ECLI:NL:GHSHE:2024:2845

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.325.655_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in incassogeschil over telemarketingopdracht met betwisting van urenbesteding en facturering

In deze zaak gaat het om een incassogeschil tussen [appellant], een dienstverlener in sales, en UMM Services B.V., een softwareontwikkelaar. De partijen hebben op 1 juni 2021 een overeenkomst gesloten waarbij [appellant] telemarketingactiviteiten voor UMM zou verrichten. UMM vorderde in eerste aanleg ontbinding van de overeenkomst en betaling van een bedrag van € 10.369,99, omdat [appellant] niet aan de afgesproken beluren had voldaan. [appellant] voerde verweer en vorderde in reconventie betaling van openstaande facturen. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [appellant] veroordeeld tot betaling aan UMM en de vorderingen van [appellant] afgewezen.

In hoger beroep heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat UMM onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat [appellant] niet de overeengekomen uren heeft gewerkt. Het hof oordeelt dat [appellant] voldoende heeft aangetoond dat hij de werkzaamheden heeft verricht zoals overeengekomen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van UMM af, terwijl het UMM veroordeelt tot terugbetaling van € 12.269,51 aan [appellant] en tot betaling van openstaande facturen. De proceskosten worden ook aan UMM opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.325.655/01
arrest van 10 september 2024
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink te 's-Hertogenbosch,
tegen
UMM Services B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als UMM,
advocaat: mr. I. Langeveld te Haarlem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 mei 2023 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 9994360 \ CV EXPL 22-3369 gewezen vonnis van 15 maart 2023.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 mei 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 7 september 2023;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
De feiten
6.1.1.
In rov. 2.1 en 2.2 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten:
a. UMM is een Nederlandse softwareontwikkelaar die zich bezighoudt met het optimaliseren en digitaliseren van bestaande en nieuwe bedrijfsprocessen. [appellant] is actief als dienstverlener in sales en houdt zich bezig met diverse aspecten van telefonische verkoop, commerciële en strategische ondersteuning en relatiemanagement.
b. Partijen hebben op 1 juni 2021 een overeenkomst van opdracht gesloten, welke - samengevat - inhoudt dat [appellant] in opdracht en voor rekening van UMM telemarketing activiteiten zal verrichten in de vorm van het contact leggen en het maken van (bezoek)afspraken met de doelgroep van UMM. Afgesproken is dat [appellant] hieraan uitvoering zal geven door middel van het benaderen van potentiële klanten via telefoon, e-mail en sociale media.
c. In de overeenkomst is in bijlage I ten aanzien van de door [appellant] te leveren prestaties opgenomen:
“• Het benaderen van de onder IV omschreven doelgroep van UMM om afspraken te maken
zodat UMM haar diensten en services kan aanbieden.
• Een afspraak telt als zodanig voor deze overeenkomst als er een afspraak tot stand komt met iemand uit de onder IV omschreven doelgroep welke interesse heeft in de diensten en services van UMM alsook aan de volgende punten voldoet:
Vanaf 5 fte (fulltime-equivalent)
Regio Nederland.”
In de overwegingen is onder IV met betrekking tot de te benaderen doelgroep vervat:
“Onder deze doelgroep vallen directeuren en beslissingsbevoegde personen binnen een ondernemingen welke interesse hebben in de diensten en services van UMM Services BV”
d. Partijen zijn een honorarium overeengekomen van € 43,75 per uur, exclusief BTW alsook 12,5% over de omzet welke voortkomt uit de door [appellant] aangeleverde
leads.
Verder hebben partijen afgesproken dat er gestart wordt met een test van drie maanden waarbij er 40 beluren per maand worden gemaakt met een totaal van 120 beluren en zodra deze test voorbij is een evaluatie plaatsvindt waarin wordt besproken wat goed is gegaan en wat wellicht beter kan.
6.2.
Het geschil in eerste aanleg
in conventie
6.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde UMM in eerste aanleg in conventie - samengevat - ontbinding van de tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht met betrekking tot telemarketingdiensten en veroordeling van [appellant] tot betaling van
€ 10.369,99, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.2.2.
Daaraan heeft UMM, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, doordat [appellant] niet 40 uren per maand heeft gebeld. Volgens UMM heeft zij, na de testperiode, vanaf augustus 2021 herhaaldelijk aan [appellant] verzocht een opgave te verstrekken van het aantal verrichte beluren, maar is [appellant] daarmee in gebreke gebleven. [appellant] heeft slechts een opgave verstrekt over de maand januari 2022 en daaruit blijkt dat slechts 119 minuten is gebeld. UMM is daarom van mening dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. UMM stelt dat zij slechts de daadwerkelijk door [appellant] verrichte beluren hoeft te betalen en dat [appellant] de door haar reeds betaalde facturen ad in totaal € 9.740,00 dient terug te betalen. Verder stelt UMM dat zij kosten heeft moeten maken ad € 629,49, welke kosten [appellant] aan haar dient te vergoeden.
