3.4.Het hof stelt voorts de volgende voor dit hoger beroep van belang zijnde feiten vast, die dateren van na het bestreden vonnis van 15 december 2022.
3.4.1.Op 23 december 2022 heeft [geïntimeerde] als aandeelhouder van [bedrijf 1] het besluit genomen tot een aantal statutenwijzigingen van [bedrijf 1] , die (deels) in notariële akten zijn vastgelegd. Die wijzigingen betreffen de volgende. De waarde van de aandelen (400 aandelen van
f100,-) wordt omgezet naar euro’s, te weten € 45,- per aandeel. Na een uitgifte van 91.512 aandelen, elk groot nominaal € 45,-, bedraagt het geplaatste en volgestorte kapitaal van [bedrijf 1] € 4.118.040,00. Na een vermindering van het geplaatste kapitaal met een bedrag van € 4.100.000,00, door de aandelen eerst samen te voegen in 100 aandelen van nominaal € 41.180,40 en vervolgens het nominale bedrag van alle 100 geplaatste aandelen te verminderen met € 41.000,00, bedraagt het geplaatste en volgestorte kapitaal van [bedrijf 1] € 18.040,00. Het door de vermindering vrijkomende bedrag van in totaal € 4.100.000,00 zal worden verrekend met de rekening-courantschuld van [geïntimeerde] aan [bedrijf 1] . Het besluit tot kapitaalvermindering is goedgekeurd door het bestuur van [bedrijf 1] .
3.4.2.[appellante] heeft het vonnis van 15 december 2022 op 6 januari 2023 aan [bedrijf 1] betekend, op het woonadres van [geïntimeerde] .
3.4.3.Op 12 januari 2023 heeft [appellante] executoriaal beslag gelegd op de door [bedrijf 1] gehouden aandelen in [bedrijf 2] , welk beslag diezelfde dag aan [bedrijf 1] werd overbetekend, eveneens op het woonadres van [geïntimeerde] . Het aandeelhoudersregister werd
niet aangetroffen en aan het bevel van de deurwaarder om het aandeelhoudersregister binnen 24 uur na betekening aan de deurwaarder ter beschikking te stellen zodat het beslag daarin zou kunnen worden aangetekend, is geen gevolg gegeven.
3.4.4.Op 17 januari 2023 is de jaarrekening van [bedrijf 2] over 2022 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Uit de jaarrekening blijkt dat het eigen vermogen van [bedrijf 2] op 31 december 2021 € 2.652.925,- bedroeg en op 31 december 2022 € 18.788,-.
3.4.5.Blijkens een notariële akte van 15 februari 2023 heeft [bedrijf 1] als enig aandeelhouder van [bedrijf 2] het besluit genomen tot een kapitaalvermindering, welke die dag is doorgevoerd. Daarbij heeft [bedrijf 1] de op dat moment bestaande 360 aandelen met een nominale waarde van € 50,-, in totaal € 18.000,-, samengevoegd tot 100 aandelen met een nominale waarde van € 180,-. Vervolgens is besloten het nominale bedrag van deze 100 aandelen terug te brengen naar € 0,01 en dat het door de kapitaalvermindering vrijvallende bedrag van € 17.999,- aan [bedrijf 1] zal worden betaald. Dat is gebeurd door middel van verrekening.
3.4.6.[bedrijf 1] heeft op 16 februari 2023 als enig aandeelhouder van [bedrijf 2] het besluit genomen tot ontbinding van [bedrijf 2] op de grond dat er geen bekende baten meer aanwezig zijn bij [bedrijf 2] . De Kamer van Koophandel heeft op 20 februari 2023 geregistreerd dat [bedrijf 2] is opgehouden te bestaan omdat er geen bekende baten meer aanwezig zijn per 16 februari 2023.
