ECLI:NL:GHSHE:2024:28

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.309.662_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van een agentuurovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de vorderingen van de agent

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van een overeenkomst tussen [appellante] en Gemco Engineers B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van een agentuurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:428 BW. [appellante] stelt dat zij als agent heeft gefunctioneerd voor Gemco en vordert onder andere provisie en schadeloosstelling. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst van 3 juni 2010 uitsluitend betrekking had op het [X B.V] -project en niet op andere projecten. De stelling van [appellante] dat de overeenkomst stilzwijgend is voortgezet, werd door het hof verworpen. Het hof concludeert dat niet is voldaan aan de vereisten voor een agentuurovereenkomst, omdat de bemiddeling niet voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft plaatsgevonden. De vorderingen van [appellante] zijn afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] in de proceskosten is veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de kwalificatie van overeenkomsten in het civiele recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.309.662/01
arrest van 9 januari 2024
in de zaak van
de vennootschap naar Egyptisch recht
[X partnership] ,
voorheen genaamd
[Y partnership],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als
[appellante],
advocaat: mr. J.W. de Groot te Amsterdam,
tegen
Gemco Engineers B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als
Gemco,
advocaat: mr. F.W.H. Weelen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 maart 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 23 december 2021, door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellante] als eiseres en Gemco als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8964440)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met eiswijziging en producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte met aanvullende producties 66-69 van Gemco;
  • de akte met aanvullende producties 48-58 van [appellante] ;
  • de mondelinge behandeling op 9 oktober 2023, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De vaststaande feiten

In deze zaak gaat het om het volgende.
3.1.1. Gemco houdt zich onder meer bezig met het ontwerpen en realiseren van gieterijen.
3.1.2. In 2008 raakte Gemco op de hoogte van een in Egypte uitgeschreven aanbesteding voor een project van [X B.V] (hierna: [X B.V] ). Dit project hield het opbouwen van een gieterij in. Voor die aanbesteding maakte Gemco gebruik van de diensten van [persoon A] (hierna: [persoon A] ) als “sole representative’.
3.1.3. Na een periode van verkennende gesprekken zijn in mei 2010 de onderhandelingen tussen Gemco en [X B.V] (hierna: [X B.V] ) gestart. [persoon A] hielp Gemco bij het verrichten van alle administratieve formaliteiten, het vergaren van de noodzakelijke gegevens waaronder informatie van ondernemingen die door Gemco als onderaannemer (toeleverancier) konden worden aangesteld, het indienen van de aanbesteding, het verzorgen van vertalingen, het onderhouden van contact met overheidsinstanties en het regelen van vervoer.
3.1.4. Gemco is in 2010 in contact gekomen met [persoon B] (hierna: [persoon B] ) van [appellante] . [appellante] heeft [persoon A] opgevolgd als ‘sole representative’ van Gemco in het [X B.V] -aanbestedingsproces. [persoon B] was de contactpersoon van Gemco bij [appellante] .
3.1.5. Bij e-mail van 6 mei 2010 met als onderwerp ‘ [X foundries] , breake disk foundry’ heeft Gemco zichzelf kort geïntroduceerd aan [appellante] . Verder heeft zij een kort overzicht gegeven van haar geschiedenis met het [X B.V] -project en haar wens uitgesproken om met [appellante] samen te werken op dit project:
“Gemco visited [X foundries] February 25th 2009 to discuss the details of tender document.
During the meeting in [X B.V] we introduced our company and Gemco was invited to submit a turnkey offer for this project.
This turnkey offer was submitted to [X foundries] in March 2009 and as far as particle in accordance with the tender document.
In September 2009 they returned our Bid Bond stating that Gemco was not considered because we are not an OEM.
Gemco is convinced that we have the expertise to make the [X foundries] successful and it would be an honor for us to cooperate with you and with [X B.V] to achieve this goal.(…)”
3.1.6. Gemco heeft bij e-mail van 19 mei 2010 aan [appellante] onder meer bericht:
“Als discussed, we are free to work with agents in Egypt. Before entering into the bidder phase and submitting a quotation, we need to understand whether Gemco is allowed and can be accepted by [X B.V] and/or Ministery of Defence. Gemco is interested in being the main engineering and contractor company for a turnkey project. We estimate the turnkey project will be around 30 mln. Euro. If you are interested to cooperate with us, please let us know.
(…).”
3.1.7. Bij e-mail van 23 mei 2010 met als onderwerp ‘ [X project] ’ heeft [appellante] hierop geantwoord dat zij bij de betrokken ambtenaren van het Ministerie van Militaire Productie, de Nationale Organisatie voor Militaire Productie en [X B.V] zal nagaan wat de kans van Gemco is om deel te nemen aan het [X B.V] -project.
3.1.8. Bij e-mail van 24 mei 2010 met als onderwerp ‘ [X project] ’ heeft [appellante] aan Gemco bericht dat zij overleg heeft gehad met de betrokken ambtenaren over de kansen van Gemco om deel te nemen aan het [X B.V] -project en dat het resultaat van dit overleg onder meer was dat de vervaldatum van het [X B.V] -project is opgeschoven, zodat er voldoende tijd is om een offerte voor te bereiden, en dat Gemco nog een kans krijgt om deel te nemen aan de aanbesteding van [X B.V] met de hulp van [appellante] . Daarnaast heeft [appellante] in de e-mail verzocht om haar een ‘Exclusive Representation Agreement’ te sturen om te ondertekenen en heeft zij de door haar gewenste provisie aangegeven. Ten slotte heeft zij in de e-mail vermeld:
“ Our scope-of-work will include, but will not be limited to :-

Assisting Gemco in obtaining complete and accurate information, within the
confines of the law, related to this opportunity as well as identifying, qualifying
and assessing other future opportunities.

Assisting Gemco in the proposal-preparation and negotiation phases to secure the
best arrangement for all parties and to create the most conducive conditions for the
success of this as well as other potential projects.

