ECLI:NL:GHSHE:2024:2807

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
20-000403-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake poging tot moord en bedreiging

Op 4 september 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 12 jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel van vijf jaren, die direct uitvoerbaar is. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen. De zaak betreft een ernstig geweldsdelict waarbij de verdachte zijn toenmalige partner heeft aangevallen met een mes, wat leidde tot ernstige verwondingen en psychische schade voor het slachtoffer en haar dochter. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak op basis van noodweerexces, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een noodsituatie. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft de impact van zijn handelen op de slachtoffers niet onderkend. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en heeft een hogere straf opgelegd dan de rechtbank eerder had gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000403-23
Uitspraak : 4 september 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 januari 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-056019-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1970,
thans verblijvende in P.I. Vught te Vught.
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep veroordeeld ter zake van:
  • poging tot moord (feit 1) en
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2),
tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht opgelegd, te weten een contactverbod met aangeefster [slachtoffer 1] en haar dochter [slachtoffer 2] voor de duur van vijf jaren, op straffe van twee weken hechtenis iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. De maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 29.013,75 (bestaande uit materiële schade van € 5.013,75 en immateriële schade van € 24.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente, afhankelijk van het moment van verschuldigdheid zoals vermeld in het vonnis. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en voor dezelfde duur. Voor het overige is de vordering afgewezen dan wel de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is bepaald dat die vordering, voor zover niet-ontvankelijk verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot de datum van het vonnis welke zijn begroot op € 190,09. Tot slot is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 13.573,00 (bestaande uit materiële schade van € 1.573,00 en immateriële schade van € 12.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente, afhankelijk van het moment van verschuldigdheid zoals vermeld in het vonnis. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en voor dezelfde duur. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, is bepaald dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij tot de datum van het vonnis welke zijn begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden en met uitzondering van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen, en in zoverre rechtdoende:
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hierna; [slachtoffer 1] ) geheel zal toewijzen, te weten een bedrag van € 29.607,15, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) geheel zal toewijzen, te weten een bedrag van € 16.573,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van feit 1 bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de impliciet tenlastegelegde poging moord omdat er geen sprake is van voorbedachte raad. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze, gelet op het verzochte ontslag van alle rechtsvervolging, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich aangesloten bij de opmerkingen die de raadsvrouw in eerste aanleg ten aanzien van deze vorderingen tot schadevergoeding heeft gemaakt.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en verbetering van gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
I
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsmiddelen, met verbetering van het hiernavolgende
.
De rechtbank heeft op pagina 21 van het vonnis onder het kopje ‘De bron’ opgenomen: ‘een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant. Districtsrecherche Eindhoven, onderzoek Ventura, onderzoeksnummer OB2R022019, afgesloten en ondertekend d.d. 245 mei 2022, aantal doorgenummerde bladzijden: 302’.
Het hof is van oordeel dat dit onderdeel verbetering behoeft, met dien verstande dat de verwijzing naar de bron ‘d.d. 245 mei 2022’ verbeterd wordt gelezen als ‘d.d. 25 mei 2022’.
II
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsmiddelen, met aanvulling van het hiernavolgende
.
1.
Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 10 maart 2022, dossierpagina 145, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant] :
Op 9 maart 2022 werd ter doorzoeking en inbeslagname binnengetreden in de woning [adres] . Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen: 1x verpakking Werkmann stanley messen set.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 augustus 2023, OB2R022019-68, los bijgevoegd, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Pagina 2
Dit verhoor wordt afgenomen door middel van het vraag-antwoord model:
V: Vraag verbalisant;
A: Antwoord verdachte.
Pagina 4
A: (…) En toen heeft ze de telefoon niet uitgedaan, want ik hoorde geluiden van het typen.
V: Oké en toen?
