ECLI:NL:GHSHE:2024:2842

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.320.478_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over restaurantgedeelte in hotel met bewijswaardering van medehuurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een huurgeschil over een restaurantgedeelte in een hotel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Kreutzkamp, betwistte zijn status als huurder en de hoofdelijkheid voor de huurbetalingen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. D.M. Gijzen, stelde dat de appellant medehuurder was en hoofdelijk aansprakelijk voor de huur. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen waarin de appellant was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Dit vervolgde proces omvatte getuigenverhoren en de beoordeling van bewijsstukken, waaronder een brief van een derde partij aan de gemeente. Het hof concludeerde dat de appellant niet als hoofdelijk aansprakelijke medehuurder kon worden aangemerkt, omdat de getuigenverklaringen en de omstandigheden wezenlijk anders waren dan door de geïntimeerde gesteld. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter en wees de vorderingen van de geïntimeerde in conventie af. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 7.630,03 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 september 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.320.478/01
arrest van 10 september 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg aan de Geul,
tegen
[de B.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan de duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen.
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 oktober 2023 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 8625782 CV EXPL 20-3227 gewezen vonnissen van 4 augustus 2021 en 21 september 2022.

5.Het vervolg van de procedure in hoger beroep

Het vervolg van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 24 oktober 2023;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 januari 2024;
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 5 april 2024;
  • de memorie na enquête van [appellant] van 21 mei 2024 met productie 1;
  • het H16-formulier van 11 juni 2024, waarbij [geïntimeerde] heeft meegedeeld af te zien van het nemen van een memorie van antwoord na enquête.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