Undertaking services and activities on Gemco's behalf, on subcontracting basis, as

well as following up an all financial issues on your behalf.


Coordination between Gemco's side, as its Representative, and the customers as
well as other relevant stakeholders.”
3.1.9. Bij e-mail van 25 mei 2010 met als onderwerp ‘ [X project] ’ heeft Gemco hierop geantwoord door in de tekst van bovengenoemde e-mail van [appellante] opmerkingen in te voegen. Achter de door [appellante] opgesomde werkzaamheden (‘scope of work’) heeft Gemco steeds ‘OK’ geantwoord behalve achter de derde bullet (‘undertaking services….on your behalf’). Hierbij heeft Gemco opgemerkt:
‘For all local subcontracting basis (in Egypt) this is OK.. International subcontracting Gemco will execute from his headquarters in the Netherlands.”
3.1.10. Vervolgens heeft Gemco een overeenkomst opgesteld. Deze heeft zij bij e-mail van 2 juni 2010 met onderwerp ‘RE: [X agreement] ’ aan [appellante] toegestuurd met de begeleidende tekst, voor zover van belang:
“As discussed, we will cooperate with you on the [X project] .
Please read attached agency agreement and give me your comments. When no comments, please sign and return.”
3.1.11. Partijen hebben op 2 en 3 juni 2010 met elkaar per e-mail gecorrespondeerd over de tekst van de overeenkomst. Onderwerp van de e-mails was ook hier steeds ‘ [X project] ’.
3.1.12. Op 3 juni 2010 hebben [appellante] Consult als ‘Agent’ en Gemco als ‘Company’ een schriftelijke overeenkomst gesloten met als opschrift ‘Agency Agreement for [X modern foundry] ’.
3.1.13. Voor zover van belang luidt deze overeenkomst als volgt:
“In consideration of the mutual covenants and agreements contained herein, the parties
hereto, intending to be legally bound, hereby agree on the following:

1. Object

The Company appoints the Agent as its exclusive representative for the [X B.V] for a
new Modern Foundry and promoting the Company's engineering and contracting services
for a period of two years from the date of signing this Agreement or the closure of the
subject project, whichever is latest.

2. Obligations

In consideration of the Agency hereby granted by the Company to the Agent, the Agent
undertakes to:
i.) Not to enter into any agreement and/or deal with companies, organizations, person(s)
who are or can become in competition with the Company's respective engineering and
contracting services and respective foundry equipment. (... )
ii.) The Agent is to do their utmost to promote and sell the Company's engineering and
contracting. The Company will provide to the Agent free of charge - documents, technical
specifications and assistance, as the Company deems necessary for the support of the Agent
hereunder. The Agent agrees to follow the Company's general or specific recommendations.
iii.) In case a contract is awarded to the Company, the Agent will give the Company, during
the entire life of the contract, full assistance for the correct and proper fulfilment of the
contract and shall assist the Company in obtaining timely payments from the respective
client(s) and in the investigation of possible guarantee claims against the Company.
(…)
v.) The Agent is to establish market intelligence, monitoring of present and prospective
clients.
vi.) The Agent is to assist the Company and its field personnel in carrying out its duties
within the Territory, and accompany its personnel on visits to present and prospective
clients including translation services.
viii.) The Company will provide the necessary technical and commercial data for its
services and products and will issue the required bonds for the relevant projects and will
bear the cost of relevant Tender Documents.
(…)
xi.) Any disputes hereunder shall be exclusively settled by the Court under The Netherlands
law.

3. Commissions

The Company grants the Agent the following commission schedule at the Ex-Works price for each respective project in the foundry related industry and on the total contract value:
Project amount in EURO Commission Commission
0 — 10, 000,000 10%
10, 000, 000 — 20, 000, 000 8%
20,000,00 > 6%
This can be renegotiated when required due to commercial circumstances with the consent of the two parties.
i. The Agent will receive payment of its commission on prorata basis according to the
respective contract schedule that is set in writing with the respective contract.
(…).”
3.1.14. Bij brief van 5 juli 2010 heeft Gemco aan [X B.V] bevestigd dat [persoon A] door [appellante] Consul is opgevolgd als ‘sole representative’ van Gemco in de [X B.V] -aanbestedingsprocedure.
3.1.15. Gemco en [X B.V] hebben op 16 september 2013 een overeenkomst gesloten voor het [X B.V] -project met een contractwaarde van € 15.290.000,00.
3.1.16. Bij e-mail van 13 juni 2013 met als onderwerp ‘ [X automotive] / EKF’ heeft [appellante] Gemco, voor zover van belang, het volgende bericht:
“Please be advised that we had a meeting with [persoon C] from [X automotive] who requested us to check with Gemco the possibility of conducting a technical due diligence (…).
If interested, please provide us with an offer as soon as possible including 10 % commission for [appellante] Consult;(…).”
Gemco heeft vervolgens met [X automotive] (hierna: [X automotive] ) een overeenkomst gesloten voor de uitvoering van de technische due diligence. [appellante] heeft voor de door haar in dit verband verrichte werkzaamheden een ‘technische consultancy fee’ van 10 % ontvangen, wat neerkomt op een bedrag van € 4.400,00.
3.1.17. In afwijking van de onder 3.1.6. genoemde overeenkomst van 3 juni 2010 zijn partijen op 25 november 2013 een door Gemco aan [appellante] te betalen fee (provisie) voor het [X B.V] -project overeengekomen van € 800.000,00.
3.1.18. Op 17 maart 2016 zijn partijen nog een extra fee van 15 % (€ 21.239,49) voor [appellante] overeengekomen voor door [appellante] verrichte werkzaamheden in verband met een bestelling van [X B.V] bij Gemco van extra reserve-onderdelen.
3.1.19. [appellante] heeft voor Gemco werkzaamheden verricht in verband met een aanbesteding voor een project van [X mills] (hierna: [X mills] ) met betrekking tot de vernieuwing van een gieterij. Op 8 januari 2020 is deze aanbesteding aan Gemco gegund en hebben [X mills] en Gemco een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is [appellante] genoemd als ‘agent/representative’ van Gemco.
3.1.20. Kort na het sluiten van de overeenkomst tussen [X mills] en Gemco is [persoon B] , de contactpersoon van Gemco bij [appellante] , bij [appellante] vertrokken.
3.1.21. Bij e-mail van 3 februari 2020 heeft Gemco [appellante] medegedeeld:
“Gemco has decided to change tot Intertrade as their official agent for future business.”
[Z. B.V.] is een onderneming van [persoon B] .
Bij e-mail van 27 februari 2020 heeft Gemco nogmaals aan [appellante] medegedeeld dat zij een andere agent heeft voor toekomstige projecten.
3.1.22. Bij brief van 28 oktober 2020 heeft de toenmalige advocaat van [appellante] Gemco dringend verzocht om aan [appellante] een bedrag van € 4.407.461,80 aan provisie, schadeloosstelling en klantenvergoeding te betalen en is Gemco in gebreke gesteld voor het geval zij dit bedrag niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan. [appellante] stelde zich daarin op het standpunt dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in art. 7:428 BW.
3.1.23. Op 31 december 2020 is de overeenkomst tussen Gemco en [X mills] ontbonden, omdat [X mills] de letter of credit niet op tijd heeft geopend.
3.1.24. Op 21 januari 2021 hebben Gemco en [X mills] een nieuwe overeenkomst gesloten met betrekking tot het [X mills] -project. In deze overeenkomst is [Z. B.V.] genoemd als ‘agent/representative’. Ook deze overeenkomst is niet tot uitvoering gekomen, omdat [X mills] hier evenmin op tijd de zogenoemde ‘letter of credit’ heeft geopend. Uiteindelijk is tussen Gemco en [X mills] opnieuw een overeenkomst tot stand gekomen, waartoe [X mills] in januari 2022 een nieuwe letter of credit heeft geopend. Daarna is begonnen met de uitvoering van het project, waarbij [Z. B.V.] het projectmanagement uitvoert.

