden verdeeld. In navolging van het arrest van de Hoge Raad (HR) van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939, heeft de rechtbank ruimte gezien om toch al tot een verdeling van de nalatenschap over te gaan, omdat de positie van de schuldeisers van de nalatenschap voldoende kan worden gewaarborgd. Alle deelgenoten in de onverdeelde nalatenschap van moeder zijn in deze procedure betrokken. Voor zover zij schuldeisers van de nalatenschap zijn, bestaat de mogelijkheid dat hun aanspraken worden betrokken in de verdeling. Er kan volgens de rechtbank worden beslist op de vorderingen aangaande de verdeling van de nalatenschap van moeder, met dien verstande dat de aanspraken van partijen als schuldeiser van deze nalatenschap in de verdeling worden betrokken.
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de nalatenschap van moeder omvat:
Activa:
- saldo bankrekening [rekeningnummer] van € 13.774,71 (althans het ten tijde van de daadwerkelijke verdeling aanwezige saldo)
- vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] van € 41.051,29
Totaal = € 54.826,00
Passiva:
- vorderingsrecht van de kinderen uit hoofde van de nalatenschap van vader van in totaal
€ 25.125,20.
De rechtbank heeft de verdeling vervolgens als volgt vast gesteld. [geïntimeerde sub 2] moet binnen 30 dagen na betekening van het vonnis haar schuld van € 41.051,29 aan de nalatenschap betalen op de (erven)rekening. Na deze betaling door [geïntimeerde sub 2] , wordt het alsdan aanwezige saldo (aldus het reeds aanwezige saldo, vermeerderd met de betaling van [geïntimeerde sub 2] ) op de ervenrekening tussen partijen verdeeld, in die zin dat [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 6] en [persoonsnaam] (bedoeld is [geïntimeerde sub 1] : zie rov. 3.4.2. hierna) ieder 1/5e deel krijgen en [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] ieder 1/10e deel.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat partijen moeten meewerken aan het uitbetalen van het saldo, nadat voornoemde betaling door [geïntimeerde sub 2] is gedaan, en aan het opheffen van de bankrekening. Tevens is de gevorderde reële executie toegewezen. Een dwangsom is niet opgelegd.
3.4.2.
In het herstelvonnis van 8 maart 2023 heeft de rechtbank bepaald dat rov. 4.42 van het vonnis van 8 februari 2023, waar staat “ [persoonsnaam] ” wordt gewijzigd in “ [geïntimeerde sub 1] ”.
De grieven van [appellante]
3.5.1.
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij voert aan dat de rechtbank ten aanzien van een drietal posten ten onrechte heeft geoordeeld dat dit vorderingsrechten van [geïntimeerde sub 2] op de nalatenschap betreffen als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a BW, zodat de totale vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] een hoger bedrag beloopt dan de rechtbank heeft aangenomen (grieven 1 tot en met 4). Met grief 5 heeft [appellante] zich gericht tegen de door rechtbank gelaste wijze van verdeling. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen zoals in hoger beroep nader toegelicht.
3.5.2.
[geïntimeerde sub 2] heeft zich ten aanzien van grief 5 gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft de overige grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd tot het afwijzen van de grieven en het in stand laten van het vonnis voor zover het betreft het bedrag waarvan de rechtbank in rov. 4.42 heeft geoordeeld dat [geïntimeerde sub 2] dat aan de nalatenschap (na verrekening met door haar te ontvangen bedragen) is verschuldigd.
3.5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellante] grief 1 ingetrokken. Dat betekent dat het hof die grief hierna niet verder zal bespreken.
Opslagkosten inboedel (grief 2)
3.6.1.
Het hof stelt vast dat het gaat om twee posten waarvan [geïntimeerde sub 2] heeft gesteld dat deze uit de nalatenschap moeten worden voldaan: ten eerste de kosten van de huur van een opslagbox via Shurgard gedurende 12 maanden ad € 1.164,00 en ten tweede de huur van een garage gedurende 18 maanden ad € 1.530,00 (zie productie 19 bij dagvaarding). Beide zijn volgens [geïntimeerde sub 2] geheel of gedeeltelijk gebruikt ten behoeve van de opslag van inboedelgoederen uit de voormalige woning van de ouders na het overlijden van vader. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat deze uitgaven in mindering kunnen worden gebracht op het bedrag dat [geïntimeerde sub 2] uit hoofde van haar schuld aan de nalatenschap nog aan de boedel moet betalen.
3.6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] erkend dat de kosten die verband houden met de huur van de opslagbox via Shurgard aan [geïntimeerde sub 2] vergoed kunnen worden en [appellante] heeft de grief daarmee beperkt tot de kosten van de garage. [geïntimeerde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling op haar beurt erkend dat zij geen aanspraak heeft op de kosten voor de huur van de garage ten behoeve van de opslag van de goederen, nu zij die garage al voor zichzelf huurde en in gebruik had. Dat betekent dat de stellingen van [appellante] in zoverre doel treffen en [geïntimeerde sub 2] geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze kosten vanuit de nalatenschap.