6.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
in reconventie
6.2.4.
[appellant] heeft in eerste aanleg in reconventie – samengevat – gevorderd UMM te
veroordelen tot betaling van € 7.286,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en UMM te bevelen om op de voet van artikel 843a Rv aan [appellant] inzage te verlenen in en afschriften te verstrekken van de door UMM gerealiseerde omzet bij de door [appellant] aangeleverde
leads, onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van UMM in de proceskosten.
6.2.5.
[appellant] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat UMM de facturen voor de werkzaamheden in de maanden november 2021 tot en met januari 2022 ad in totaal € 6.352,50 nog dient te betalen alsook de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 692,63. Hij heeft een groot aantal beluren gemaakt en ook derden ingeschakeld om potentiële klanten voor UMM te bellen. [appellant] stelt dat hij instemt met ontbinding van de overeenkomst met ingang van 1 februari 2022. [appellant] meent dat hij recht heeft op 12,5% van de omzet die UMM heeft gerealiseerd uit de door hem aangebrachte
leads. [appellant] heeft betoogd dat hij de telefoongesprekken opnam, maar dat die gesprekken slechts 30 dagen op de server werden bewaard, waardoor hij niet meer in staat is die opgenomen gesprekken over te leggen.
6.2.6.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
in conventie en reconventie
6.2.7.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in conventie [appellant] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan UMM te betalen een bedrag van € 9.740,50, vermeerderd met rente, de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen, [appellant] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie ten bedrage van € 1.748,30 (uitvoerbaar bij voorraad) en het meer of anders gevorderde afgewezen.
6.3.
Het geschil in hoger beroep
6.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Blijkens het petitum van de memorie van grieven concludeert [appellant] tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog volledig afwijzen van de vorderingen van UMM, tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, tot terugbetaling door UMM van hetgeen [appellant] ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg aan UMM heeft voldaan, te weten € 12.269,51 (zijnde de hoofdsom € 9.740,50 + de verschenen rente € 780,71 + de proceskosten € 1.748,30), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en tot veroordeling van UMM in de proceskosten in beide instanties.
6.3.2.
De vordering uit hoofde van de
leadsheeft [appellant] in hoger beroep niet gehandhaafd. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] in hoger beroep aldus, dat ook de aan de
leadsgerelateerde vordering van [appellant] uit hoofde van artikel 843aRv niet meer aan de orde is in dit hoger beroep.
De vraag of deze vordering ook anderszins buiten de orde van dit hoger beroep dient te blijven omdat [appellant] niet tegen rov. 2.13. heeft gegriefd kan daarmee onbeantwoord blijven.
6.3.3.
UMM heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] in hoger beroep en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de, door UMM daadwerkelijk gemaakte, proceskosten in hoger beroep, door UMM begroot op € 4.686,98 ex BTW.
6.4.
De facturen van [appellant]
6.4.1.
Het hof zal eerst ingaan op de conventionele vordering van UMM houdende teugbetaling van reeds door haar betaalde facturen en de reconventionele vordering van [appellant] strekkende tot betaling van openstaande facturen. Deze lenen zich voor gezamenlijke behandeling, als volgt.
6.4.2.
[appellant] heeft ingestemd met de beëindiging van de overeenkomst, zodat in dit hoger beroep enkel de financiële afwikkeling van de reeds beëindigde opdracht voorligt.
6.4.3.
Tussen partijen is niet in geschil welke werkzaamheden zijn overeengekomen, dat werkzaamheden door [appellant] zijn uitgevoerd, hiervoor door [appellant] facturen zijn verzonden en de facturen door UMM zijn betaald. UMM vordert in deze procedure terugbetaling van de reeds betaalde facturen en legt daaraan ten grondslag dat zij - kort gezegd - betwijfelt of de opdracht conform afspraak is uitgevoerd: meer specifiek dat daadwekelijk door of namens [appellant] 40 beluren per maand zijn besteed bij de benadering van potentiële klanten. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op UMM de stelplicht en bewijslast dat de opdracht niet conform overeenkomst is uitgevoerd.
6.4.4.