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg, na eisvermeerdering, gevorderd om Gemco te veroordelen tot betaling aan [appellante] van:
- € 1.698.400,00 aan provisie voor de [X mills] -overeenkomst;
- € 985.483,33 aan schadeloosstelling;
- € 1.698.400,00 aan klantenvergoeding;
- € 25.198,51 aan restant consultant fee voor het [X B.V] -project;
- de wettelijke handelsrente over de hierboven genoemde bedragen;
- € 6.775,00 met de daarover verschuldigde btw aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de kosten van conservatoir beslag.
[appellante] heeft hieraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben op 3 juni 2010 een agentuurovereenkomst gesloten die na de totstandkoming van de overeenkomst tussen Gemco en [X B.V] stilzwijgend is voortgezet. Op grond van deze agentuurovereenkomst is Gemco voor de succesvolle bemiddeling door [appellante] bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Gemco en [X mills] aan [appellante] nog een provisie verschuldigd van € 1.698.400,00. Verder heeft Gemco de agentuurovereenkomst tussen partijen onregelmatig opgezegd, omdat zij geen opzegtermijn van zes maanden in acht heeft genomen. Door deze onregelmatige opzegging is Gemco op grond van 7:439 en 7:441 BW verplicht [appellante] schadeloos te stellen. Daarnaast maakt [appellante] op grond van artikel 7:442 BW aanspraak op de wettelijke klantenvergoeding. Ten slotte moet Gemco van de door partijen overeengekomen vaste vergoeding van € 800.000,00 voor het [X B.V] -project nog een bedrag van € 25.191,51 aan [appellante] betalen.
4.2.
Gemco heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3.
Bij eindvonnis van 23 december 2021 heeft de kantonrechter Gemco veroordeeld om aan [appellante] een bedrag van € 25.197,58 ter zake van het restant van de consultant fee voor het [X B.V] -project te betalen, en voor het overige de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. Hij heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat tussen partijen een agentuurovereenkomst tot stand is gekomen, zodat geen wettelijke grond bestaat voor de op grond hiervan gevorderde provisie voor het [X mills] -project, schadeloosstelling en wettelijke klantenvergoeding. De kantonrechter heeft verder overwogen dat vast staat dat [appellante] voor de aanbesteding voor het [X mills] -project werkzaamheden heeft verricht, dat ten aanzien daarvan sprake was van een overeenkomst van opdracht tussen partijen en dat [appellante] voor deze werkzaamheden op grond van artikel 7:411 BW in beginsel recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen loon, maar dat [appellante] niets heeft gesteld op grond waarvan het loon kan worden vastgesteld zodat de vordering bij gebrek aan een feitelijke grondslag is afgewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellante] voert vijf grieven aan tegen voornoemd vonnis. Deze grieven gaan over:
- de kwalificatie van de overeenkomst van 3 juni 2010 (grief 1);
- de door [appellante] gevorderde schadeloosstelling en wettelijke klantenvergoeding (grief 2);
- de datum waarop de tussen partijen gesloten overeenkomst van 3 juni 2010 is geëindigd (grief 3);
- het recht van [appellante] op provisie en/of loon voor haar werkzaamheden bij de totstandkoming van de (nieuwe) overeenkomst tussen Gemco en [X mills] (grief 4);
- de proceskostenveroordeling van [appellante] in eerste aanleg (grief 5).
5.2.
[appellante] vordert vernietiging van dat vonnis en, na eiswijziging, samengevat:
primair:
- voor recht te verklaren dat de op 3 juni 2010 gesloten overeenkomst tussen [appellante] en Gemco kwalificeert als een agentuurovereenkomst en dat deze stilzwijgend is voortgezet tot in elk geval 3 februari 2020;
- voor recht te verklaren dat de [X mills] -overeenkomst en de nieuwe [X mills] -overeenkomst tot stand zijn gekomen door de bemiddeling van [appellante] ;
- Gemco te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 1.698.400 aan provisie voor de (nieuwe) [X mills] -overeenkomst, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
- Gemco te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 990.733,33 aan schadeloosstelling, te vermeerderen met wettelijke rente;
- Gemco te veroordelen tot betaling aan [appellante] Consult van een bedrag van
€ 1.698.400 aan klantenvergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
subsidiair:
- Gemco te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 1.698.400,00 aan gebruikelijk of redelijk loon, te vermeerderen met wettelijke rente;
primair en subsidiair:
- Gemco te veroordelen in de kosten van beide instanties en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
5.3.
Gemco bestrijdt de grieven van [appellante] en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties en de nakosten.
5.4.
Aangezien Gemco geen bezwaar maakt tegen de eiswijziging van [appellante] in hoger beroep en deze eiswijziging niet in strijd is met de eisen van de goede procesorde, zal het hof bij de verdere beoordeling uitgaan van de gewijzigde eis.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.5.
Het geschil heeft een internationaal karakter, aangezien [appellante] een rechtspersoon naar buitenlands recht is en is gevestigd in Egypte. Dit betekent dat het hof allereerst (ambtshalve) de vraag moet beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is. Zoals de kantonrechter heeft overwogen, zijn de vorderingen primair gebaseerd op de door partijen op 3 juni 2010 gesloten overeenkomst en zijn partijen in artikel 2 xi van die overeenkomst overeengekomen dat geschillen exclusief zullen worden geregeld ‘by the Court under the Netherlands Law’. Gelet hierop acht het hof zich evenals de kantonrechter op grond van artikel 25 van de Verordering (EU) nr. 1251/2012 (EEX-Vo 2012, ook wel aangeduid als ‘Brussel I bis’ bevoegd om van die vorderingen kennis te nemen.