3.6.3.
De grief slaagt in zoverre dat het bedrag van € 1.530,00 niet op de vordering op [geïntimeerde sub 2] in mindering kan worden gebracht.
Betaling bedrag € 6.000,00 (grief 3)
3.7.1.
[geïntimeerde sub 2] heeft op 14 november 2018 een bedrag van € 6.000,00 gestort op de bankrekening van haar ouders. Volgens [geïntimeerde sub 2] zouden haar ouders dit geldbedrag voor haar bewaren omdat zij vreesde dat het geld zou worden opgemaakt door haar toenmalige echtgenoot. Zij stelt uit hoofde van onverschuldigde betaling dan wel een overeenkomst van bewaarneming een vorderingsrecht te hebben op de nalatenschap. De rechtbank heeft [geïntimeerde sub 2] daarin gevolgd en geoordeeld dat dit bedrag in mindering zal worden gebracht op het bedrag dat [geïntimeerde sub 2] nog aan de boedel is verschuldigd.
3.7.2.
[appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde sub 2] niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat de door haar gestelde reden waarom zij het geldbedrag op de bankrekening van de ouders zou hebben gestort ongeloofwaardig is.
3.7.3.
Het hof volgt [appellante] in haar standpunt. Vooropgesteld wordt dat [geïntimeerde sub 2] stelt een vordering te hebben op de nalatenschap, zodat op haar de stelplicht en de bewijslast van de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten rusten. [appellante] heeft concreet en onderbouwd gemotiveerd dat en waarom de door [geïntimeerde sub 2] gestelde reden voor de storting van dit bedrag niet aannemelijk is. Zij heeft er onder meer op gewezen dat er ook andere manieren waren om het geld veilig te stellen, dat dit standpunt zich moeilijk laat rijmen met het feit dat anderhalve maand later van de rekening van haar ouders in totaal een bedrag van € 42.000,00 wordt overgemaakt naar de bankrekening van [geïntimeerde sub 2] . Dat lag dus niet voor de hand als zij vreesde dat haar toenmalige echtgenoot bij het geld kon komen. Ook heeft zij aangevoerd dat [geïntimeerde sub 2] zich niet eerder tot de bewindvoerder heeft gewend om het bedrag terug te vragen. Ook heeft [appellante] gemotiveerd aangegeven wat volgens haar dan wel de reden is geweest voor de storting. Tegenover die gemotiveerde betwisting heeft [geïntimeerde sub 2] haar stellingen op dit onderdeel onvoldoende concreet en feitelijk nader onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Dat een bedrag van € 40.000,00 kort na voornoemde overboekingen van in totaal € 42.000,00 van haar bankrekening is overgemaakt naar een andere bankrekening, volgens [geïntimeerde sub 2] om dit bedrag op die manier aan de invloedssfeer van haar toenmalige echtgenoot te onttrekken, is daartoe niet voldoende. Daarmee is immers nog niet verklaard waarom enkele weken eerder een bedrag van € 6.000,00 naar haar ouders – in plaats van naar die andere ‘veilige’ bankrekening – is overgemaakt en welke afspraken zij hierover met haar ouders precies zou hebben gemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting en het ontbreken van een concreet en voldoende gespecificeerd bewijsaanbod van [geïntimeerde sub 2] , verwerpt het hof de stellingen van [geïntimeerde sub 2] .
3.7.4.
De grief slaagt. Het bedrag van € 6.000,00 kan niet op de vordering op [geïntimeerde sub 2] in mindering worden gebracht.
Totale vordering op [geïntimeerde sub 2] (grief 4)
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat op het vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] een bedrag van in totaal € 7.530,00 minder in mindering kan worden gebracht dan de rechtbank heeft gedaan. Hierdoor komt het vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] uit op € 48.581,29. De grief treft in zoverre doel.
De wijze van verdeling (grief 5)
3.9.
Het hof stelt voorop dat uit het voorgaande volgt dat de omvang van de nalatenschap van moeder omvat aan activa het saldo op de bankrekening [rekeningnummer] (de ervenrekening) van € 13.774,71 (althans het ten tijde van de daadwerkelijke verdeling aanwezige saldo) en een vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] van € 48.581,29, en aan passiva de vorderingsrechten van de kinderen uit hoofde van de nalatenschap van vader van in totaal
€ 25.125,20.
3.9.1.