A: Toen greep ik haar in haar nek.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er bij de verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van diens lijf. Aangeefster heeft met het mes de verdachte gesneden. Als gevolg hiervan heeft de verdachte zich moeten verweren en heeft hij het mes afgepakt. De verdachte is hierdoor in een waas/schok terechtgekomen. Vanuit deze hevige gemoedsbeweging is de verdachte vervolgens verder gegaan dan geboden was, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Om een beroep op noodweerexces te doen slagen moet, voor zover in dit geval -gelet op de verklaring van verdachte- relevant, in de eerste plaats sprake zijn geweest van een situatie, waarin de verdachte zich heeft mogen verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, dan wel door de onmiddellijke dreiging daarvan (hierna: noodsituatie). Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is het feit niet strafbaar als de verdachte dit feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een verdachte is vervolgens niet strafbaar als hij in zo’n situatie bij de verdediging de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschrijdt, indien dit het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 4 maart 2022 omstreeks 23:00 uur met de verdachte naar bed ging om te gaan slapen en in bed nogmaals heeft besproken dat zij niet meer verder met hem wilde. Daarna zouden ze gaan slapen. De verdachte kon echter niet slapen en is een aantal keer uit bed gegaan. Aangeefster hoorde dat de verdachte aan het rommelen was in de kartonnen doos op de gang waar gereedschap in ligt. Op een gegeven moment wurgde verdachte aangeefster en zei dat hij haar ging doden. Aangeefster heeft de verdachte toen een schop gegeven waardoor hij tegen de muur viel. Aangeefster schreeuwde dat verdachte haar wurgde en zij riep om hulp. Daarna sneed de verdachte met een mes in haar keel. Toen getuige [slachtoffer 2] , de dochter van aangeefster, de slaapkamer binnenkwam, heeft de verdachte aangeefster meermaals in het gezicht en de hals gestoken, aldus aangeefster.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] wordt behalve door het bij haar geconstateerde letsel ook ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 2] (de dochter van aangeefster), [betrokkene 1] (de ‘schoonzoon’ van aangeefster) en [betrokkene 2] (de kleinzoon van aangeefster). De dochter van aangeefster heeft verklaard dat zij, nadat ze wakker werd door een knal tegen de muur en geschreeuw van haar moeder, zag dat de verdachte aangeefster bij haar keel vast had en een mes vast had. Aangeefster vertelde haar dat de verdachte in haar keel had gesneden en ze hield haar keel ook vast. Vervolgens zag ze dat de verdachte aangeefster meerdere keren stak. Verdachte zei daarbij tegen haar dat als haar moeder niet met hem wil zijn, dan niemand met haar zal zijn. De schoonzoon van aangeefster heeft verklaard dat hij, nadat hij wakker werd van geschreeuw, naar de slaapkamer van aangeefster is gegaan en zag dat de verdachte aangeefster vast had en er een grote plas bloed op de grond lag. De kleinzoon van aangeefster heeft verklaard dat hij, nadat hij wakker werd van geschreeuw, aangeefster hoorde roepen dat de verdachte in de keel van aangeefster had gesneden. Ook hoorde hij de verdachte zeggen dat ze heeft gekregen wat ze wilde.
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het zeer waarschijnlijk is dat het door de verdachte gebruikte mes waarmee aangeefster is gestoken en gesneden uit een kartonnen (schoenen)doos kwam waarin gereedschap was opgeborgen. Deze doos bevond zich in een kast op de gang. Het hof heeft geen reden om aan deze (onbetwiste) bevinding te twijfelen. Het feit dat het gebruikte mes uit deze doos was gepakt vormt niet alleen een ondersteuning voor de reeds in het eerste verhoor hierover afgelegde verklaring van aangeefster, maar geldt ook als een ankerpunt in de tijd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het de verdachte was die over een mes beschikte, niet de aangeefster. Het midden in de nacht, na de mededeling van aangeefster dat zij definitief niet verder wilde met de verdachte, zonder een redelijk doel (heimelijk) pakken van een mes laat zich in het licht van de voordien geuite bedreiging en hetgeen zich die nacht in de slaapkamer heeft afgespeeld, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders uitleggen dan het kennelijk hebben van een voornemen aangeefster om het leven te brengen. Het hof vermag dan ook niet inzien op welke wijze de verdachte zich tegen aangeefster zou hebben moeten verdedigen.