Niet in geschil is verder dat geen specificaties voorhanden zijn en dat de opnames van gevoerde telefoongesprekken slechts gedurende 30 dagen op de server zijn bewaard en thans niet meer beschikbaar zijn. Dat deze gegevens niet meer over te leggen zijn brengt naar het oordeel van het hof echter niet mee dat aan de hand daarvan reeds vaststaat dat door of namens [appellant] de overeengekomen uren niet zijn ingezet bij de uitvoering van de opdracht. Partijen hebben immers niet afgesproken dat [appellant] de bestede uren zou registreren of zijn facturen zou voorzien van urenspecificaties. Als zodanig is dit niet in de tussen partijen gesloten overeenkomst opgenomen. Dat UMM desondanks mocht verwachten dat [appellant] zijn facturen zou voorzien van urenspecificaties is door haar niet gemotiveerd onderbouwd. Dat [appellant] transcripties van gevoerde gesprekken of opnamen daarvan zou bewaren is evenmin overeengekomen, zodat UMM ook niet kan eisen dat [appellant] deze aan hem kan overleggen ter onderbouwing van door hem uitgevoerde werkzaamheden of urenbesteding.
6.4.5.
Op grond van de overeenkomst zou [appellant] een daarin gespecificeerd aantal uren bellen (40) in de testfase. Uit het evaluatieverslag na de testperiode blijkt dat de werkzaamheden zouden worden voortgezet waarbij ook blijvend zou worden ingezet op beluren (waarbij openstaande uren van augustus 2021 zouden worden ingehaald (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie). De facturen die van hierna dateren vermelden niet het aantal uitgevoerde beluren, maar een eenheid van “1,00” voor “
werkzaamheden”. [appellant] heeft het aantal gebelde uren zelf bijgehouden in een overzicht waarin wordt uitgegaan van veertig te bellen uren (productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie). Het hof gaat er gelet op het voorgaande daarom van uit dat ook ten aanzien van de periode ná de testfase UMM verlangde dat [appellant] 40 uren zou bellen en door [appellant] dit ook als zodanig is begrepen. Het ligt dan ook in de rede dat [appellant] gelet op de gemotiveerd gerezen twijfel aan de zijde van UMM dat de overeengekomen beluren daadwerkelijk zijn besteed, voldoende onderbouwd moet kunnen weerspreken dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd zoals overeengekomen.
voldoende substantieel werk verricht
6.4.6.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] in hoger beroep voldoende concreet betwist dat de werkzaamheden niet conform de tussen partijen gesloten overeenkomst zijn verricht. Aan de hand van correspondentie, facturen, tabellen en bellijsten heeft [appellant] voldoende onderbouwd toegelicht dat door hem en door hem ingeschakelde derden voldoende substantieel werk is verricht.
Aan de hand van correspondentie (producties 21 tot 27 bij memorie van grieven) tussen hem en UMM over de voortgang van de werkzaamheden en in het bijzonder over door hem aangebrachte potentiële klanten ten aanzien waarvan opvolging door UMM is gevolgd of zou volgen (zogenaamde
leads), heeft [appellant] onderbouwd dat daadwerkelijk door hem en zijn team marktpartijen zijn benaderd. Uit die correspondentie blijkt immers dat de door [appellant] benaderde bedrijven en als potentiële klanten aan UMM aangedragen partijen, daadwerkelijk door UMM zijn gebeld of gemaild, of dat UMM voornemens was dat te doen.
Ook blijkt uit voornoemde correspondentie dat [appellant] en UMM in overleg de strategie voor de benadering van potentiële cliënten op enig moment hebben gewijzigd door in te zetten op brancheverenigingen, nadat bleek dat het benaderen van tuincentra en de vastgoedsector naar de mening van UMM onvoldoende concrete resultaten opleverde. De door [appellant] gehanteerde bellijsten met daarin opgenomen de potentieel te benaderen personen werden bovendien vooraf ter goedkeuring aan UMM gezonden, zoals ook blijkt uit de overgelegde e-mails. UMM kan op grond van het voorgaande dan ook bekend worden verondersteld met de door [appellant] uitgevoerde werkzaamheden in dat kader.
Verder is door [appellant] met facturen (productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie) onderbouwd dat hij derden heeft ingeschakeld voor de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden (hetgeen op grond van de gemaakte afspraken tussen partijen is toegestaan) en door die derden daadwerkelijk werkzaamheden zijn uitgevoerd. [appellant] heeft toegelicht dat die derden naast de bestede uren voor het telefonisch benaderen van potentiële klanten, ook nadere werkzaamheden hebben verricht in het kader van de Dibevo vakbeurs. Die derden zijn samen met UMM op voornoemde beurs aanwezig geweest teneinde ook daar potentiële klanten voor UMM te werven en naamsbekendheid te creëren.