3.4.7.Op 11 mei 2023 is de jaarrekening van [bedrijf 1] over 2022 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Hieruit blijkt het volgende:
Boekjaar Passiva Schulden Totaal activa
Eigen vermogen
2020 - 1.550.137 1.352.935 244.844
2021 - 1.856.171 1.758.935 344.810
2022 +1.190.847 1.570.412 3.203.305
3.4.8.Op 12 mei 2023 heeft [geïntimeerde] als aandeelhouder van [bedrijf 1] het besluit genomen tot ontbinding van [bedrijf 1] op de grond dat er geen bekende baten meer zijn. De Kamer van Koophandel heeft op 23 mei 2023 geregistreerd dat de ontbonden vennootschap [bedrijf 1] is opgehouden te bestaan omdat er geen bekende baten meer aanwezig zijn per 12 mei 2023.
De grieven van [appellante]
3.5.1.heeft in de memorie van grieven meegedeeld dat zij de bestuurdersaansprakelijkheid van [geïntimeerde] aanvankelijk baseerde op diens handelen/nalaten zoals beschreven in eerste aanleg, maar inmiddels ook op diens handelen/nalaten als indirect bestuurder (en indirect enig aandeelhouder) van [bedrijf 2] en als bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] , in relatie tot de liquidatie van deze vennootschappen.
3.5.2.Onder het kopje “toelichting op grief 1” voert [appellante] , onder verwijzing naar het in de dagvaarding in eerste aanleg in de nummers 41 t/m 50 gestelde, aan dat [geïntimeerde] steeds met oneigenlijke argumenten kwam om onder de op [bedrijf 1] rustende verplichtingen uit te komen. Er was geen sprake van betalingsonmacht bij [bedrijf 1] , maar van betalingsonwil van [geïntimeerde] met als doel [appellante] onder financiële druk te zetten om zo tot voor [bedrijf 1] betere afspraken te komen. Dit alles leidt tot bestuurdersaansprakelijkheid van [geïntimeerde] , zo betoogt [appellante] .
3.5.3.Onder het kopje “Grief 1” motiveert [appellante] haar wijziging van feitelijke en juridische grondslag van eis. [appellante] voert het volgende aan. [appellante] heeft op 12 januari 2023 executoriaal beslag gelegd op de aandelen van [bedrijf 1] in [bedrijf 2] . [geïntimeerde] was met het vonnis van de kantonrechter van 15 december 2022 en de beslaglegging bekend. De beslagen aandelen vertegenwoordigden op het moment van beslaglegging een waarde van € 18.000,-. Vervolgens heeft een kapitaalvermindering in [bedrijf 2] plaatsgehad met goedkeuring van het bestuur in de persoon van [geïntimeerde] en [geïntimeerde] heeft ook de notariële akte waarin het besluit tot kapitaalvermindering is vastgelegd ondertekend. Door deze handelwijze, feitelijk uitgevoerd door [geïntimeerde] , zijn de aandelen aan het beslag onttrokken en is het verhaalsrecht van [appellante] gefrustreerd. [appellante] verwijst ook naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 22 maart 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:876), bekrachtigd door de Hoge Raad bij uitspraak van 2 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:823). Ten aanzien van de liquidatie van [bedrijf 1] blijkt uit de doorgevoerde statutenwijzigingen bij [bedrijf 1] en uit de over 2022 gedeponeerde jaarcijfers dat [geïntimeerde] als bestuurder heeft toegestaan dat hij als aandeelhouder besloot tot uitbetaling van miljoenen op de aandelen en vervolgens tot liquidatie van [bedrijf 1] , in de wetenschap dat [appellante] daarmee in haar verhaal zou worden gefrustreerd. Daarmee heeft [geïntimeerde] zowel als aandeelhouder van [bedrijf 1] onrechtmatig jegens Obbens Beheert gehandeld, nu hij wist dat een besluit tot volledige uitkering op de aandelen en een liquidatie van de vennootschap, ertoe zou leiden dat [appellante] haar vordering niet zou kunnen verhalen, maar ook als bestuurder van [bedrijf 1] . Door uitvoering te geven aan die besluiten gingen de verhaalsmogelijkheden van [appellante] immers teloor. In haar akte heeft [appellante] nog aangevoerd dat het ten laste van [bedrijf 1] gewezen vonnis onherroepelijk is en dat daarom vaststaat dat bij [bedrijf 1] geen sprake was van
betalingsonmacht. Ook heeft [appellante] nog gewezen op artikel 2:216 lid 3 BW en betoogd dat [geïntimeerde] met de betalingen uit [bedrijf 2] en [bedrijf 1] uitsluitend zijn eigen belangen heeft gediend en die van [appellante] als schuldeiser heeft veronachtzaamd, hetgeen onrechtmatig is jegens [appellante] .