De verwondingen aan de handen en armen van aangeefster passen bovendien bij het afweren waarover zij heeft verklaard. Daarentegen is er geen vergelijkbaar letsel aan handen en armen, noch in aantal noch in ernst, bij de verdachte waargenomen die steun zou kunnen bieden aan het scenario dat hij zich tegen een mes heeft moeten weren dan wel gepoogd heeft het mes van aangeefster af te pakken. Dat de verdachte, door de GGD omschreven als niet ernstig (p. 238), letsel aan de rechterborst heeft opgelopen – nog afgezien van het feit dat de verdachte zichzelf deze verwonding mogelijk al dan niet bewust kan hebben toegebracht – doet hier niet aan af. Ook uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] , de dochter, de schoonzoon en de kleinzoon van aangeefster komt – kort gezegd – naar voren dat het de verdachte is geweest die aangeefster heeft aangevallen door haar bij de keel te pakken en haar met een mes te snijden en te steken en niet andersom.
Het hof is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat voor de verdachte op enig moment sprake was van een noodsituatie als hiervoor bedoeld en evenmin van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweerexces kan reeds hierom niet slagen. en wordt mitsdien verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op zijn toenmalige partner. Omdat zij de relatie al enige tijd wilde beëindigen en de verdachte dat niet kon accepteren heeft de verdachte in de periode voorafgaande aan het feit gedreigd haar dood te zullen maken. Tijdens een avond waarop de verjaardag van aangeefster gevierd werd, heeft de verdachte in hun gezamenlijke woning, waar op dat moment ook de kleinzoon, dochter en schoonzoon van aangeefster aanwezig waren, zijn eerdere dreigementen tot uitvoering gebracht. Hij heeft de keel van aangeefster dichtgeknepen en met een mes meerdere malen in haar keel en hals gesneden. De dochter van aangeefster heeft geprobeerd om het snijden door de verdachte te doen stoppen. Enkel door het adequaat optreden van de dochter en de hulpverleningsinstanties heeft het handelen van de verdachte niet geleid tot de dood van aangeefster.
De verdachte heeft met zijn handelen het leven van een ander ernstig in gevaar gebracht en op een brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is evident dat een dergelijk feit een grote impact heeft op het slachtoffer en langdurige gevolgen kent die zeer diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en mensen uit haar directe omgeving, in het bijzonder haar dochter, schoonzoon en kleinzoon, die in de woning aanwezig waren ten tijde van het feit. Aan het handelen van de verdachte heeft aangeefster grote ontsierende littekens overgehouden in haar gezicht. Tijdens de zitting – ongeveer 2,5 jaar na het incident – heeft het hof kunnen zien dat deze littekens nog goed zichtbaar zijn op het gelaat van aangeefster. Deze littekens vormen voor aangeefster een dagelijkse confrontatie met en een blijvende herinnering aan hetgeen in de nacht van 5 maart 2022 heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn verschillende zenuwen in het gezicht van aangeefster aangetast als gevolg waarvan zij nog altijd geen gevoel heeft in een deel van haar gezicht en/of mond. Naast het lichamelijk letsel heeft aangeefster PTSS opgelopen en is daarvoor in behandeling bij een psycholoog. De verdachte heeft met zijn gewetenloze daad gepoogd aangeefster met voorbedachten rade van het leven te beroven en onomkeerbaar voor het leven verminkt om zodoende er voor te zorgen dat zij, dood of levend, nimmer een andere partner zou vinden.
Het gebeuren heeft ook veel geestelijk impact gehad op de dochter van aangeefster, zo blijkt uit het door haar uitgeoefende spreekrecht en de onderbouwing van de door haar ingediende vordering tot schadevergoeding. Zij heeft met lede ogen moeten toezien hoe hij bijna het leven benam van haar moeder, alsmede van de wijze waarop haar moeder werd toegetakeld door de man die zij als haar vader zag. Ook bij haar is PTSS gediagnosticeerd waarvoor zij nog lange tijd in behandeling zal moeten zijn bij een psycholoog.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de bedreiging van aangeefster die enkele weken voorafgaand aan het incident in de nacht van 5 maart 2022 heeft plaatsgevonden. Toen heeft de verdachte aangeefster met een mes achterna gezeten en haar gedreigd dood te maken. Dat incident lijkt een voorbode te zijn geweest op het vreselijke incident dat later heeft plaatsgevonden.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de ingrijpende gevolgen die deze feiten voor aangeefster en haar dochter hebben gehad maken dat het hof een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats acht.