Op grond van artikel 4 in verband met artikel 63 EEX-Vo 2012 acht het hof zich, net als de kantonrechter, ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering met betrekking tot de vergoeding van de werkzaamheden voor het [X mills] -project, voor zover die subsidiair is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht, aangezien Gemco statutair is gevestigd in [vestigingsplaats] .
Toepasselijk recht
5.6.
Voor de vorderingen gebaseerd op de overeenkomst van 3 juni 2010 hebben partijen in artikel 2 xi van die overeenkomst gekozen voor toepassing van het Nederlands recht. De kantonrechter heeft de vorderingen ook voor het overige, kennelijk in navolging van de wil van partijen, beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is geen grief gericht. Het hof zal daarom ook Nederlands recht toepassen.
Is de door partijen op 3 juni 2010 gesloten overeenkomst een agentuurovereenkomst?
5.7.
Met haar eerste grief legt [appellante] aan het hof de vraag voor of de door partijen op 3 juni 2020 gesloten overeenkomst kan worden aangemerkt als een agentuurovereenkomst. [appellante] is van mening dat dit het geval is, wat Gemco gemotiveerd betwist.
5.8.
Zoals de kantonrechter al heeft overwogen, moet de vraag of in dit geval sprake is van een agentuurovereenkomst in twee stappen worden beantwoord. Eerst moet de inhoud van de overeenkomst (de overeengekomen rechten en verplichtingen van partijen) worden vastgesteld (uitleg). Vervolgens moet worden beoordeeld of de overeenkomst kenmerken heeft van een agentuurovereenkomst (kwalificatie) (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034, r.o. 3.2.3 en HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746, r.o. 3.2.3).
Inhoud van de overeenkomst
5.9.
[appellante] stelt dat partijen met de door hen op 3 juni 2010 gesloten overeenkomst hebben beoogd dat [appellante] niet alleen voor het [X B.V] -project maar ook voor andere, nieuwe projecten in Egypte voor Gemco zou bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten.
Gemco betwist dat de overeenkomst betrekking had op meer dan het [X B.V] -project en betwist daarnaast dat de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden van [appellante] bemiddeling bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Gemco en [X B.V] (en andere overeenkomsten) zouden hebben ingehouden.
5.10.
De vaststelling van de inhoud van wat tussen partijen is overeengekomen betreft een vraag van uitleg van die overeenkomst. Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van een schriftelijk contract telkens van beslissende betekenis zijn alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen, en wat partijen hierbij over en weer van elkaar redelijkerwijs mochten verwachten (vgl. onder meer HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO127, r.o. 4.5 en HR 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1354, r.o. 3.2).
Aangezien [appellante] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde uitleg van de overeenkomst, is het in beginsel aan haar om voldoende feiten en omstandigheden te stellen (en bij betwisting te bewijzen) waaruit de juistheid van deze uitleg volgt.
5.11.
[appellante] verwijst ter onderbouwing van de door haar gestelde uitleg met name naar de inhoud van de overeenkomst die partijen op 3 juni 2010 hebben gesloten en de daaraan voorafgegane e-mailcorrespondentie van 6, 24 en 25 mei en 2 juni 2010 tussen partijen. Naar het oordeel van het hof kan hieruit echter niet worden afgeleid dat, zoals [appellante] meent, partijen met het sluiten van de overeenkomst van 3 juni 2010 behalve het [X B.V] -project ook andere, toekomstige projecten voor ogen hebben gehad. Het hof overweegt daarover het volgende.
5.12.
Zowel in de e-mailcorrespondentie als de overeenkomst van 3 juni 2010 staat het [X B.V] -project centraal. Zo heeft Gemco in haar e-mail van 6 juni 2010 haar voorgeschiedenis met [X B.V] kort uiteengezet en heeft zij de wens uitgesproken dat [appellante] haar bijstaat in de aanbestedingsprocedure voor het [X B.V] -project. Daarna volgt er een e-mailcorrespondentie tussen partijen waarbij zowel in de onderwerpregel als in de tekst steeds enkel wordt verwezen naar het [X B.V] -project. In haar e-mail van 24 mei 2010 heeft [appellante] Gemco bericht dat het door haar gevoerde overleg met de betrokken ambtenaren erin heeft geresulteerd dat Gemco nog een kans krijgt om deel te nemen aan de [X B.V] -aanbesteding. De daaropvolgende opmerkingen over het toesturen van een schriftelijke overeenkomst en de door [appellante] gewenste provisie hebben ook betrekking op het [X B.V] -project. Bij e-mail van 2 juni 2010 heeft Gemco aan [appellante] bevestigd dat zij met haar zal samenwerken op het [X B.V] -project (“
we will cooperate with you on the [X project] ”) en heeft zij een concept overeenkomst toegestuurd en [appellante] gevraagd hierop te reageren.
Vervolgens volgt er een e-mailcorrespondentie tussen partijen over de tekst van de concept overeenkomst. Deze heeft uiteindelijk geleid tot de overeenkomst die partijen op 3 juni 2010 hebben gesloten. Deze overeenkomst heeft als titel ‘Agency Agreement for [X modern foundry] ’. De overeenkomst noemt in artikel 1 uitdrukkelijk als onderwerp (‘object’) de aanwijzing door Gemco (‘the Company’) van [appellante] (‘the agent’) als haar exclusieve vertegenwoordigster voor de [X B.V] -aanbesteding voor een nieuwe gieterij (artikel 1 van de overeenkomst, zie onder …). Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de overeenkomst is de einddatum van de overeenkomst bovendien afhankelijk van de datum waarop het [X B.V] -project is afgerond.