3.5.4.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd, de grieven bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep en bekrachtiging van het vonnis. Het hof betrekt het verweer van [geïntimeerde] waar nodig in de navolgende beoordeling.
De beoordeling door het hof
3.5.5.Het hof stelt in het kader van de beoordeling van de vorderingen van [appellante] het volgende voorop. Het gaat in een geval als hier aan de orde om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Als een rechtspersoon wanprestatie pleegt of een onrechtmatige daad begaat, is het uitgangspunt dat alleen die rechtspersoon aansprakelijk is. Onder bijzondere omstandigheden kan ook de bestuurder van deze rechtspersoon, en de indirecte bestuurder van de rechtspersoon op grond van art. 2:11 BW, aansprakelijk zijn. Een bestuurder is mogelijk naast de rechtspersoon aansprakelijk als hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In het algemeen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. Het ligt op de weg van [appellante] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
3.5.6.Het hof overweegt naar aanleiding van de stellingen van [appellante] onder het kopje “toelichting op grief 1” het volgende. De betalingsverplichting van [bedrijf 1] die in deze procedure aan de orde is, is niet de voor [bedrijf 1] op grond van de in rov. 3.1.3. vermelde overeenkomsten bestaande verplichtingen tot koop en betaling van huur met de nakoming waarvan [bedrijf 1] in gebreke bleef, volgens [appellante] door betalingsonwil van haar bestuurder [geïntimeerde] . In deze procedure is aan de orde de op grond van diezelfde overeenkomsten voor [bedrijf 1] bestaande verplichtingen tot betaling van boetes en kosten, tot betaling waarvan [bedrijf 1] inmiddels bij het bestreden vonnis is veroordeeld. De hierboven vermelde verwijten van [appellante] zien slechts op het niet nakomen van de verplichtingen tot koop en betaling van huur en niet op het niet nakomen van de verplichting tot betaling van boetes en kosten. Die verwijten zijn daarom niet dienstig om [geïntimeerde] aansprakelijk te achten voor het onbetaald blijven van de boetes en kosten die [bedrijf 1] moet betalen. Dit brengt mee dat de onder het kopje “toelichting op grief 1” aangevoerde grief faalt.
3.5.7.Het hof overweegt naar aanleiding van de stellingen van [appellante] onder het kopje “Grief 1” het volgende. [appellante] heeft op 12 januari 2023 executoriaal beslag gelegd op de door [bedrijf 1] gehouden aandelen in [bedrijf 2] , welk beslag diezelfde dag aan [bedrijf 1] werd overbetekend, eveneens op het woonadres van [geïntimeerde] . Het beslag is aldus op juiste wijze betekend aan [bedrijf 1] , op het woonadres van [geïntimeerde] . Het betoog van [geïntimeerde] dat hij niet op de hoogte was van het beslag als gevolg van ziekte verwerpt het hof. [appellante] heeft weersproken dat [geïntimeerde] een ziekte heeft. [geïntimeerde] is degene die het bestaan van een ziekte met bescheiden kan onderbouwen als ook de omstandigheid dat hij dientengevolge niet op de hoogte was van het beslag. Dat heeft [geïntimeerde] niet gedaan. Het gevolg daarvan is dat het hof het ervoor houdt dat [geïntimeerde] als bestuurder van [bedrijf 1] bekend is geworden met het ten laste van [bedrijf 1] gelegde beslag.