Bij de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf neemt het hof in aanmerking dat dit incident heeft plaatsgevonden in de woning van aangeefster, een omgeving waar zij zich juist bij uitstek veilig had moeten voelen en zijn. Ook betrekt het hof dat de dochter van aangeefster en de andere huisgenoten, in het bijzonder de minderjarige kleinzoon van het slachtoffer, ongewild geconfronteerd zijn met het bloedbad dat in de woning is aangericht. Verder weegt het hof mee dat de verdachte op geen enkel moment openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem begane feiten. Het hof acht het twijfelachtig en minst genomen opmerkelijk dat de verdachte zich niets weet te herinneren van die nacht, behalve dan die feiten en omstandigheden die mogelijk in zijn voordeel uitgelegd zouden kunnen worden. Daarmee heeft de verdachte opnieuw bewezen zijn eigen belang boven het belang van aangeefster te stellen. Dit blijkt ook duidelijk uit de gesprekken die de verdachte met aangeefster heeft gevoerd tijdens zijn voorarrest in het huis van bewaring. Uit die gesprekken komt een beeld naar voren van een persoon die vooral medelijden heeft met zichzelf, schaamteloos aan aangeefster vraagt om hem te voorzien van geld, sigaretten en andere benodigdheden en gesprekken over het incident uit de weg loopt en verdraait.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 mei 2024 waaruit blijkt dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten. Wel is de verdachte op 29 maart 2019 in Polen ter zake van bedreiging onherroepelijk veroordeeld waarvoor 6 maanden maatschappelijke dienstverlening aan hem zijn opgelegd.
Het hof heeft evenzeer gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij momenteel in de PI in Grave gedetineerd zit. Hij heeft twee kinderen en daarmee heeft hij vanuit de PI contact. Voordat hij gedetineerd zat, werkte hij via een uitzendbureau bij een vleesbedrijf in Best. Het was zijn bedoeling om samen met aangeefster in Nederland geld te verdienen en daarna terug te gaan naar Polen, aldus de verdachte.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de pro justitia rapportage d.d. 24 oktober 2022, waarin psycholoog mr. drs. [psycholoog] zijn bevindingen heeft neergelegd. Kort gezegd heeft de psycholoog geconcludeerd dat er geen dwingende doorwerking is geconstateerd van de gediagnosticeerde psychische problematiek op het gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Er lijkt sprake te zijn van gedragsontremming als gevolg van overmatig alcoholgebruik. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien en hij moet in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht in vrijheid te kunnen bepalen. De psycholoog adviseert de verdachte het tenlastegelegde – indien bewezen - volledig toe te rekenen.
Tot slot heeft het hof in zijn overwegingen betrokken het reclasseringsadvies d.d. 6 januari 2023 dat reeds ten behoeve van de zitting in eerste aanleg is opgemaakt. De reclassering adviseert in geval van een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wel adviseert de reclassering een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Alles overziend is het hof van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding alsmede preventie de oplegging van een langere gevangenisstraf passend en geboden is dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof legt de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke
invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van
Strafvordering.
Daarnaast acht het hof het ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk dat, in de vorm van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaren, aan de verdachte wordt opgelegd een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het hof zal bevelen dat twee weken vervangende hechtenis zal worden toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Het hof neemt verder in aanmerking dat uit het procesdossier blijkt dat de verdachte ook
na zijn aanhouding voor de thans bewezenverklaarde feiten herhaaldelijk vanuit het huis van
bewaring contact heeft gelegd met aangeefster. Zowel aangeefster als haar dochter heeft door de bewezenverklaarde poging tot moord PTSS opgelopen. Onder deze omstandigheden moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte met ieder gezocht contact zich opnieuw belastend zal gedragen jegens aangeefster en/of haar dochter. Het hof zal daarom bevelen dat vorenbedoelde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 29.638,05, bestaande uit materiële schade van
€ 5.638,05 en immateriële schade van € 24.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om een vergoeding van de proceskosten van
€ 190,09.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 29.013,75, bestaande uit € 5.013,75 materiële schade en € 24.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering tot schadevergoeding verlaagd. De raadsvrouw van de benadeelde partij mr. D.M.P. Eijsden heeft bij schrijven van 20 augustus 2024 te kennen gegeven dat de reiskosten naar het slachtoffergesprek met de officier van justitie (€ 15,48) en naar zitting (€ 15,42) niet worden gehandhaafd. De post ‘kilometervergoeding’ bedraagt in hoger beroep derhalve € 631,80.