Het tussenarrest van 24 oktober 2023 en het vervolg van de procedure
6.1.1. Bij het tussenarrest van 24 oktober 2023 heeft het hof de grieven 2 en 3 verworpen. Verder heeft het hof bij dat tussenarrest [appellant] in verband met grief 1 toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen het in rov. 3.4.5 van het tussenarrest bedoelde dwingende bewijs dat [appellant] het restaurantgedeelte (mede) is gaan huren.
6.1.2. Ter levering van dat tegenbewijs heeft [appellant] op 12 januari 2024 drie getuigen laten horen, te weten:
  • [appellant] zelf;
  • [persoon A] voormalig aandeelhouder van SES Coating (hierna aan te duiden als [persoon A] );
  • [persoon B] , voormalig aandeelhouder van SES Coating (hierna aan te duiden als [persoon B] ).
Verder heeft [appellant] ter levering van nader tegenbewijs op 5 april 2024 nog twee getuigen laten horen, te weten:
  • [persoon C] , boekhouder (hierna aan te duiden als [persoon C] );
  • [persoon D], voormalig bestuurder van [geïntimeerde] (hierna aan te duiden als [persoon D]).
Voorafgaand aan het getuigenverhoor van 5 april 2024 heeft [appellant] bij H12-formulier van 28 maart 2024 een brief in het geding gebracht van 17 februari 2020 van [persoon C] aan [persoon E] van de gemeente Vaals, met 12 bij die brief behorende bijlagen.
6.1.3. [geïntimeerde] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in contra-enquête getuigen te laten horen.
De verdere beoordeling van grief 1: is [appellant] partij bij de huurovereenkomst?
6.2.1. Het hof moet nu beoordelen of [appellant] is geslaagd in de levering van tegenbewijs tegen het in rov. 3.4.5 van het tussenarrest bedoelde dwingende bewijs dat [appellant] het restaurantgedeelte (mede) is gaan huren. Dat dwingende bewijs is gelegen in het feit dat [appellant] op 19 december 2019 met betrekking tot het restaurantgedeelte niet alleen een huurovereenkomst heeft ondertekend waarin SES Coating als huurder is vermeld, maar ook een huurovereenkomst waarin [appellant] zelf als huurder is vermeld.
6.2.2. Uit de tamelijk eenduidige verklaringen van de gehoorde getuigen, in samenhang met de brief van [persoon C] aan de gemeente van 17 februari 2020, komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren:
  • A. Voordat [appellant] de in rov. 3.1.2 onder d van het tussenarrest van 24 oktober 2023 genoemde huurovereenkomsten op 19 december 2019 ondertekende, bestond al een huurovereenkomst met betrekking tot het restaurantgedeelte tussen [geïntimeerde] en SES Coating (getuigen [appellant] , [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] en [persoon D]).
  • B. De door SES Coating voor de huur van het restaurantgedeelte verschuldigde huurprijs werd aan [geïntimeerde] betaald door middel van een verrekensysteem. De hotelgasten van [geïntimeerde] betaalden voor de hotelontbijten die SES Coating voor de hotelgasten verzorgde, aan [geïntimeerde] . Aan het eind van de maand maakte [geïntimeerde] een afrekening die er in grote lijnen op neerkwam dat de door [geïntimeerde] van de hotelgasten ontvangen inkomsten uit de hotelontbijten aan SES Coating werden doorbetaald, na aftrek van de door SES Coating aan [geïntimeerde] verschuldigde huur (getuigen [appellant] , [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] en [persoon D]).
  • C. Aanvankelijk was er een vrouw werkzaam binnen SES Coating, die in bezit was van een SVH-diploma (getuigen [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] ).
  • D. Toen deze vrouw bij SES vertrok, ontstond er een probleem. In het kader van de horecavergunning stelde de gemeente de eis dat de huurder van het restaurant moest beschikken over de vereiste papieren, meer in het bijzonder een SVH-diploma. [appellant] beschikte over een SVH-diploma. Vanwege die door de gemeente gestelde eis heeft [appellant] een huurovereenkomst met [geïntimeerde] op zijn naam ondertekend (getuigen [appellant] , [persoon A],, [persoon C] en [persoon D]). [appellant] had de vereiste papieren (getuige [persoon B] ).
  • E. [persoon C] heeft die huurovereenkomst, het SVH-diploma van [appellant] en enkele andere bescheiden vervolgens aan de gemeente verzonden (bij de hiervoor in rov. 6.1.2 genoemde brief van 17 februari 2020, en verklaring [persoon C] ).
  • F. Het was in de relatie tussen [geïntimeerde] en [appellant] niet de bedoeling dat [appellant] hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor de betaling van de huur (getuigen [appellant] , [persoon B] , [persoon C] ).Dat [appellant] een huurovereenkomst op zijn naam ondertekende, was omdat de gemeente die eis stelde en het restaurant op die wijze kon doordraaien (getuigen [appellant] , [persoon A] , [persoon C] , [persoon D]).
  • G. [appellant] heeft in de in dit geding relevante periode geen aandelen in SES Coating gehad (getuige [appellant] en [persoon C] ); [persoon A] en [persoon B] hielden elk 50% van de aandelen in SES (getuigen [persoon A] en [persoon B] ).
  • H. Nadat [appellant] de huurovereenkomsten had ondertekend, kwam geen wijziging in het hiervoor onder B genoemde systeem van huurbetaling door verrekening tussen [geïntimeerde] en SES Coating, althans daar is niets van gebleken (getuigen [appellant] , [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] ).
6.2.3. Naar het oordeel van het hof is door bovenstaande feiten en omstandigheden, die eenduidig naar voren komen uit de verklaringen van de gehoorde getuigen, het in rov. 3.4.5 van het tussenarrest van 24 oktober 2023 bedoelde dwingende bewijs dat [appellant] het restaurantgedeelte (mede) is gaan huren, ontzenuwd. De verklaringen van de getuigen wijzen er immers duidelijk op dat [appellant] de huurovereenkomst waarin hij zelf als huurder werd genoemd, uitsluitend heeft ondertekend op verzoek van [geïntimeerde] en SES Coating omdat de exploitatie van het restaurant door SES Coating dan, gelet op de door de gemeente in verband met de horecavergunning gestelde eisen, kon doorgaan. Dat partijen met de ondertekening van de huurovereenkomst door [appellant] ook een verdergaande bedoeling hadden, te weten dat [appellant] ten opzichte van [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk zou worden voor de huurbetalingen, is gelet op de verklaringen van de getuigen onaannemelijk. Ook de getuigenverklaring van [persoon D], toenmalig bestuurder van [geïntimeerde] , bevat daar geen aanknopingspunten voor. Het hof neemt hier verder bij in aanmerking dat [appellant] nooit aandelen in SES Coating heeft gehad, en in zoverre dus geen financieel belang had bij de door SES Coating te realiseren bedrijfsresultaten. Het hof acht verder van belang dat [geïntimeerde] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in contra-enquête of bij memorie van antwoord na enquête nog nader bewijs bij te brengen voor haar stelling dat [appellant] , ondanks de aanwijzingen voor het tegendeel, wel zelf in een rechtsverhouding met [geïntimeerde] als hoofdelijk aansprakelijk huurder wilde gaan optreden, althans dat [geïntimeerde] dat zo heeft mogen begrijpen.
6.2.4. Het hof concludeert om bovenstaande redenen dat grief 1 slaagt. Er is niet komen vast te staan dat [appellant] jegens [geïntimeerde] als hoofdelijk aansprakelijk medehuurder is gaan optreden naast SES Coating.
Conclusie en afwikkeling
6.3.1. Omdat grief 1 terecht is voorgedragen, moet geconcludeerd worden dat de kantonrechter bij het beroepen tussenvonnis van 4 augustus 2021:
  • ten onrechte het verweer van [appellant] , dat hij geen huurder van het restaurantgedeelte is, heeft verworpen;
  • ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] naast SES hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de huur van het restaurantgedeelte.
Het hof zal het tussenvonnis van 4 augustus 2021 daarom in zoverre vernietigen.
6.3.2. Het slagen van grief 1 brengt verder mee dat de kantonrechter bij het beroepen eindvonnis van 21 september 2022 ten onrechte in conventie:
  • de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] heeft ontbonden;
  • [appellant] heeft veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde;
  • [appellant] hoofdelijk naast SES heeft veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 61.750,-- te betalen, vermeerderd met rente;
  • [appellant] hoofdelijk naast SES in de proceskosten van het geding in conventie heeft veroordeeld.
Het hof zal het eindvonnis van 21 september 2022 in zoverre vernietigen.
6.3.3. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie jegens [appellant] geheel afwijzen en [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in conventie bij de kantonrechter en van het hoger beroep veroordelen.
6.3.4. Het hof zal de kosten van de procedure voor het geding in conventie bij de kantonrechter aan de zijde van [appellant] vaststellen op € 748,-- aan salaris gemachtigde (1 punt voor antwoord in conventie en 1 punt voor dupliek in conventie, maal het tarief voor vorderingen tussen € 40.000,-- en € 100.000,--, maal factor ½ (omdat [appellant] en SES Coating in het geding bij de kantonrechter bij één gemachtigde hebben geprocedeerd, die namens hen één conclusie van antwoord in conventie en één conclusie van dupliek heeft ingediend, zodat [appellant] geacht moet worden de helft van de kosten van de gemachtigde te hebben gedragen). Voor de genomen akten kent het hof geen punten toe.
6.3.5. Het hof zal de kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] vaststellen op:
  • Explootkosten € 125,03
  • Griffierechten € 343,--
  • Salaris advocaat € 6.639,-- (3 punten x tarief IV)
  • Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
- Getuigentaxen € 345,--