3.5.8.Het gevolg van het executoriaal beslag op de aandelen van [bedrijf 1] in [bedrijf 2] is dat deze aandelen niet meer ten nadele van beslaglegger [appellante] mogen worden vervreemd, bezwaard of onder bewind gesteld en dat alle baten die de beslagen aandelen voortbrengen door [bedrijf 1] onder zich moeten worden gehouden. Kortom, de aandelen en de vruchten daarvan moeten ongemoeid worden gelaten. De aandelen dienen immers tot verhaal voor de vordering van [appellante] op [bedrijf 1] . In strijd met deze regels heeft [bedrijf 1] , zoals beschreven in rov. 3.4.5, blijkens een notariële akte van 15 februari 2023 als enig aandeelhouder van [bedrijf 2] het besluit genomen tot een kapitaalvermindering. Het gevolg daarvan is dat de nominale waarde van de aandelen in [bedrijf 2] van € 18.000,- is teruggebracht naar € 1,-. De waarde van de beslagen aandelen is aldus aangetast. Vervolgens heeft [bedrijf 2] een kapitaaluitkering van € 17.999,- aan [bedrijf 1] gedaan. In plaats van het beslagen vermogen ten behoeve van beslaglegger [appellante] onder zich te houden heeft [bedrijf 1] eerst [bedrijf 2] en vervolgens ook [bedrijf 1] geliquideerd. Als gevolg daarvan is de vermogenswaarde van de beslagen aandelen niet meer voor verhaal door [appellante] beschikbaar. [geïntimeerde] heeft deze handelingen als bestuurder van [bedrijf 1] en als indirect bestuurder van [bedrijf 2] uitgevoerd.
3.5.9.Met voormelde handelwijze heeft [geïntimeerde] als bestuurder van [bedrijf 1] onrechtmatig gehandeld jegens [appellante] . Uit de stellingen van [appellante] volgt voldoende dat zij [geïntimeerde] tegenwerpt dat er als gevolg van dit handelen van [geïntimeerde] schade is ontstaan aan haar zijde tot een bedrag van € 18.000,-, de waarde van de beslagen aandelen. De hierboven besproken feiten en omstandigheden brengen mee dat een nadere motivering hiervan niet nodig is. Dat [geïntimeerde] als bestuurder persoonlijk hiervan een ernstig verwijt treft behoeft ook geen nadere motivering. Een redelijk denkend en bekwaam bestuurder zou niet een executoriaal beslag negeren en daardoor de wet overtreden.
3.5.10.De verweren van [geïntimeerde] doen aan vorenstaand oordeel niet af. [geïntimeerde] heeft - samengevat - onder andere aangevoerd dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] al geruime tijd geen baten hadden, dat voorafgaand aan de turboliquidatie van beide vennootschappen de vermogensbestanddelen van die rechtspersoon zijn uitgekeerd aan de daartoe gerechtigden en dat ook zonder die uitkeringen door middel van diverse verrekeningen tussen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [geïntimeerde] geen vermogen voor verhaal van [appellante] beschikbaar zou zijn geweest. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn betoog dat er in het geheel geen vermogen voor verhaal van de vordering van [appellante] beschikbaar was. Daartoe is het volgende redengevend. Gezien de zeggenschap van [geïntimeerde] (als aandeelhouder en (indirect) bestuurder) over [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is van [geïntimeerde] te vergen dat hij zijn betoog met deugdelijke stukken onderbouwt. De boekhouding van de beide vennootschappen is bij uitstek de bron waarin de documenten die het betoog van [geïntimeerde] zouden kunnen onderbouwen zich dienen te bevinden. [geïntimeerde] heeft als bestuurder de beschikking over de boekhouding, zodat hij de benodigde onderbouwing had kunnen en moeten geven. Nu hij dat heeft nagelaten ontbeert zijn betoog de te vergen onderbouwing en wordt het daarom verworpen. Dit brengt mee dat het hof het er in deze procedure voor houdt dat er € 18.000,- aan vermogen bestaande uit aandelenkapitaal waarop door [appellante] executoriaal beslag was gelegd voor deze beslaglegger beschikbaar was. Dat een aandelenverkoop dit bedrag niet zou hebben opgeleverd is niet aangevoerd en ook niet aannemelijk nu het hof bij gebreke van met stukken uit de boekhouding onderbouwde stellingen van [geïntimeerde] niet heeft kunnen vaststellen dat er, anders dan uit de onder de feiten vermelde gegevens uit de jaarrekeningen blijkt, geen vermogen meer in [bedrijf 1] of [bedrijf 2] aanwezig was. Anders dan [geïntimeerde] aanvoert betreft de schade van € 18.000,- geen afgeleide schade nu het hier niet gaat om schade die een aandeelhouder lijdt door een waardevermindering van zijn aandelen, die het gevolg is van schade die aan de vennootschap is toegebracht, maar om schade die [appellante] leidt doordat verhaal van haar vordering op [bedrijf 1] is gefrustreerd.