5.13.
[appellante] voert aan dat het gebruik van bepaalde woorden in de tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie en in de overeenkomst zelf erop wijst dat de overeenkomst niet alleen zag op het [X B.V] -project maar ook op andere, toekomstige projecten.
5.13.1.
Zij doelt daarbij in de eerste plaats op de woorden ‘as well as identifying, qualifying and assessing other future opportunities’ (eerste bullet), ‘as well as other potential projects’ (tweede bullet) en ‘the customers’ (derde bullet) in de door haar opgesomde werkzaamheden in haar e-mail van 24 juni 2010. In de e-mailcorrespondentie wordt echter alleen gesproken over het [X B.V] -project en niet over concrete andere toekomstige projecten en [appellante] stelt evenmin dat partijen buiten de e-mailwisseling om nog hebben gesproken over uitbreiding van haar werkzaamheden tot andere projecten. Enige concrete door [appellante] te verrichten toekomstige werkzaamheden zijn uiteindelijk ook niet in de overeenkomst vermeld. Gelet daarop had [appellante] niet reeds aan de enkele toevoeging door Gemco van ‘ok’ bij de betreffende opsomming van werkzaamheden het redelijke vertrouwen mogen ontlenen dat zij Gemco in het algemeen bij toekomstige projecten in Egypte als agent zou bijstaan. Dit geldt temeer, aangezien Gemco daarna in haar e-mail van 2 juni 2010, waarbij zij ook de concept overeenkomst heeft toegestuurd, nadrukkelijk de samenwerking tussen partijen op het [X B.V] -project heeft genoemd.
5.13.2.
Een ruimere reikwijdte van de overeenkomst dan het [X B.V] -project had [appellante] evenmin redelijkerwijs mogen afleiden uit de in de overeenkomst opgenomen woorden ‘promoting/to promote and sell the Company’s engineering and contracting’ (artikel 1 en artikel 2 onder ii), ‘in case a contract is awarded’ en ‘the respective client(s)’ (artikel 2 onder iii), ‘monitoring of present and prospective client(s)’ (artikel 2 onder v), ‘prospective clients’ (artikel 2 onder vi), ‘its services and products’en ‘projects’ (artikel 2 onder viii) en ten slotte ‘each respective project in the foundry related industry’ (artikel 3 over de provisie).
Vast staat dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van 3 juni 2010 de overeenkomst tussen Gemco en [X B.V] over het [X B.V] -project nog moest worden gesloten. Mede gelet op dat wat hiervoor onder r.o. 5.11 is overwogen, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de in artikelen 1 en 2 van het contract van 3 juni 2010 genoemde promotieactiviteiten waren gericht op het traject van de aanbesteding van het [X B.V] -project tot en met de afsluiting daarvan. Uit de aan de overeenkomst voorafgaande email correspondentie, de tekst van de overeenkomst zelf noch uit enig ander concreet feit blijkt dat deze bepalingen een grotere reikwijdte hebben dan het [X B.V] -project. ‘In case a contract is awarded’ moet ook in die context worden gelezen: er was op dat moment immers nog geen sprake van een overeenkomst tussen Gemco en [X B.V] .
Het gebruik van woorden zoals ‘client’, ‘product’ en ‘project’ in meervoud, eventueel in combinatie met het woord ‘prospective’ kan in het licht van de hierboven genoemde omstandigheden evenmin van doorslaggevende betekenis worden geacht. Dit geldt temeer, omdat [appellante] niet weerspreekt dat, zoals ook door Gemco ter zitting van het hof is opgemerkt, artikel 2 een standaard bepaling is die Gemco heeft gehaald uit een modelovereenkomst die toepasbaar is op meerdere situaties.
5.14.
De wijze van totstandkoming van de overige opdrachten van Gemco aan [appellante] tijdens en na de looptijd van de overeenkomst van 3 juni 2010 die voor Gemco hebben geleid tot overeenkomsten (in ieder geval de technische due diligence voor [X automotive] en de bestelling van extra reserve-onderdelen voor [X B.V] ), vormt evenmin een indicatie voor de juistheid van de door [appellante] gestelde uitleg, integendeel. Gemco brengt hierover naar voren dat de overeenkomsten tussen partijen voor deze opdrachten steeds op incidentele basis zijn gesloten en dat daarbij afzonderlijke afspraken zijn gemaakt over de werkzaamheden van [appellante] en de daarvoor door Gemco te betalen beloning zonder
enigeverwijzing naar de overeenkomst van partijen van 3 juni 2010. Dit bevestigen de overgelegde stukken: zo zijn partijen in juni 2013 voor het verrichten van een technische due diligence voor [X automotive] een ‘technische consultancy fee’ overeengekomen van 10 %, zijn partijen op 17 maart 2016 een fee van 15 % overeengekomen voor door [appellante] verrichte werkzaamheden in verband met een bestelling van [X B.V] van extra reserve-onderdelen en heeft Gemco bij e-mail van 10 oktober 2018 aan [appellante] een provisie van 5,71 % voorgesteld voor door [appellante] te verrichten procesmanagement in het [X mills] -project, indien dit project aan Gemco zou worden gegund. Het voorgaande wordt ook niet (voldoende gemotiveerd) weersproken door [appellante] .
5.15.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden komt het hof met de rechtbank tot de conclusie dat [appellante] aan de overeenkomst van 3 juni niet de redelijke verwachting heeft mogen ontlenen dat partijen met het sluiten van deze overeenkomst zich tot meer hebben willen verbinden dan alleen aan het [X B.V] -project.