[appellante] heeft aangevoerd dat de rechtbank met de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling, die afwijkt van de door haar voorgestelde wijze van verdeling, ontoelaatbaar buiten de omvang van de rechtsstrijd tussen partijen is getreden. Het oordeel dat [geïntimeerde sub 2] eerst de betaling op de ervenrekening moest verrichten, waarna het actief tussen de erfgenamen zou kunnen worden verdeeld, en waarbij een executoriale titel ontbreekt, doet geen recht aan de belangen van de schuldeisers en de erfgenamen, aldus [appellante] .
3.9.2.
[geïntimeerde sub 2] heeft zich op dit onderdeel gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.9.3.
In artikel 3:185 lid 1 BW is bepaald dat, voor zover de deelgenoten en zij wier medewerking vereist is, over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, de rechter op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vast stelt, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Ingevolge het tweede lid, sub a en b, van artikel 3:185 BW komen als wijzen van verdeling daarbij onder meer in aanmerking toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten en overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde. De rechter is volgens vaste rechtspraak niet gebonden aan hetgeen partijen ter zake over en weer hebben verzocht en behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. In artikel 3:184 lid 1 BW is neergelegd dat ieder der deelgenoten bij een verdeling kan verlangen dat op het aandeel van een andere deelgenoot wordt toegerekend hetgeen deze aan de gemeenschap schuldig is.
3.9.4.
Ook al is de rechter in principe niet gebonden aan hetgeen door partijen als wijze van verdeling wordt voorgesteld, met [appellante] stelt het hof vast dat de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling in de specifieke omstandigheden van dit geval tot een impasse leidt. [geïntimeerde sub 2] heeft immers aangegeven het bedrag niet (in een keer) te kunnen voldoen, zodat de verdeling niet op de door de rechtbank gelaste wijze kan worden uitgevoerd en evenmin door partijen kan worden afgedwongen, mede omdat een executoriale titel ontbreekt.
3.9.5.
De door [appellante] voorgestelde wijze van verdeling kan om een aantal redenen echter evenmin worden gelast. Zij vordert in het kader van de verdeling namelijk onder meer veroordeling van [geïntimeerde sub 2] om aan [geïntimeerde sub 3] – geen deelgenoot in de nalatenschap van moeder waarvan verdeling wordt gevorderd – de (na uitbetaling van het saldo van de ervenrekening resterende) vordering uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling te voldoen en daarvoor ontbreekt een grondslag. [geïntimeerde sub 3] is een schuldeiser van de nalatenschap van moeder. Anders dan het geval is bij vorderingen van deelgenoten in een gemeenschap op een andere deelgenoot, kan zijn vordering derhalve niet op de voet van de art. 3:184 BW en 3:185 BW in de verdeling van de gemeenschap worden betrokken op de wijze zoals [appellante] heeft gevorderd.
3.9.6.
Daar komt bij dat verdeling wordt gevorderd van een nalatenschap die door één of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard, terwijl de vereffening nog niet is voltooid. Mede gelet op de door de Hoge Raad in het arrest van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939, geformuleerde uitgangspunten, dient het hof te onderzoeken op welke wijze kan worden verdeeld terwijl voldoende rekening wordt gehouden met de schuldeisers van de nalatenschap. Gesteld noch gebleken is dat er andere (externe) schuldeisers zijn dan de deelgenoten en [geïntimeerde sub 3] , ieder voor wat betreft hun vordering uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in het testament van vader. Voor zover de deelgenoten in de nalatenschap schuldeisers van de nalatenschap zijn, bestaat de mogelijkheid dat hun aanspraken worden betrokken in de verdeling, maar dat geldt dus niet voor de vordering van [geïntimeerde sub 3] . Het hof kan de verdeling gelasten op een wijze die de positie van [geïntimeerde sub 3] als schuldeiser waarborgt, namelijk onder de voorwaarde dat eerst zijn vordering wordt voldaan uit het aanwezige banksaldo, waarna verdeling van de nalatenschap kan plaats vinden.
3.9.7.
Tot slot vordert [appellante] toedeling aan [geïntimeerde sub 2] van de schulden van de nalatenschap uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling op grond van het testament van vader aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , en vervolgens betaling van die vorderingen door [geïntimeerde sub 2] aan hen als schuldeisers. Op grond van artikel 3:179 lid 3 BW jo de artikelen 6:155 tot en met 6:159 BW is voor deze toedeling toestemming van de schuldeisers nodig. De inleidende dagvaarding waarin dit al zo werd gevorderd is door [appellante] en [geïntimeerde sub 1] aangebracht, zodat de toestemming daarin besloten ligt. [geïntimeerde sub 6] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 17 november 2022 aangegeven in te kunnen stemmen met de door [appellante] en [geïntimeerde sub 1] ingestelde vorderingen op dit onderdeel (onder nummer 10 van de dagvaarding), zodat ook hij wordt geacht toestemming te hebben gegeven. [appellante] kan echter niet ook namens hen vorderen dat [geïntimeerde sub 2] wordt veroordeeld tot betaling van de schulden aan hen in privé, zodat de vordering in zoverre niet kan worden toegewezen.