De vordering van de benadeelde partij bedraagt in hoger beroep aldus € 29.607,15, bestaande uit materiële schade van € 5.607,15 en immateriële schade van € 24.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 augustus 2024 heeft mr. D.M.P. Eijsden aanvullend verklaard dat de kosten met betrekking tot de post ‘toekomstige medische kosten’ van € 385,00 zich ook daadwerkelijk verwezenlijken doordat de benadeelde partij zal worden geopereerd aan het litteken in haar mondhoek en de zorgverzekeraar overgaat tot vergoeding hiervan, op het eigen risico van € 385,00 na.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding, gelet op het verzochte ontslag van alle rechtsvervolging, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich aangesloten bij de opmerkingen die de raadsvrouw in eerste aanleg ten aanzien van deze vorderingen heeft gemaakt. Deze opmerkingen betreffen de volgende. Ten aanzien van de posten ‘daggeldvergoeding’ van € 155,00, ‘eigen risico’ van € 385,00, ‘kosten psychische begeleiding’ van € 182,00 en ’verlies van arbeidsvermogen’ van € 3.656,06 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de post ‘kosten herstel bovenkaak/-gebit’ van € 212,29 heeft de verdediging bepleit dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de verdediging uit de medische stukken niet kan opmaken dat de benadeelde partij schade aan haar kaak en/of gebit heeft opgelopen. Ten aanzien van de post ‘toekomstige medische kosten’ van € 385,00 heeft de verdediging bepleit dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat binnen het strafproces het niet mogelijk is om een deel bij wege van voorschot toe te wijzen. De verdediging heeft daarbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793. Ten aanzien van de post ‘kilometervergoeding’ van € 662,70 heeft de verdediging bepleit dat de verdediging zich refereert aan het oordeel van het hof met betrekking tot de reiskosten aan de polikliniek en de psychologenpraktijk in Best. Met betrekking tot de reiskosten naar Infomedics heeft de verdediging bepleit dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat uit de medische stukken niet kan worden opgemaakt dat het bezoek aan Infomedics verband houdt met het strafbare feit nu uit het dossier niet blijkt dat schade is ontstaan aan het gebit. Met betrekking tot de reiskosten naar de Poolse psycholoog heeft de verdediging eveneens bepleit dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze reiskosten geen rechtstreeks gevolg zijn van het tenlastegelegde. Het is onvoldoende onderbouwd waarom het noodzakelijk was om naar Polen af te reizen voor een bezoek aan een psycholoog. Ten aanzien van de immateriële schade van € 24.000,00 heeft de verdediging aangevoerd deze, voor zover het hof deze toewijsbaar acht, slechts gedeeltelijk toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten van € 190,09 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de verdediging verzocht, ingeval het hof bepaalde schadeposten toewijst, zo goed mogelijk rekening te houden met het moment waarop de desbetreffende schade is ontstaan en de wettelijke rente daarom niet vanaf de pleegdatum van het feit toe te kennen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.607,15 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daaronder derhalve ook begrepen de kosten die verband houden met een littekencorrectie. Deze zijn blijkens het formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ op pagina 3 omschreven als toekomstige kosten. Artikel 6:105 BW bepaalt dat ook toekomstige schade door de rechter kan worden begroot. Het verweer dat dit niet zou kunnen gaat uit van een verkeerde lezing van het aangehaalde overzichtsarrest van de Hoge Raad. Immers, in dat arrest is niet geoordeeld dat gevorderde toekomstige schade niet kan worden toegewezen maar enkel dat de strafrechter niet op grond van zijn voorlopig oordeel een gevorderd (schade)bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter. Toekenning van vergoeding van toekomstige kosten is dan ook niet hetzelfde als het toewijzen van een voorschot. Het hof verwerpt mitsdien dit verweer.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de psycholoog in Polen overweegt het hof het volgende. De advocate heeft aangevoerd dat de wachtlijsten in Nederland voor psychische hulp lang zijn, dat mevrouw [slachtoffer 1] zo snel mogelijk geholpen moest worden, dat het het makkelijkst was als zij daarbij iemand zou spreken die haar moederstaal sprak (welke psychologen in Nederland niet ruimschoots voorhanden zijn), dat zij face-to-face-contact prefereerde boven digitaal contact en zij bovendien ook even weg moest uit de situatie nu zij in haar eigen huis zo was toegetakeld. Bovendien heeft mevrouw [slachtoffer 1] daarbij geprobeerd deze kosten zo laag mogelijk te houden door een paar sessies achter elkaar te plannen en pas daarna terug naar Nederland te reizen. Dit maakt dat naar het oordeel van het hof ook deze post voldoende is onderbouwd, waardoor ook deze post wordt toegewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 1 rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Niet alleen is er sprake van lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek maar het hof is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij die als gevolg van het bewezenverklaarde gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis, van oordeel dat eveneens sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze die haar aanspraak geeft op immateriële schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het voornoemde is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof begroot deze immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 24.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Wettelijke rente