5.16.
Partijen verschillen daarnaast van mening over de aard van de door hen overeengekomen werkzaamheden. Zoals hierna zal blijken, kan voor de kwalificatie van de overeenkomst het antwoord op de vraag of deze kunnen worden aangemerkt als bemiddelingswerkzaamheden in het midden worden gelaten.
Kwalificatie van de overeenkomst
5.17.
Vervolgens komt het hof toe aan de kwalificatie van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 3 juni 2010. De Nederlandse wettelijke regeling op dit punt moet conform de Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake zelfstandige handelsagenten, PbEG L 382/17 (hierna: Richtlijn 86/653/EEG) worden uitgelegd.
Uit artikel 7:428 BW volgt dat voor het bestaan van een agentuurovereenkomst de volgende vereisten gelden:
de ene partij draagt aan de andere partij op te bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten (en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten);
de bemiddeling vindt plaats voor bepaalde of onbepaalde tijd;
de agent ontvangt voor de verrichte bemiddelingsactiviteiten een beloning;
de agent is niet ondergeschikt aan de principaal.
Bij de beantwoording van de vraag of in dit geval aan deze vereisten zijn voldaan, is mede van belang hoe partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding: de inhoud gaat voor de vorm.
5.18.
Ook als ervan zou worden uitgegaan dat [appellante] voor het [X B.V] -project en vervolgens voor het [X automotive] -project en het [X mills] -project voor Gemco heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de betreffende overeenkomsten (wat [appellante] stelt en Gemco betwist), staat aan kwalificatie van de overeenkomst als agentuurovereenkomst in de weg dat niet is voldaan aan het tweede vereiste, het plaatsvinden van de bemiddeling voor bepaalde of onbepaalde tijd. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.19.
Het vereiste van bemiddeling voor bepaalde of onbepaalde tijd impliceert dat sprake is van een duurovereenkomst. Er moet sprake zijn van een ‘vaste betrekking’ tussen agent en principaal ofwel een ‘permanent’ belasten van de agent door de principaal zoals volgt uit artikel 1 lid 2 van Richtlijn 86/653/EEG. Hierin wordt de handelsagent omschreven als ‘hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent belast is met (kort gezegd) de bemiddeling’.
5.20.
Volgens [appellante] is daarvan in dit geval sprake: zij stelt op basis van (stilzwijgende verlenging van) de door partijen gesloten overeenkomst van 3 juni 2010 in de jaren 2010 tot en met 2020 permanent te hebben bemiddeld voor Gemco bij de totstandkoming van drie overeenkomsten, te weten de overeenkomst tussen Gemco en [X B.V] , de overeenkomst tussen Gemco en [X automotive] en de overeenkomst tussen Gemco en [X mills] . Het hof volgt [appellante] daarin niet. Hiervoor is immers overwogen dat de overeenkomst tussen partijen van 3 juni 2010 aldus moet worden uitgelegd dat deze uitsluitend betrekking had op het [X B.V] -project en zich dus niet mede uitstrekte tot andere projecten en dat aan de overige opdrachten van Gemco aan [appellante] afzonderlijke overeenkomsten tussen partijen met afzonderlijke afspraken over werkzaamheden en beloning ten grondslag lagen. De overeenkomst van 3 juni 2010 kwalificeert alleen al om die reden niet als een agentuurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:428 lid 1 BW.
5.21.
De overeenkomst van 3 juni 2010 kan dus evenmin worden aangemerkt als grondslag (overkoepelende overeenkomst) voor de door [appellante] verrichte werkzaamheden voor de opdrachten ter zake van [X automotive] en [X mills] . Evenmin kan worden aangenomen dat de overeenkomsten met betrekking tot de overige opdrachten voortvloeien uit een stilzwijgende voortzetting van de overeenkomst van 3 juni 2010 dan wel dat die volgende overeenkomsten hebben geleid tot het ontstaan van een agentuurovereenkomst. Zoals hiervoor onder 5.13 is overwogen, zijn partijen voor de overige projecten een andere beloning overeengekomen voor de daarin door [appellante] verrichte werkzaamheden die ook niet allemaal dezelfde zijn als de werkzaamheden die [appellante] voor het [X B.V] -project heeft uitgevoerd. [appellante] voert ook geen voldoende concrete feiten en omstandigheden aan op grond waarvan anders moet worden gedacht. Bovendien is niet, althans onvoldoende in geschil dat het gelet op de kleine markt voor ijzergieterijen in Egypte ook niet voor de hand ligt dat daar een tussenpersoon werkzaam is met een permanent bemiddelingsmandaat.
Conclusie
5.22.
Aangezien Gemco in de ruime periode van 2010 tot 2020 een (beperkt) aantal op zichzelf staande overeenkomsten met [appellante] heeft gesloten over de inzet van [appellante] - met betrekking tot de projecten [X automotive] en [X mills] - kan niet worden gesproken van een zodanig permanente belasting van [appellante] als ‘agent’ door Gemco als ‘principaal’ dat de contractuele verhouding van partijen in de periode 2010 tot 2020 als een agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. De door [appellante] gevorderde verklaring voor recht over de kwalificatie van de overeenkomst van 3 juni 2010 als agentuurovereenkomst en de stilzwijgende voortzetting daarvan tot in elk geval 3 februari 2020 is daarmee niet toewijsbaar. Grief 1 faalt dus.
5.23.
Ditzelfde geldt voor de door [appellante] gevorderde schadeloosstelling en klantenvergoeding. Deze zijn immers gebaseerd op het bestaan van een agentuurovereenkomst tussen partijen en aangezien niet kan worden vastgesteld dat hiervan sprake is, ontbreekt voor toewijzing van deze vorderingen een wettelijke grondslag. Grief 2 faalt eveneens.