Bovendien heeft [appellant] in hoger beroep aan de hand van verschillende
Excel sheetsonderbouwd welke sectoren door hem in kaart zijn gebracht, welke bedrijven als potentiële cliënten zijn benaderd (waarbij in de
Excel sheetsper bedrijf de naam, functie en bevoegdheid van de te benaderen contactpersoon alsook de contactgegevens zijn weergegeven) en welke acties per te benaderen bedrijf zijn uitgevoerd dan wel opvolging behoefden. Die gegevens bieden eerder aanknopingspunten om de stelling van [appellant] te volgen dat door of namens hem de overeengekomen werkzaamheden zijn verricht. Hieruit kan niet worden afgeleid dat [appellant] dan wel de door hem ingeschakelde derden aanmerkelijk minder uren zouden hebben gewerkt dan overeengekomen, zoals UMM betoogt. Gelet op deze gemotiveerde onderbouwing van [appellant] dat de opgedragen werkzaamheden zijn uitgevoerd, had het op de weg van UMM gelegen haar stelling dat geen of beperkte werkzaamheden door [appellant] zijn uitgevoerd nader te onderbouwen. UMM volstaat met de stelling dat zulks het geval is. Dat is gelet op het voorgaande niet voldoende. Het hof passeert dan ook haar stellingen dienaangaand wegens onvoldoende onderbouwing.
Het hof houdt het er gelet op het voorgaande voor dat rond de 40 beluren per maand gedurende de in geschil zijnde periode zijn besteed.
leads geen onderwerp van het hoger beroep
6.4.7.
Dat de uitgevoerde werkzaamheden zijdens [appellant] naar de mening van UMM te weinig concrete cliënten voortbrachten, is in dat kader niet van belang. Partijen zijn immers niets overeengekomen ten aanzien van de aantallen en kwaliteit van door [appellant] aan te leveren
leads. Daarentegen zijn zij een separate vergoeding overeengekomen ten aanzien van de omzet die voor [appellant] zou voortkomen uit aan UMM aangedragen potentiële klanten (
leads). De vergoeding voor
leadsvormt echter geen onderwerp (meer) van geschil in dit hoger beroep. Dat UMM anderszins ter onderbouwing van haar wel in dit geschil voorliggende vorderingen een beroep aan dat afrekeningsmechanisme toekomt, is gesteld noch gebleken.
producties niet gefabriceerd
6.4.8.
Dat de ter nadere onderbouwing van zijn betwisting door [appellant] in hoger beroep overgelegde bellijsten vermoedelijk recent gefabriceerd zijn, zoals UMM betoogt, is niet komen vast te staan. UMM heeft haar vermoeden dat zulks het geval is niet althans onvoldoende concreet onderbouwd. Dat [appellant] niet beschikt over urenspecificaties is niet in geschil. Dat [appellant] alsnog andere gegevens ter onderbouwing van zijn stelling als producties heeft overgelegd, maakt niet dat daarmee die gegevens achteraf gefabriceerd of anderszins niet waarheidsgetrouw zijn. In eerste aanleg is door [appellant] reeds eerder een
Excel sheetmet
leadsin het geding gebracht met een vergelijkbare opmaak als de door [appellant] in hoger beroep overgelegde bellijsten. UMM heeft niet gesteld dat sprake zou zijn van inconsistenties tussen deze bellijsten en het door [appellant] in eerste aanleg overgelegde overzicht van
leads. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om vanwege het enkele feit dat de bellijsten voor het eerst in hoger beroep zijn overgelegd de geloofwaardigheid daarvan in twijfel te trekken en deze buiten beschouwing te laten.
vordering tot terugbetaling
6.4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter ten onrechte de hoofdsom van € 9.740,50 heeft toegewezen. Gegeven de uitkomst van de procedure in hoger beroep heeft de kantonrechter [appellant] ook ten onrechte in de proceskosten ten bedrage van € 1.748,30 veroordeeld. UMM heeft niet betwist dat [appellant] , zoals hij stelt, deze bedragen, alsmede een bedrag van € 780,71 aan rente, aan UMM heeft betaald (vanwege de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van het vonnis in eerste aanleg, en uitdrukkelijk onder protest en slechts ter voorkoming van verdere betekenings- en executiekosten).