De door het hof te gelasten wijze van verdeling
3.10.1.
Dit alles brengt het hof tot het volgende oordeel. Voordat tot een verdeling kan worden overgegaan, dient de vordering van [geïntimeerde sub 3] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling ten bedrage van € 5.025,04 te worden voldaan. Het hof begrijpt dat het banksaldo op de ervenrekening [rekeningnummer] daartoe toereikend is. Onder die voorwaarde gelast het hof de navolgende wijze van verdeling.
3.10.2.
Na deze betaling wordt het alsdan aanwezige saldo op de ervenrekening gelijkelijk tussen [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] verdeeld ter aflossing van hun vorderingen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling. Het vorderingsrecht op de nalatenschap van [geïntimeerde sub 2] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling wordt toegerekend op het vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] .
3.10.3.
De resterende schulden van de nalatenschap aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling worden toegedeeld aan [geïntimeerde sub 2] , onder de verplichting die schulden over te nemen en als eigen schulden te voldoen. Zij zal worden veroordeeld tot betaling van het aan [appellante] toekomende bedrag.
3.10.4.
Het resterende vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] (de vordering van
€ 48.581,29, minus € 5.025,04, minus de resterende schulden uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] ) wordt aan [geïntimeerde sub 2] toegedeeld. Zij zal worden veroordeeld om uit hoofde van overbedeling aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] (ieder 1/5e deel) van de resterende vordering te voldoen en aan [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] (ieder 1/10e deel) (artikel 3:185 lid 2 sub b BW).
3.10.5.
De gevorderde wettelijke rente wordt afgewezen. Pas nadat de vordering aan [geïntimeerde sub 3] is uitgekeerd, kan tot verdeling worden overgegaan en zullen de bedragen binnen een redelijke termijn door [geïntimeerde sub 2] moeten worden betaald. Er is (nog) geen sprake van verzuim.
Conclusie
3.11.
Het hoger beroep slaagt. De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd. Gelet op de leesbaarheid van het dictum, zal het hof de vonnissen geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
3.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 8 februari 2023 en 8 maart 2023 waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van ouders per de sterfdatum van vader behoorde een vorderingsrecht op [geïntimeerde sub 2] van € 47.000,00;
verklaart voor recht dat de vorderingsrechten van [appellante] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] , ieder voor zich, uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in het testament van vader een bedrag van € 5.025,04 belopen;
bepaalt dat de vordering van [geïntimeerde sub 3] wordt uitgekeerd van de ervenrekening, voordat de nalatenschap van moeder op de navolgende wijze zal worden verdeeld;
bepaalt dat het vorderingsrecht van [geïntimeerde sub 2] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling
(€ 5.025,04) wordt toegerekend op het vorderingsrecht van de nalatenschap van moeder op [geïntimeerde sub 2] (€ 48.581,29);
bepaalt dat [appellante] en [geïntimeerde sub 1] bij uitsluiting van de overige deelgenoten bevoegd zijn om richting de Rabobank alle handelingen te verrichten die benodigd zijn voor het doen uitbetalen van de vordering aan [geïntimeerde sub 3] (rov. 3.10.1.) en vervolgens het doen uitbetalen van het zich aldaar bevindende resterende saldo aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] (ieder 1/3e deel) en ter opheffing van de rekening;
bepaalt dat de schulden van de nalatenschap aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling in de nalatenschap van vader die resteren na uitbetaling van het saldo van de ervenrekening als voornoemd aan [geïntimeerde sub 2] worden toegedeeld, onder de verplichting die schulden over te nemen en als eigen schulden te voldoen, en veroordeelt [geïntimeerde sub 2] om aan [appellante] te betalen een bedrag ter hoogte van haar resterende vordering uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling (€ 5.025,04 minus het van de ervenrekening aan haar uitgekeerde bedrag);
bepaalt dat de door [geïntimeerde sub 2] aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] te betalen bedragen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in het testament van vader in mindering komen op het resterende vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] ;
bepaalt dat het resterende vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] (zoals bedoeld in rov. 3.10.4) aan [geïntimeerde sub 2] wordt toegedeeld;
veroordeelt [geïntimeerde sub 2] om uit hoofde van overbedeling te voldoen aan [appellante] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 1] ieder 1/5e deel van het resterende vorderingsrecht van de nalatenschap op [geïntimeerde sub 2] en aan [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 5] ieder 1/l0e deel;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, J.J.M. van Lanen en G. Megchelsen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 september 2024.
griffier rolraadsheer