Het toegewezen bedrag van € 155,00 van de post ‘daggeldvergoeding’, het toegewezen bedrag van € 385,00 van de post ‘eigen risico’, het toegewezen bedrag van € 3.656,06 van de post ‘verlies van arbeidsvermogen’ en het toegewezen bedrag van € 631,80 van de post ‘kilometervergoeding’ zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2022, zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag van € 212,29 van de post ‘herstel bovenkaak/-gebit’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022, zijnde de dag van de behandeling aan de bovenkaak door Infomedics, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag van € 182,00 van de post ‘kosten psychologische begeleiding’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2022, zijnde de dag van de factuur, tot aan de dag der algehele vergoeding.
Het toegewezen bedrag van € 385,00 van de post ‘toekomstige medische kosten’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2024, zijnde de datum van het intakegesprek bij Polikliniek Plastische Chirurgie in het Catharina ziekenhuis, tot aan de dag der algehele voldoening.
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 maart 2022, zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding, waarbij de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij worden begroot. Door of namens de benadeelde partij is naar voren gebracht dat zulke kosten zijn gemaakt voor een bedrag van € 190,09. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder feit 1 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 29.013,75. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het toegewezen bedrag van € 155,00 van de post ‘daggeldvergoeding’, het toegewezen bedrag van € 385,00 van de post ‘eigen risico’ en het toegewezen bedrag van € 3.656,06 van de post ‘verlies van arbeidsvermogen’ zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2022. Het toegewezen bedrag van € 212,29 van de post ‘herstel bovenkaak/-gebit’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022. Het toegewezen bedrag van € 182,00 van de post ‘kosten psychologische begeleiding’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2022. Het toegewezen bedrag van € 385,00 van de post ‘toekomstige medische kosten’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2024. Het toegewezen bedrag van € 631,80 van de post ‘reiskosten’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2022. De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 maart 2022.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 16.573,00, bestaande uit materiële schade van € 1.573,00 en immateriële schade van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.573,00, bestaande uit € 1.573,00 materiële schade en € 12.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 augustus 2024 heeft de advocate van de benadeelde partij mr. D.M.P. Eijsden aanvullend verklaard dat de benadeelde partij reeds negen therapiesessies heeft gehad met de totale kosten van € 820,80, maar de benadeelde partij nog middenin het proces van verwerking zit, de therapie voorlopig nog niet is afgerond en aldus wordt verzocht het gehele gevorderde bedrag van € 1.573,00 toe te wijzen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding, gelet op het verzochte ontslag van alle rechtsvervolging, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich aangesloten bij de opmerkingen die de raadsvrouw in eerste aanleg ten aanzien van deze vorderingen heeft gemaakt. Deze opmerkingen betreffen de volgende. Ten aanzien van de post ‘kosten therapiesessies’ van € 411,40 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de post ‘kosten toekomstige therapiesessies psycholoog’ van € 1.161,60 heeft de verdediging bepleit dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat binnen het strafproces het niet mogelijk is om een deel bij wege van voorschot toe te wijzen. De verdediging heeft daarbij verwezen naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 met betrekking tot de vordering benadeelde partij, ECLI:NL:HR:2019:793. Ten aanzien van de shockschade van € 14.000,00 heeft de verdediging aangevoerd deze, voor zover het hof deze toewijsbaar acht, slechts gedeeltelijk toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie. Tot slot heeft de verdediging verzocht, ingeval het hof bepaalde schadeposten toewijst, zo goed mogelijk rekening te houden met het moment waarop de desbetreffende schade is ontstaan en de wettelijke rente daarom niet vanaf de pleegdatum van het feit toe te kennen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.573,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daaronder derhalve ook begrepen de kosten die verband houden met therapiesessies van de psycholoog. Deze zijn blijkens het formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ op pagina 3 omschreven als toekomstige kosten. Artikel 6:105 BW bepaalt dat ook toekomstige schade door de rechter kan worden begroot. Het verweer dat dit niet zou kunnen gaat uit van een verkeerde lezing van het aangehaalde overzichtsarrest van de Hoge Raad. Immers, in dat arrest is niet geoordeeld dat gevorderde toekomstige schade niet kan worden toegewezen maar enkel dat de strafrechter niet op grond van zijn voorlopig oordeel een gevorderd (schade)bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter. Toekenning van vergoeding van toekomstige kosten is dan ook niet hetzelfde als het toewijzen van een voorschot. Het hof verwerpt mitsdien dit verweer.