Nu het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd ten aanzien van deze beslissingen van de kantonrechter, heeft [appellant] deze bedragen onverschuldigd betaald. Dit betekent dat de vordering tot terugbetaling van [appellant] toewijsbaar is. Dat geldt althans voor de hoofdsom van € 9.740,50, de verschenen rente van € 780,71 en de proceskosten van € 1.748,30), in totaal € 12.269,51.
Niet toewijsbaar is evenwel de gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag. Nu de terugbetalingsvordering is gebaseerd op onverschuldigde betaling, is de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek en niet de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek verschuldigd (zie HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710, rov. 3.1.2 en onder 5).
De vordering tot terugbetaling zal daarom worden toegewezen als vermeld in het dictum.
openstaande facturen onderwerp van geschil in hoger beroep
6.4.10.
Gelet op het voorgaande, faalt het betoog van UMM dat inhoudt dat omdat niet tegen rov. 2.12 is gegriefd, de vordering van [appellant] tot betaling van de openstaande facturen niet in dit hoger beroep ter discussie staat. Door [appellant] is immers gegriefd tegen de rechtsoverwegingen 2.8. en verder waarin de kantonrechter overweegt waarom naar zijn oordeel de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen en de vorderingen van UMM gedeeltelijk toegewezen. Ook heeft [appellant] uitdrukkelijk geconcludeerd tot alsnog toewijzing van zijn vorderingen in reconventie, zodat daarmee onmiskenbaar door [appellant] bezwaren zijn geuit tegen de afwijzing van zijn vordering strekkende tot betaling van de openstaande facturen.
De vorderingen van [appellant] ten aanzien van zijn facturen en de wettelijke handelsrente daarover zullen, als verder niet dan wel onvoldoende door UMM betwist, worden toegewezen als vermeld in het dictum.
6.5.
Misbruik procesrecht
6.5.1.
De vordering tot vergoeding van alle door UMM in verband met de onderhavige procedure gemaakte kosten, is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
6.5.2.
Het beroep van UMM op misbruik van procesrecht slaagt gelet op het voorgaande niet. Door [appellant] is immers in hoger beroep voldoende onderbouwd aan de hand van door hem overgelegde producties, waarvan de geloofwaardigheid door UMM onvoldoende onderbouwd is betwist, dat de werkzaamheden zoals overeengekomen door of namens hem zijn uitgevoerd, zodat het hoger beroep doel treft. Van misbruik van procesrecht is onder die omstandigheden geen sprake. Het hof ziet dan ook geen aanleiding voor enige compensatie van de daadwerkelijk door UMM gemaakte proceskosten.
6.6.
Proceskostenveroordeling
6.6.1.
Het hof zal UMM als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen vastgesteld worden op:
- salaris gemachtigde conventie € 792,00 (2 x tarief € 396,00)
- salaris gemachtigde reconventie € 330,00 (2 x 0,5 x tarief € 330,00)
Totaal € 1.122,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen vastgesteld worden op:
- explootkosten € 109,44
  • griffierechten € 343,00
  • salaris advocaat € .2428,00 (2 punten x tarief II à
€ 1.214,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld
in de beslissing)
Totaal € 3.058,44
6.6.2.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.7.
BIK
6.7.1.
De door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten hebben betrekking op werkzaamheden die niet als "buitengerechtelijke" werkzaamheden zijn aan te merken, maar op de voorbereiding van de procedure en de instructie van de zaak. Deze kosten kunnen daarom niet worden toegewezen.
6.7.2.
Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van UMM dat ook deze kosten geen onderdeel vormen van het hoger beroep omdat door [appellant] niet is gegriefd tegen rov. 2.13., geen nadere bespreking.
6.8.
Slotsom
6.8.1.
De slotsom is dat het hoger beroep van [appellant] (gedeeltelijk) slaagt. De grieven behoeven gelet op het voorgaande geen afzonderlijke behandeling. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
6.8.2.
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan de orde in hoger beroep, dient te worden vernietigd. Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.

7.De uitspraak

Het hof
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan de orde in hoger beroep;
in zoverre opnieuw recht doende:
wijst af de vorderingen van UMM;
veroordeelt UMM tot terugbetaling van hetgeen [appellant] aan haar heeft voldaan ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg, te weten € 12.269,51,
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf 1 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt UMM tot betaling van een bedrag ad € 7.286,00 ter zake van openstaande facturen aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt UMM in de proceskosten in beide instanties aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.122,00 in eerste aanleg en op € 3.058,44 in hoger beroep, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als UMM niet tijdig aan de proceskostenveroordeling in hoger beroep voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt UMM in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en E.H. Pijnacker Hordijk en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 september 2024.
griffier rolraadsheer