5.24.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, hoeft de derde grief, die is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over de datum waarop de overeenkomst van 3 juni 2010 is geëindigd, geen bespreking meer.
Vergoeding verrichte werkzaamheden voor het [X mills] -project
5.25.
De vierde grief van [appellante] gaat over de door Gemco te betalen provisie dan wel loon aan [appellante] voor de door haar verrichte werkzaamheden in de jaren 2018 tot en met 2020 bij de totstandkoming van de (nieuwe) overeenkomst tussen Gemco en [X mills] .
De door [appellante] verrichte werkzaamheden voor het [X mills] -project
5.26.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellante] voor het [X mills] -project werkzaamheden voor Gemco heeft verricht. Partijen verschillen wel van mening over de omvang en inhoud van die werkzaamheden. In ieder geval staat als onbestreden vast dat [appellante] voor de aanbesteding voor het [X mills] -project de door de kantonrechter in het bestreden vonnis genoemde werkzaamheden heeft uitgevoerd (r.o. 4.22 van het bestreden vonnis) :
- het informeren van Gemco over de benodigde tenderdocumentatie;
- het als ‘sole representative’ aanwezig zijn bij een gesprek op het betreffende ministerie;
- het namens Gemco aankopen van de `tender'/aanbestedingsdocumenten;
- het ondersteunen van Gemco bij het maken van een offerte;
- het vergaren van de nodige documentatie en het indienen van tenderdocumentatie;
- het indienen van de `Bid Bond' bij [X mills] en
- het printen en indienen van een gereviseerde offerte.
Naar het oordeel van het hof zijn dit werkzaamheden die allemaal zijn verricht in de fase voorafgaande aan de aanbesteding (tender) en die betrekking hebben op de voorbereiding van de aanbesteding.
5.27.
[appellante] stelt daarnaast (memorie van grieven randnummer 10.2) nog de volgende werkzaamheden voor het [X mills] -project te hebben uitgevoerd: het identificeren van de tender en Gemco hierover informeren, het houden van een vergadering met [X mills] om de tender verder te bespreken, het onderhouden van contact met [X mills] door middel van periodieke vergaderingen en Gemco tijdig informeren over de inhoud en het resultaat van deze ontmoetingen, het over en weer doorgeven van informatie (e-mails en brieven) aan Gemco en [X mills] , het contact leggen voor en ondersteunen van Gemco bij de onderhandelingen met lokale onderaannemers en leveranciers en het bijwonen van de contractonderhandelingen en daaropvolgende ondertekening.
In de eerste plaats blijkt uit deze opsomming onvoldoende dat [appellante] , zoals zij stelt, daadwerkelijk voor Gemco heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Gemco en [X mills] . Die gestelde aanvullende werkzaamheden worden daarnaast gemotiveerd betwist door Gemco (memorie van antwoord randnummer 132-138). Daartegenover laat [appellante] na de gestelde werkzaamheden nader te onderbouwen. Daarbij verdient opmerking dat de last zorg te dragen voor een deugdelijke onderbouwing op de weg van [appellante] had gelegen nu de stelplicht en bewijslast ter zake op haar rusten (art. 150 Rv). De door haar overgelegde verklaringen van [persoon D] en [persoon E] zijn in ieder geval onvoldoende om tegenover het gemotiveerde verweer van Gemco aan te nemen dat [appellante] meer werkzaamheden heeft verricht dan de hiervoor onder 5.26 genoemde werkzaamheden en/of dat zij heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Gemco en [X mills] . [persoon D] heeft niets concreets verklaard over de inhoud van de door [appellante] verrichte werkzaamheden voor het [X mills] -project. [persoon E] heeft in zijn verklaring volstaan met een opsomming van de door [appellante] gestelde werkzaamheden zonder daarbij nadere concrete informatie te geven waaruit blijkt dat de werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn verricht.
Het hof gaat dan ook net als de kantonrechter uit van de hiervoor onder 5.26 genoemde werkzaamheden.
Hoogte van de vergoeding voor de werkzaamheden voor het [X mills] -project
5.28.
Wat betreft de hoogte van de beloning voor het verrichten van deze werkzaamheden stelt [appellante] primair dat sprake is van een (stilzwijgend voortgezette) agentuurovereenkomst, zodat zij op grond van artikel 3 van de overeenkomst van 3 juni 2010 aanspraak kan maken op een provisie van € 1.698.400,00. Omdat hiervoor is vastgesteld dat van een agentuurovereenkomst geen sprake is, bestaat voor toewijzing van dit bedrag geen grondslag.
5.29.
Het hof neemt bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen, aan de door [appellante] verrichte werkzaamheden voor het [X mills] -project een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW ten grondslag ligt en geen bemiddelingsovereenkomst, zodat ook de door [appellante] daarop gerichte verklaring voor recht moet worden afgewezen. [appellante] heeft voor deze werkzaamheden op grond van artikel 7:411 BW in beginsel recht op een naar redelijkheid vast te stellen loon. Ook in hoger beroep is niet in geschil dat de hoogte van dit loon niet (afzonderlijk) door partijen is bepaald. Op grond van artikel 7:405 lid 2 BW is dan het op gebruikelijke wijze berekende loon, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd.
5.30.