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 1 rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof is, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit onder 1 en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij die als gevolg van het bewezenverklaarde gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis, van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze die haar aanspraak geeft op immateriële schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof begroot deze immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 12.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Wettelijke rente
Het toegewezen bedrag van € 411,40 van de post ‘kosten therapiesessies’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2022, zijnde de datum van de eerste therapiesessie, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag van € 1.161,60 van de post ‘kosten toekomstige therapiesessies psycholoog’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2023, zijnde de datum van de eerste therapiesessie na het vonnis in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele voldoening.
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 maart 2022, zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding, waarbij de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij worden begroot. Door of namens de benadeelde partij is niet naar voren gebracht dat zulke kosten zijn gemaakt, zodat die kosten tot op heden worden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder feit 1 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 13.573,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele vergoeding nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het toegewezen bedrag van € 411,40 van de post ‘kosten therapiesessies’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2022. Het toegewezen bedrag van € 1.161,60 van de post ‘kosten toekomstige therapiesessies psycholoog’ zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2023.
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 maart 2022.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1967, en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 1987, en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden en bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
Beveelt dat de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid dadelijk uitvoerbaar is, met aftrek van de tijd gedurende welke de verdachte reeds onderworpen is geweest aan de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 29.607,15 (negenentwintigduizend zeshonderdzeven euro en vijftien cent) bestaande uit € 5.607,15 (vijfduizend zeshonderdzeven euro en vijftien cent) materiële schade en € 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
190,09 (honderdnegentig euro en negen cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 29.607,15 (negenentwintigduizend zeshonderdzeven euro en vijftien cent) bestaande uit
€ 5.607,15 (vijfduizend zeshonderdzeven euro en vijftien cent) materiële schade en
€ 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 183 (honderddrieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 5 maart 2022 over een bedrag van € 155,00 ter zake van de post ‘daggeldvergoeding’,
€ 385,00 ter zake van de post ‘eigen risico’, € 3.656,06 ter zake van de post ‘verlies van arbeidsvermogen’ en € 631,80 ter zake van de post ‘kilometervergoeding’;
- 17 maart 2022 over een bedrag van € 212,29 ter zake van de post 'herstel bovenkaak/-gebit';
- 23 mei 2022 over een bedrag van € 182,00 ter zake van de post 'kosten psychologische begeleiding';
- 2 september 2024 over een bedrag van € 385,00 ter zake van de post 'toekomstige medische kosten'.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 maart 2022.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.573,00 (dertienduizend vijfhonderddrieënzeventig euro) bestaande uit € 1.573,00 (duizend vijfhonderddrieënzeventig euro) materiële schade en € 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.573,00 (dertienduizend vijfhonderddrieënzeventig euro) bestaande uit € 1.573,00 (duizend vijfhonderddrieënzeventig euro) materiële schade en € 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 102 (honderdtwee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 26 juni 2022 over een bedrag van € 411,40 ter zake van de post `kosten therapiesessies’
- 3 februari 2023 over een bedrag van € 1.161,60 ter zake van de post `kosten toekomstige therapiesessies psycholoog’.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 maart 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. M. van der Horst en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 4 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Horst is wegens afwezigheid buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.