Totaal € 7.630,03

6.3.6. Het hof zal de proceskostenveroordelingen, zoals door [appellant] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
6.3.7. Al het bovenstaande leidt tot de onderstaande uitspraak.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 8625782 CV EXPL 20-3227 tussen partijen gewezen tussenvonnis van 4 augustus 2021, voor zover het betreft:
  • de verwerping van het verweer van [appellant] dat hij geen huurder van het restaurantgedeelte is;
  • het oordeel dat [appellant] naast SES hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de huur van het restaurantgedeelte;
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 8625782 CV EXPL 20-3227 tussen partijen gewezen eindvonnis van 21 september 2022 voor zover de kantonrechter bij dat vonnis in conventie:
  • de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] heeft ontbonden;
  • [appellant] heeft veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde;
  • [appellant] hoofdelijk naast SES heeft veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 61.750,-- te betalen, vermeerderd met rente;
  • [appellant] hoofdelijk naast SES in de proceskosten van het geding in conventie heeft veroordeeld;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie tegen [appellant] af;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter in conventie aan de zijde van [appellant] ten bedrage van € 748,--;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [appellant] ten bedrage van € 7.630,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [geïntimeerde] niet tijdig aan de proceskostenveroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [geïntimeerde] € 92,-- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart de bovenstaande proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en J.J.M. Saelman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 september 2024.
griffier rolraadsheer