[appellante] is van mening dat ook in dat geval aangesloten moet worden bij de (systematiek van de) provisieregeling in artikel 3 van de overeenkomst van 3 juni 2010, omdat, zo begrijpt het hof haar stellingen, de werkzaamheden die [appellante] voor het [X mills] -project heeft verricht vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden die zij voor het [X B.V] -project heeft verricht. De provisieregeling moet volgens haar daarom als het op gebruikelijke wijze berekende loon worden gezien, wat neerkomt op het bedrag van € 1.698.400,00. Hierin kan [appellante] niet worden gevolgd, reeds omdat niet is komen vast te staan dat zij voor het [X mills] -project meer dan het hiervoor (5.26) genoemde, voorbereidende werk heeft verricht, terwijl wel vaststaat dat zij voor het [X B.V] -project (ook) projectmanagement heeft gevoerd. Zij heeft zelf tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook aangegeven dat zij geen projectmanagementwerkzaamheden heeft verricht voor het [X mills] -project.
5.31.
[appellante] zoekt voor de vaststelling van een gebruikelijk/redelijk loon verder aansluiting bij de door Gemco in haar e-mail van 10 oktober 2018 voorgestelde provisie voor het [X mills] -project van 5,71 % (€ 1.000.000,00 bij een contractwaarde van € 17.500.000,00), indien de aanbesteding voor het [X mills] -project aan Gemco werd gegund. Ook hieraan gaat het hof voorbij, aangezien niet door [appellante] wordt weersproken dat de voorgestelde provisie betrekking had op door [appellante] uit te voeren projectmanagement en vast staat dat [appellante] dit uiteindelijk niet voor het [X mills] -project heeft uitgevoerd.
Voor zover [appellante] meent dat zij op grond van artikel 7:411 lid 2 BW recht heeft op het volle loon, dus ook het loon dat zij zou hebben ontvangen als zij het projectmanagement wel zou hebben gevoerd (volgens haar de hiervoor genoemde 5,7 %), kan dit haar evenmin baten.
Ervan uitgaande dat sprake is van een voortijdige beëindiging van de overeenkomst tussen partijen met betrekking tot het [X mills] -project als gevolg waarvan [appellante] het projectmanagement niet heeft kunnen uitvoeren, geldt als hoofdregel in artikel 7:411 lid 1 BW dat [appellante] wegens deze vroegtijdige beëindiging recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Slechts bij uitzondering bestaat hierbij recht op het volle loon, te weten indien het einde van de overeenkomst aan Gemco is toe te rekenen én de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is (artikel 7:411 lid 2 BW). Aangezien [appellante] zich beroept op betaling van het volle loon, rusten op haar de stelplicht en bewijslast van deze beide elementen. [appellante] verduidelijkt echter niet dan wel onvoldoende waarom in haar geval van de hoofdregel zou moeten worden afgeweken. Ook al zou de voortijdige beëindiging van de overeenkomst aan Gemco te wijten zijn, dan licht [appellante] nog niet toe waarom betaling van het volle loon, terwijl zij slechts voorbereidende werkzaamheden heeft verricht, in haar geval redelijk zou zijn.
5.32.
Ook in hoger beroep geeft [appellante] verder geen concrete stellingen en aanknopingspunten op grond waarvan het loon voor de door haar verrichte werkzaamheden voor het [X mills] -project kan worden vastgesteld, terwijl dit gelet op de hoofdregel van art. 150 Rv wel op haar weg gelegen had. Voor het eerst ten behoeve van de mondelinge behandeling in hoger beroep legt zij als productie 51 een verklaring met kostenberekening (‘auditor statement’) van [persoon F] over, waaruit volgens haar zou volgen dat voor het geval niet kan worden aangesloten bij de provisie-afspraken in de overeenkomst van 3 juni 2010 of de voorgestelde provisie in de e-mail van 10 oktober 2018 het loon moet worden vastgesteld op een bedrag van € 306.373,80. Niet alleen betwist Gemco gemotiveerd de juistheid van de in deze verklaring/berekening opgenomen gegevens, maar deze verklaring geeft ook nog altijd geen gespecificeerd inzicht in het aantal uren dat door werknemers van [appellante] is besteed aan de werkzaamheden. Dit geldt evenmin voor de door [appellante] als productie 52 overgelegde Balance Sheet en Auditor’s Report betreffende [appellante] financiële verslaglegging. Kortom, ook in hoger beroep heeft [appellante] op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan zodat ook het hof niet het op gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon kan vaststellen.
Conclusie
5.33.
Het voorgaande betekent dat de door [appellante] gevorderde vergoeding voor door haar verrichte werkzaamheden voor het [X mills] -project in hoger beroep evenmin kan worden toegewezen. Ook de vierde grief faalt dus.
Bewijsaanbod
5.34.
[appellante] biedt nog bewijs aan van haar stellingen. Aan bewijslevering komt het hof echter niet toe, omdat [appellante] geen feiten en omstandigheden stelt die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

6.De slotsom

6.1.
Het bestreden vonnis zal dus worden bekrachtigd. Dit brengt mee dat ook de vijfde grief, gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, geen doel treft.
6.2.
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Deze kosten stelt het hof aan de zijnde van Gemco vast op:
- griffierecht € 11.379,00
- salaris advocaat € 18.177,00 (3 punten x appeltarief VIII)
-nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
Totaal: € 29.729,00

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 23 december 2021;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Gemco vastgesteld op € 29.729,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellante] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 90,00 en de kosten van betekening;
verklaart bovengenoemde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, H.K.N. Vos en J.E. Soeharno en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 januari 2024.
griffier rolraadsheer