3.5.11.Het hof ziet geen grond voor schadeplichtigheid van [geïntimeerde] jegens [appellante] voor een hoger bedrag dan € 18.000,-. [appellante] heeft buiten de handelingen in verband met het executoriaal beslag niet meer gesteld dan dat uitkeringen zijn gedaan uitsluitend in het belang van [geïntimeerde] met benadeling van de schuldeisers. Een nadere toelichting ten aanzien van de verwijten, het causaal verband, de schade en het persoonlijk ernstig verwijt heeft [appellante] niet gegeven. De stelling dat [geïntimeerde] niet alleen als bestuurder, maar ook als aandeelhouder aansprakelijk is, heeft [appellante] niet deugdelijk gemotiveerd. Dit is wel noodzakelijk nu een aandeelhouder, anders dan een bestuurder, in beginsel zijn eigen, ook financiële belangen mag nastreven. Bij gebreke van relevante stellingen is voor bewijslevering geen plaats. De bij akte door [appellante] aangevoerde gronden, weergegeven in de laatste alinea van rov. 3.5.3., laat het hof onbesproken omdat het aanvoeren van deze nieuwe gronden na de memorie van grieven in strijd met de twee-conclusieregel is. Dit alles brengt mee dat de vordering van [appellante] een deugdelijke feitelijke grondslag ontbeert voor zover deze het bedrag van € 18.000,- overstijgt.
3.5.12.De vordering van [appellante] om te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] persoonlijk aansprakelijk is voor de na het vonnis van 15 december 2022 aan de zijde van [appellante] gemaakte kosten ter zake van het verhaal van haar vorderingen, welke niet onder het bereik van het vonnis van 15 december 2022 vallen, wijst het hof af. [appellante] heeft de grondslag voor deze vordering in hoger beroep in het geheel niet gemotiveerd.
3.5.13.Uit de voorgaande beoordeling volgt dat de vordering zoals weergegeven onder rov. 3.3.1. sub a toewijsbaar is in die zin dat de aansprakelijkheid en de betalingsverplichting van [geïntimeerde] een bedrag van € 18.000,- betreft. De vordering zoals weergegeven onder rov. 3.3.1. sub b wordt afgewezen. Het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover het is aangevochten en het hof zal voor dat deel opnieuw recht doen. [geïntimeerde] wordt in de proceskosten van [appellante] in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld, inclusief nakosten en wettelijke rente zoals is gevorderd. De kosten in eerste aanleg worden begroot op € 1.744,- aan salaris advocaat. Voor vergoeding van meer of andere kosten is geen grond nu de kantonrechter deze al ten laste van [bedrijf 1] heeft gebracht. De kosten in hoger beroep worden begroot op € 7.792,02, samengesteld als volgt:
- Explootkosten € 104,02
- Griffierechten € 5.689,-
- Salaris advocaat € 1.821,- (1,5 punt(en) x tarief II € 1.214,-)
- Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).